InterviewRaymonda Verdyck
Raymonda Verdyck (GO!): ‘Ik krijg het ijskoud van wie ons onderwijs herleidt tot aso’
Wanneer Raymonda Verdyck komende vrijdag het einde van het schooljaar afsluit, doet ze dat voor de laatste keer. Na twaalf jaar aan het hoofd van het Gemeenschapsonderwijs wenkt het pensioen.
(Dit interview werd afgelopen juni afgenomen)
“Dit ga ik niet missen.” Wanneer de fotograaf Raymonda Verdyck, afgevaardigd bestuurder van het Gemeenschapsonderwijs (GO!), voor de lens sommeert, volgt Verdyck met frisse tegenzin. Nochtans kwam ze de afgelopen twaalf jaar met de regelmaat van de klok op televisie en zijn ook kranteninterviews haar niet vreemd. De media-aandacht is een stukje van haar biotoop geworden, maar “er is aan mij geen model verloren gegaan”.
Liever zit Verdyck met haar neus in de dossiers. Die kent ze vanbinnen en vanbuiten – ze leeft voor het onderwijs. Letterlijk: iedereen weet dat de 65-jarige Verdyck opstaat en gaat slapen met onderwijs. Ook op enkele weken voor haar pensioen spat die drive er nog vanaf. “De avond van mijn aanstelling als afgevaardigd bestuurder wachtte ik op de gang op het verdict van de raad van bestuur”, zegt Verdyck. “Ze riepen me binnen en vooraleer ik het nieuws kreeg, vroegen ze: ‘Hoe voelt dat nu, in deze positie zitten?’ Ik heb toen geantwoord: het voelt alsof ik thuis kom. En zo voelt het nog steeds.”
U vertrekt met een knaller: deze zomer staat u lijnrecht tegenover het Katholiek Onderwijs, dat de nieuwe eindtermen aanvecht bij het Grondwettelijk Hof. Jullie besloten je daartegen te verzetten, tot grote woede van het katholieke net. Was die zet echt nodig?
“Ik vind het raar dat ik die vraag telkens weer krijg. Was dat nodig? Als het Grondwettelijk Hof een uitspraak doet, heeft dat ook een onmiddellijke impact op onze scholen, leerkrachten en leerlingen. En als bestuurder van ons net is het mijn taak om hun belangen te verdedigen.
“De vraag die moet beantwoord worden is of de vrijheid van onderwijs geschaad wordt. Dat is niet het geval. Wij kunnen binnen de nieuwe eindtermen perfect ons eigen pedagogisch project realiseren. Of de eindtermen ook haalbaar zijn voor de leerlingen is iets anders dan de vraag naar die onderwijsvrijheid, maar alles is in stelling gebracht om dat later te evalueren. En we hebben ons allemaal, ook het katholiek onderwijs, akkoord verklaard met eindtermen. Als je dan op minder dan een jaar van de invoering de stekker eruit trekt, dat vind ik niet heus.”
Het zou zomaar kunnen dat de eindtermen vlak voor het nieuwe schooljaar de prullenmand in moeten. Moeten ouders en leerlingen zich zorgen maken?
“Zo’n schorsing komt er alleen als er een aantoonbaar, ernstig en onomkeerbaar nadeel is. Ik reken erop dat het Hof in alle wijsheid oordeelt dat dat niet het geval is. Moeten ouders zich zorgen maken? Mijn antwoord is: als er toch een schorsing komt, ga ik naar het Martelaarsplein, want dan is de minister van Onderwijs (N-VA’er Ben Weyts, PG/SK) aan zet om met een oplossing te komen.”
Heeft het GO! onder uw bewind zijn voet naast die van Katholiek Onderwijs Vlaanderen kunnen zetten?
“We zijn van een marktaandeel van 14 procent naar zo’n 19 procent gegaan. Dat is een grote sprong voorwaarts, want het betekent dat je heel veel extra leerlingen aantrekt boven het geboortecijfer. Maar koppetjes op zich zijn niet belangrijk, het gaat erom dat je vooruitgaat omdat je iets betekent. Ouders kiezen behoorlijk bewust voor een school, en onze vooruitgang betekent dus dat ons project gewaardeerd wordt.
“Die groei betekent ook dat je stem in het kapittel groter wordt. Dat is niet onbelangrijk, want je moet ook proberen het beleid te beïnvloeden.”
Wat heeft die grotere stem opgebracht?
“We zijn een volwaardige partner rond de tafel geworden. Er wordt naar ons geluisterd, en onze inbreng weegt op de compromissen die gesloten moeten worden. Het is ook belangrijk dat er een tegensprekelijk debat is. Als je over de eindtermen enkel de collega’s van het katholieke net zou horen, dan zou je inderdaad geloven dat er een groot probleem is.
“Een van de belangrijke verwezenlijkingen die we binnengehaald hebben, is dat de middelen voor infrastructuur eindelijk berekend worden op basis van de leerlingenaantallen van vandaag. Dat gaat over heel veel miljoenen die ons de kans bieden om scholen te renoveren en te bouwen – en dus om meer leerlingen een plek te geven.”
De politieke aandacht ging de voorbije jaren vooral naar de discussie over onderwijskwaliteit. Terecht?
“Uiteraard staat kwaliteit voorop. Je wil goed onderwijs bieden. Maar waarom is er een grotere focus op kwaliteit? Omdat de internationale rankings veel meer belang gekregen hebben. Meten is weten. Uit die vergelijkingen zijn een aantal dingen naar boven gekomen waaraan we moeten werken. Dat is ook wat we doen, taal is bijvoorbeeld een van onze speerpunten. Maar ook het aanpassen van de eindtermen aan de vereisten van de 21ste eeuw dient om de kwaliteit op peil te brengen.”
Vlaanderen duikt wel omlaag in die rankings. Kunt u ouders geruststellen dat de scholen van het GO! kwaliteitsvol genoeg zijn voor hun kinderen? In de Dorpsstraat leeft nog vaak het oude idee dat de colleges beter zijn dan de athenea.
“Ik weet niet of dat vandaag nog altijd zo sterk geldt. Ons imago is geëvolueerd, al ga ik niet zeggen dat dat oude idee volledig weg is. Geschiedenis blijf je soms lang meeslepen. Vroeger durfden mensen er niet mee naar buiten komen dat ze voor het GO! werkten of hun kinderen naar het GO! stuurden – dat is niet meer het geval. We worden niet gezien als de staatsscholen van destijds waar enkel de kneusjes naartoe gingen.”
Onderzoek van de KU Leuven toont dat GO!-scholen in het verleden lager presteerden op die internationale tests.
“Dat heeft te maken met ons publiek. Wij hebben veel meer leerlingen met een zwakkere socio-economische achtergrond. Maar als onderwijs van de gemeenschap nemen we onze rol terdege op om mee te bouwen aan de sociale mobiliteit en zo veel mogelijk leerwinst te boeken. Uit onderzoek blijkt dat wij het op die vlakken heel goed doen.
“Eigenlijk moet ons onderwijs op die manier naar jonge mensen kijken. Ik krijg het ijskoud van mensen die ons onderwijs tot aso herleiden. Ik hoor wel eens zeggen: een goede school meet je aan het aantal universitaire diploma’s die er later uitkomen. Dat is gewoon een hele groep mensen gewoon de hoek in sjotten.”
Niet elke leerling moet klaargestoomd worden voor de universiteit?
“Uiteraard hebben we toppers nodig in de doorstroomrichtingen, maar ook in de beroepsgerichte opleidingen is dat het geval. En daar zit het vol jonge mensen die ongelooflijke dingen doen die ik niet kan, hoor.
“Ik heb het cadeau gekregen dat ik makkelijk kon leren, maar ik heb daar geen enkele verdienste aan. Dat ik zo gevoelig ben voor die gelijke kansen en sociale mobiliteit, ligt ook aan het feit dat ik uit een gezin kwam waar we het niet zo breed hadden. Een meisje dat zou gaan studeren aan de universiteit? Dat bestond niet, dat was iets voor jongens. Maar mijn ouders hebben gezorgd dat ik toch kon gaan studeren. Niet iedereen krijgt die kans.”
Maar het valt niet te ontkennen dat een heleboel leerlingen, ook in die opleidingen, onder de lat doorgaan voor lezen en schrijven. Wat betekent dat je kinderen aan de maatschappij aflevert die eigenlijk niet kunnen lezen.
“Dat is een grote zorg. We zijn niet doof voor de alarmsignalen , en proberen daar al op jonge leeftijd iets aan te doen. Maar wat ik ook bedoelde, is dat je het ene niet als beter dan het andere mag beschouwen. Dat vind ik niet kunnen. Ik hoor mensen zeggen dat hun kinderen moeten afzakken van aso naar tso. Neen: die zitten daar misschien gewoon op hun plaats. Dat ze niet in het aso zitten: et alors? Er is toch niets ergers dan een hoop gefrustreerde mensen die doodongelukkig zijn omdat ze zich niet hebben kunnen ontplooien naar hun mogelijkheden?”
Hoe groot is het probleem van de leerachterstand na de coronacrisis?
“Ik noem het liever leervertraging. Het klopt dat niet alle leerstof op dezelfde manier aan bod gekomen is. Vorig schooljaar hebben we moeten focussen op essentiële elementen. Maar we hebben, onder meer in gesprekken met het hoger onderwijs, vastgesteld dat dat geen merkbare gevolgen gehad heeft voor wie toen afstudeerde.
“Er is heel hard gewerkt om die vertraging weg te werken. Wat wel nog steeds een groot probleem is, is de motivatie bij leerlingen. Corona heeft diep ingehakt op hun psychologisch welzijn. Dat heeft uiteraard gevolgen op de studieresultaten.”
Waarom vertrekt u eigenlijk? U kon naar verluidt nog doorgaan.
“Het is zeker niet omdat men mij kwijt wil, als dat is wat u vraagt. (lacht) Er is mij destijds gevraagd of ik langer wou blijven. Ik heb daar voor één schooljaar op toegezegd, maar het klopt dat ik nog een jaar langer kon blijven, tot mijn 67. Maar goed, op een zeker moment kun je niet meer ontkennen dat een bepaalde leeftijd gekomen is.”
Heeft het coronavirus een rol gespeeld in uw beslissing?
“Een stuk wel, het is een heftig jaar geweest. Ik heb ook nagedacht wat ik nog kan en wil realiseren, en dan speelt die crisis natuurlijk wel mee.”
Een vrouw in zo’n topfunctie, zelfs in een vrouwelijke sector als het onderwijs is dat veeleer uitzondering dan regel.
“Dat is zo. Mijn vervanger wordt ook een man, Koen Pelleriaux. En bij het Katholiek Onderwijs is Mieke Van Hecke destijds opgevolgd door Lieven Boeve. Anderzijds: in 2009 was er één vrouw onder onze 28 algemene directeurs, vandaag is het half om half. Er is dus wel een evolutie, al vind ik het nog steeds jammer dat vrouwen minder die sprong wagen. Als ik naar scholen ga probeer ik meisjes ervan te overtuigen dat de wereld openligt voor iedereen, ongeacht gender.”
Wat komt hierna? Het zwarte gat?
“Integendeel. Mijn vrienden zeggen wel eens dat ik na mijn pensioen nog meer te doen ga hebben dan daarvoor. Ik krijg nog elke dag vragen of ik zin heb om in bepaalde dingen te stappen. Ik ben van plan om opnieuw te gaan studeren, te lezen en te reizen. Een van mijn dromen is ooit de Zijderoute te doen, al is dat wel een heel lange reis. Ik ga dus niet alleen maar werken na mijn pensioen, maar ook tijd nemen voor dingen die zijn blijven liggen.”
Moest er veel blijven liggen door uw job?
“Het is een heel intense job geweest, ja. Eigenlijk 7 dagen op 7, 24 uur op 24. Het eerste dat ik doe als ik opsta, is kijken welke nieuwsberichten er binnengelopen zijn. Dan weet ik al wat voor dag het wordt. Als het onderwijs ertussen staat, dan hangen de eerste journalisten om kwart over zes aan de telefoon. En ik wil graag daarvoor de kranten gelezen hebben. Fysiek vraagt dat op den duur wel veel. Het zijn veel en lange dagen geweest. Misschien lukte dat ook net omdat ik alleenstaand ben. Als je met iemand samenwoont of een gezin hebt, zal je misschien niet meer om 22 uur ’s avonds achter de pc zitten. Dan zoek je momenten dat je dat ding dicht doet en zorgt dat je er echt voor elkaar bent.”
En journalisten weten: u bleef altijd bereikbaar.
“Dat klopt, zelfs op vakantie. Ik bleef altijd in tijdzones waar het uurverschil niet te groot was. En de radio wist mij overal te vinden, ook ’s ochtends vroeg. Toen ik vanuit Ierland geïnterviewd werd, waar het een uur vroeger was, was het dus extra vroeg opstaan.” (lacht)
U hield van uw job?
“Daar kan ik enkel volmondig ja op zeggen. Ik vind: als je niet graag naar je werk gaat, dan moet je iets anders zoeken. Met een baksteen in je maag naar het werk gaan, daar is geen lol aan.”