DM ZaptJeroen Maris
‘Zomergasten’ op NPO2: het was moeilijk om níét voor Typhoon te vallen
Tijdens de zomervakantie nemen de collega’s van Humo de zapper over. Vandaag: Jeroen Maris over Zomergasten.
Glenn de Randamie dronk gemberthee, en dus viel het ergste te vrezen. Ten onrechte, zo bleek, want deze Zomergasten – het Nederlandse interviewprogramma dat al sinds 1988 loopt zonder eelt onder de voetzolen te krijgen – ritselde niet zomaar voorbij. In de drie uur dat De Randamie – 36, als Typhoon tilt hij de Nederlandse hiphop uit de trivialiteit – netjes aan tafel bleef zitten bij Janine Abbring, werd cynisme geannuleerd.
Het was moeilijk om níét voor de rapper te vallen, bijvoorbeeld omdat je aan de blik in zijn ogen zag dat hij zijn beeldfragmenten niet gekozen had, niet geselecteerd. Nee: hij had ze als kleinoden uit zijn gekoesterde schatkist geaaid, en je moest jezelf al flink met liefdeloze apathie gedrogeerd hebben om er zonder ontroering naar te kijken. Hook, de Peter Pan-film met Robin Williams, had De Randamie ‘al minstens veertig keer’ gezien. Ik gelóófde hem, en ik wilde zijn vriend worden: ik aard alleen in het gezelschap van mensen die zonder schaamte hun herinneringen op koperpoets trakteren, en jagen op de ontroering van de eerste keer, altijd weer.
Alles in het leven van De Randamie groeit uit vrijheidsdrang, zei hij – de mens die z’n boeien, kettingen en korsetten afwerpt en naar het containerpark voert. Dat hij die vrijheid voornamelijk bij God vindt, toch geen hardnekkige liberaal, klinkt contradictorisch, maar wie De Randamie zondagavond hoorde praten, begreep het wel: met God bedoelde hij niet zozeer de megalomane grijsaard die zich van gaartijd vergiste toen hij op een zaterdag de mens uit een kookpot haalde, als wel Muziek, Durf en Liefde – ook zonder ondertitels was duidelijk dat De Randamie die woorden met hoofdletters uitsprak.
Als tiener al trok hij vaak in z’n eentje het bos in om er te ‘chillen met God’. Een prikkelend beeld, zeker, al vroeg ik me wel af hoe zo’n playdate dan precies tot stand kwam. Had God – ‘Om twee uur bij de omgevallen beuk! Ik breng paprikachipjes en limonade mee, jij zorgt voor een dekentje en wat rookwaren’ – toen al WhatsApp?
Af en toe raakte De Randamie me even kwijt. Elk van zijn dagen moet een triomf van vitalisme zijn, zo leek het wel, en daar hoort ook een woordenschat bij: iets te vaak speelde hij zondagavond balletje-balletje met pluizig vocabulaire als ‘licht’ en ‘energie’. Nu goed: daaruit sprak vooral het diepe verlangen om de dingen góéd te doen, om niet te fluimen naar het leven – en dus leek het me ongepast om naar m’n televisiescherm te roepen dat dat leven ook maar gewoon een voorafbetaling aan de dood is.
Deze eerste Zomergasten van het jaar kreeg een zinderende, zuiverende finale. In het laatste fragment zong Aretha Franklin ‘Amazing Grace’, en plots kreeg ik bezoek van iemand die m’n hele zieltje oliede. Was het God? Verwachtingsvol greep ik naar mijn mobiel. Helaas: Hij heeft nog altijd geen WhatsApp.