InterviewJoachim Lafosse
‘Zonder therapie had ik deze film nooit kunnen maken’: regisseur Joachim Lafosse over ‘Les intranquilles’
Brusselaar Joachim Lafosse legt met Les intranquilles zijn hart op tafel. De inspiratie voor dit drama over een bipolaire schilder en zijn gezin vond hij in zijn eigen jeugd.
Terwijl ik in een Brussels vergaderzaaltje zit te wachten op regisseur Joachim Lafosse – die met heftige drama’s als A perdre la raison en L’economie du couple uitgroeide tot een van de belangrijkste regisseurs van Franstalig België – staar ik naar de muur waarop een affiche van zijn nieuwe film Les intranquilles hangt. Het is een levensgrote foto van een gezin in een innige omhelzing: een vader legt zijn gepijnigde hoofd te rusten op dat van zijn vrouw, zij werpt een liefdevolle blik naar hun zoontje, die op zijn beurt hoopvol opkijkt naar zijn vader.
Wanneer Lafosse de kamer binnenkomt en vlak voor de poster in een zetel neerploft, lijkt de jongen op de affiche niet meer naar zijn vader te kijken, maar naar de regisseur. Het is een ontroerend zicht: de 46-jarige Lafosse, geflankeerd door zijn achtjarige alter ego. Het verbeeldt treffend hoe de Brusselaar zijn jeugd voor altijd met zich meedraagt. Les intranquilles is het – enigszins gefictionaliseerde – relaas van zijn turbulente kinderjaren met een bipolaire vader, en een moeder die de boel zo goed en zo kwaad mogelijk overeind probeert te houden.
Lees ook
De recensie van onze filmjournalist: ‘Les intranquilles’: uitzonderlijke film toont bipolariteit en hoe ermee (samen) te leven ★★★★☆
“Dit is zonder enige twijfel mijn meest intieme film”, zegt Lafosse. “Het is ook de film die ik al bijna heel mijn leven wilde maken. Ik herinner me nog goed: ik was een jaar of 16, en mijn vader was pas weer in de psychiatrie opgenomen. Ik zat met mijn tweelingbroer in de keuken, en we zeiden tegen mekaar: ‘Dit is een film!’ Toen ik later op de filmschool een documentaireproject moest bedenken, kwam ik dus meteen bij dit thema uit. Ik wilde vertellen hoe moeilijk het is voor een gezin om met manisch-depressieve psychose te leven. En hoe moeilijk het is om iemand te dwingen om zich te laten hospitaliseren, of zijn medicatie te nemen. De vernedering die dat voor de zieke betekent.”
Hoe nauw sluit de film bij uw eigen leven aan?
“Minstens voor 80 procent. Er zit enorm veel van mezelf in. Maar anderzijds: de acteurs, Leïla Bekhti en Damien Bonnard, zijn niet mijn ouders. Ze hebben ook zelf voorgesteld om hun personages Leïla en Damien te noemen. Daar ben ik hen heel dankbaar voor, want daardoor werd het toch een beetje minder mijn verhaal, en kon ik iets meer afstand nemen. Weet je, uit zelfbescherming had ik heel wat gevoelens uit mijn jeugd weggeduwd. Dankzij Damien en Leïla kon ik die nu weer oproepen, maar dan met een enorme rust.”
Is het maken van deze film een vorm van therapie geweest voor u?
“Nee, ik heb hem net alleen maar kunnen maken omdat er al zoveel therapie aan vooraf was gegaan. Als ik niet twintig jaar lang drie keer per week naar een psychoanalist was gegaan, dan zou ik deze emoties nooit hebben kunnen oproepen. Ik zou ook niet in staat geweest zijn om ontroerd te zijn door de personages. Ik zou ze veroordeeld hebben. Vandaag is dat anders: nu vind ik mijn ouders buitengewone mensen. Ze hebben me een levensles geleerd. Dankzij mijn vader heb ik bijvoorbeeld een veel tolerantere blik op normaliteit. Ik bewonder nu ook zijn strijdlust, want hij heeft gevochten en is er uiteindelijk bovenop geraakt. Mijn moeder ook, trouwens. Ik begrijp nu zo goed hoe moeilijk het voor haar is geweest.
“Toen ik 8 was, even oud als de jonge acteur Gabriel Merz Chammah in de film, zei mijn moeder tegen me: ‘We gaan weg bij papa. Ik hou nog van hem, maar zijn ziekte maakt het te zwaar.’ Dat kon ik als kleine jongen niet begrijpen, en ik ben heel lang boos geweest op mijn moeder. Als ze nog van hem hield, dan nam ze die ziekte er toch gewoon bij? Ik had het makkelijker gevonden als ze me had gezegd dat ze niet meer van mijn vader hield... Die complexiteit kon ik toen niet vatten. (met krop in de keel) En dat is denk ik waarom ik nu deze film maak, als een soort antwoord op dat ene zinnetje van mijn moeder. Dat is het hart van de film, niet de bipolariteit zelf.”
Eigenlijk gaat de film over liefde, en onder hoeveel druk die kan gezet worden voordat ze barst.
“Juist. En dat is voor heel veel mensen herkenbaar, heb ik aan de reacties op de film gemerkt. Wanneer je verliefd wordt op iemand, ontdek je gaandeweg sowieso de gebreken of moeilijkheden van de ander, en dan moet je jezelf de vraag stellen: ‘Zal ik daarmee kunnen leven of niet?’ Dat gebeurt in ieder koppel, want niemand is zonder gebreken. En onderweg kan er ook van alles gebeuren: wat als de ander plots zijn werk verliest? Hoe sterk is de liefde in een koppel, wanneer een van de twee het begeeft? Daar gaat het over.”
Hebt u de film aan uw vader getoond?
“Ja, vlak voor de première in Cannes. Hij was zeer ontroerd, en ik heb toen een prachtig gesprek met hem gehad over de ziekte. Hij heeft me gevraagd om in alle interviews te benadrukken dat het mogelijk is om beter te worden. Hij is zelf al dertig jaar niet meer opgenomen, en neemt nu zelfs geen lithium meer om de ziekte onder controle te houden. Het vervult me met trots om dat te kunnen zeggen.”
In welke mate heeft de ziekte van uw vader uw persoonlijkheid gevormd?
“Gek genoeg heeft het mij gemaakt tot een heel rigoureuze persoon, die in zekere zin altijd hunkert naar normaliteit en kalmte. Maar die tegelijk toch in een grote onrust en vrees leeft. Pas na jaren therapie ben ik een beetje tot rust gekomen.”
Besteedt u door de ervaringen met uw vader extra aandacht aan uw eigen mentale gezondheid?
“Ik ben inderdaad heel waakzaam. Tijdens mijn eerste psychoanalyse-sessie ben ik na een halfuur in tranen uitgebarsten. Ik was bang om te ontdekken dat ik zelf ook manisch depressief was. Want er wordt vaak gezegd dat het erfelijk is. Mijn grootmoeder had het ook. Maar intussen ben ik er wel vrij zeker van dat ik niet psychotisch ben. Ik ben alleszins nog nooit opgenomen. Maar ik blijf voorzichtig. Ik weet dat vermoeidheid me niet goed afgaat, en ik zal ook nooit drugs aanraken, daar ben ik veel te gevoelig voor.”
U bewaakt dus heel goed uw grenzen. Ook in uw films schemert dat door: grensoverschrijdend gedrag vormt zowat de rode draad doorheen uw werk.
“Het is natuurlijk geen toeval dat de zoon van een manisch-depressieve vader zijn leven lang films maakt die de noodzaak van grenzen onderzoeken. Want wanneer iemand manisch is, voelt die zich almachtig, grenzeloos, en overschrijdt hij constant alle mogelijke grenzen.”
Dat thema is sinds MeToo veel meer onder de aandacht gekomen.
“Ja, ik vind dat we in een prachtige tijd leven! Er wordt enorm veel nagedacht over grenzen nu. Niet altijd op de beste manier, maar er wordt tenminste over nagedacht. Als iedereen zijn grenzen kan aangeven, brengt dat een nieuwe manier van zijn tot stand. Ook op de werkvloer. Dat is heel erg belangrijk. En het is niet gemakkelijk om al onze omgangsvormen te herbekijken, het vraagt een grote inspanning, maar het gaat ook zeer interessante dingen opleveren.”
Was uw film Elève libre (2008), over een zestienjarige jongen die seksueel wordt ‘opgevoed’ door een groepje libertijnse dertigers, eigenlijk geen MeToo-film avant la lettre?
“Toen ik Elève libre maakte, durfde ik nog niet uitspreken dat die film eigenlijk ook heel autobiografisch was. De release was dan ook heel pijnlijk voor mij, want een groot deel van de pers begreep toen niet dat die film heel erg over de noodzaak van duidelijke grenzen ging. Sommigen vonden net dat de film aantoont dat seks tussen volwassenen en tieners toch niet zo heel erg is... Dat soort blik bestond toen nog. Vandaag denk ik dat je dat soort reacties niet meer zou krijgen.”
‘Les intranquilles’ speelt vanaf 6/10 in de bioscoop.