Troost
Troost in coronatijden: de keelgrijpende film ‘Into the wild’
Het boek dat ik niet wilde lezen, de film waarbij mijn demonen dreigden uit te breken en het interview waar ik eerst niet naar uitkeek. De ingelijste affiche van Into the Wild heeft zijn plaatsje in de woonkamer verdiend. Wat een film, wat een boek en wat een verdomd knap staaltje journalistiek.
“‘Dead hiker found dead in bus of Alaska’, kopte het artikel. Er stond een foto bij van een bus in een onherbergzaam stukje Alaska. Ik vond het een eigenaardig verhaal, maar het fascineerde me. Toen Outside (bekend Amerikaans outdoorblad, GDW) vroeg me er een artikel over te schrijven ging ik daar gretig op in. Ik schreef het origineel artikel in twee of drie weken, research incluis. Maar toen het gepubliceerd werd, lag ik wakker van de onbeantwoorde vragen. Ik was niet klaar met Chris, hij intrigeerde me. Toen ik besloot er een boek aan te wijden, vond iedereen hem nog een idioot. Maar ik was daar helemaal niet zo zeker van. Ik voelde me verbonden met Chris.”
Aan het woord is de Amerikaanse journalist Jon Krakauer, die omschrijft hoe die ene, 9.000 karakters tellende reportage uit 1993 leidde tot het boek uit 1996 en uiteindelijk, dertien jaar later, tot Sean Penns magistrale film.
Ik was 25 toen Krakauer zijn eerste paragrafen rond Chris McCandless, het hoofdpersonage uit wat later Into the Wild zou gaan heten, aan het papier toevertrouwde. Beginnend journalist. Maar snotneus. Van niets bang. Niettemin: snotneus. Op zoek naar vrijheid via reportages. Naar verhalen achter mensen. Hoe moeilijker en diepgravender, hoe liever. Ik beoefende ook buitensporten, sprong uit een vliegtuig en ging bengelen aan een benji-touw als een reportage dat verlangde. Tientallen avonturiers ging ik er voor interviewen, wellicht in een poging om er achter te komen waarom ze zulke zotte, gedurfde of zelfs gevaarlijke avonturen aangingen. En bij uitbreiding: waarom ik dat deed. Ik was een beginnertje in hun ogen, maar de motivatie bleek dezelfde: vrijheid. Absolute vrijheid. Afwijken van het platgetreden pad in de hoop onvoorstelbare paden en wegen te ontdekken.
Te dichtbij
In die zin greep Into the Wild me bij de keel. Ik wilde ook zo’n journalist worden. Eentje die van amper iets (lees: een warrig verhaal over een 24-jarige Amerikaan die na zijn studies al zijn geld overmaakte aan Oxfam en de ruige wildernis van Alaska introk), iets groots menselijks maakte. Krakauer won met moeite het vertrouwen van de McCandless: de parallellen tussen hem en Chris, die zich etaleerden in zijn andere boeken, trokken hen over de streep.
“Ik was toen 23 – Chris was 24 – en liftte ook heel veel in Alaska”, schreef Krakauer. “Ik trok door heel wat onbewoonbare gebieden en beklom op mijn eentje een berg. Het was dom en gevaarlijk, roekeloos zelfs, en de enige reden dat ik het overleefde was dat het geluk aan mijn kant stond. Maar ik was niet gek, en ik geloofde ook niet dat Chris gek of levensmoe was. Tijdens mijn research begreep ik hem steeds beter. Toen het boek uitkwam heb ik ook geleerd dat er nog meer, véél meer, mensen op deze planeet rondlopen die zoiets willen proberen.”
Ik was één van hen. Hilde Van Mieghem vroeg zich maandag in deze rubriek af waarom ze zich vereenzelvigde met het hoofdpersonage van haar troostboek. Die vraag was een constante toen ik dit boek voor het eerst las. Na ongeveer 150 pagina’s (van de zowat 300) raakte ik zo opgewonden dat ik het boek bruut dichtklapte en het jarenlang weigerde te openen. Het was te goed geschreven, had een te interessant uitgangspunt, de journalist in kwestie had zijn grandioze kunnen getoond door van zo’n klein krantenbericht zo’n boeiend en respectvol psychologisch drama te maken, dat ook nog eens een pageturner was geworden. Los van het feit dat Krakauer even mijn grote journalistieke voorbeeld werd, leek Chris McCandless’ attitude te dicht bij me te staan. Had ik één andere zijweg gekozen in de hoofdbaan van mijn leven, dan was ik ook zo geëindigd, dacht ik toen. Hij die weinig schrik had, bleek te laf om het boek verder te lezen.
Het vervolg van Chris’ tocht ontdekte ik pas een dikke tien jaar later in een kleine, charmante Parijse bioscoop. Sean Penn had het boek verfilmd en ik dacht dat het geen kwaad kon zijn film te bekijken. Helaas. De demonen die ik destijds de mond snoerde door het boek toe te klappen, lieten zich niet meer tegenhouden. Ik zat vast in de bioscoopzetel, wist met mijn gevoelens geen blijf toen Chris die dodelijke bessen eetbaar achtte of zich te naïef toonde. Of hoe sommige romanpersonages, fictief of non-fictief, écht te dichtbij kunnen komen.
Toen ik nog later door AS Magazine werd gevraagd om Krakauer te gaan interviewen, wilde ik eerst niet, dan weer wel. Je wilt namelijk nooit dat je helden door de mand vallen. Maar ik leerde zoveel bij. Over hoe Chris’ ouders hem bedankten omdat hij er in geslaagd was de verlangens en ideeën van hun zoon voor hen uit te leggen. Hoe Chris jarenlang in Krakauers hoofd spookte en antwoorden eiste. Over hoe Krakauer samen met Chris’ ouders naar die bekende, verlaten bus in Alaska trok en ze diens verfomfaaide schoenen en jeans aantroffen, en hoe zijn moeder er eindelijk afscheid kon nemen.
Een innemende karakterstudie, deze Into the Wild. En ook al waren Chris’ ouders boos op Penn omdat hij enkele scènes te expliciet in beeld bracht: ook deze lowbudgetfilm staat als een huis. Maar herlezen en herbekijken? Nooit!