InterviewBoeken
Tim Krabbé over wielrennen, schaken en zijn nieuwe roman: ‘Ik krijg geen waardering van de officiële literatuur. Het zij zo’
Hij heeft een broertje dood aan literaire prijzen en schrijft niet voor een 7,5 op 10. Tim Krabbé is op zijn 79ste nog even zelfzekerd als productief. Na twee non-fictieboeken is er nu de roman Onkrijgbaarheid. ‘Tien andere schrijvers hadden er tien slechte boeken van gemaakt.’
Tim Krabbé is terug, volgens zijn uitgever. Maar dat ziet de schrijver anders, aan tafel in zijn woonkamer op de 19de verdieping met uitzicht over het Amsterdamse IJ. “Ik schrijf waar ik zelf zin in heb met dezelfde stijl, hetzelfde vermogen en kunnen. Maar die laatste twee boeken verkochten niet goed. Dus ik hoop dat mensen me niet zijn vergeten als gewone fictieschrijver.”
Krabbé (1943), zwart T-shirt, oogt vitaal. Hij is alleen wat dovig. Hij schreef tientallen boeken en meerdere klassiekers. De renner uit 1978 wordt gezien als zo’n beetje het mooiste boek over wielrennen. Het gouden ei uit 1984, een spannende roman over de zoektocht van Rex naar zijn vriendin Saskia die spoorloos verdwijnt bij een Frans benzinestation, werd een internationale bestseller en is ook twee keer verfilmd. Nog steeds is het een van de populairste boeken op de leeslijst van middelbare scholieren; inmiddels is het toe aan de 63ste druk.
U kreeg na het boek over uw relatie met Ferdi E., verantwoordelijk voor het ontvoeren en vermoorden van Ahold-directeur Gerrit Jan Heijn in 1987, veel kritiek.
“Ze vonden het schandalig dat ik überhaupt daarover durfde te schrijven. Men was geschokt en ontzet, dat ik de titel Vrienden (2019) had gekozen. Maar dat was ironisch bedoeld omdat ik juist geen vrienden met de man werd maar wel met zijn vrouw, Els, en met haar ook even iets kreeg. Kijk, daar boven de bank hangt een schilderij dat zij heeft gemaakt. Ik wilde de kroniek van een gezin schrijven, uitgaande van de meest gepubliceerde moordzaak in de Nederlandse geschiedenis. Ik dacht dat het interessant zou zijn. Het kan me niet schelen als anderen dat niet vonden. Overigens krijg ik nog steeds eens in de twee maanden een laaiend enthousiaste mail van iemand die ik niet ken over dat boek.”
Dat is best veel.
“Misschien is het maar een keer in de drie maanden, haha!”
Was u nu misschien toe aan iets vrolijkers?
“Nou, zo vrolijk is Onkrijgbaarheid niet. Een liefdesroman die goed afloopt is geen goed onderwerp voor literatuur.”
Onkrijgbaarheid gaat over schrijver Giel Labij en over zijn grote liefde Lorette Delaporte, die hij in de trein naar Gouda ontmoet. Een liefde die maar niet wil lukken. Steeds komen ze elkaar opnieuw tegen in het leven, en steeds worden ze voor nieuwe onoverkomelijkheden geplaatst.
Bij het hoofdpersonage dacht ik soms wel: maak er eens wat van, man.
“Giel is natuurlijk een afsplitsing van mezelf maar je hoeft hem geen groots figuur te vinden. Lorette is ook een afspiegeling. Giels carrière komt enigszins overeen met die van mij, dus laten jullie maar denken dat hij op mij lijkt.
“Ik vermijd verder alle abstracte gedachten die je kunt hebben over zo’n boek, want het gaat om de invulling ervan, de uitwerking van een verhaal dat tamelijk algemeen is. Het klinkt misschien wat zelfingenomen, maar tien andere schrijvers hadden er tien slechte boeken van gemaakt. Het is maar net wat je ervan maakt.”
BIO
geboren in 1944 in Amsterdam • heeft een passie voor schaken en wielrennen • auteur van romans als De renner (1978), Het gouden ei (1984) en Marte Jacobs (2007) • schreef ook non-fictie, zoals Wij zijn maar wij zijn niet geschift (over het Columbine-drama) en Vrienden (over de Ahold-moordzaak) • heeft zojuist Onkrijgbaarheid uit, een liefdesverhaal
Giel Labij zegt in Onkrijgbaarheid: ‘Schrijver was nooit iets geweest dat hij later wilde worden. Hij had op een zeker moment gemerkt dat hij het was.’ Geldt dat ook voor u?
“Ik kan me het moment nog herinneren dat ik als 14-jarig jongetje op zondagochtend in bed lag te lezen – ik weet niet meer wat – en dacht, ja dat ga ik doen: schrijven. En daar is het bij gebleven. Dat is nu 65 jaar geleden. Niet dat ik enorm begeesterd was, en meteen uit bed sprong en aan een notitieblokje ging zitten, maar ik wist het toen wel.
“Ik moet er eerlijk bij vertellen dat ik op die leeftijd ook een gedreven schaker was. Maar daarvan had ik toen wel in de gaten dat ik er niet voldoende talent voor had. Bij schrijven wordt dat niet zo makkelijk uitgelezen, met schaken verlies je gewoon van andere jongetjes. Schrijven is geen sport en dan kun je jezelf eeuwig blijven wijsmaken dat jij de beste bent van iedereen. Misschien is dat het wel!”
Hebt u vaste schrijfrituelen?
“Ik heb een eigen systeem ontwikkeld met het schrijven van geautomatiseerde aantekeningen. Ik werk nog steeds met WordPerfect 5.1… O kijk, daar zie ik een lach. Alsof ik nog in een T-Ford uit 1908 rondrijd!”
Wat doet u als u vastloopt in het verhaal?
“Gewoon doorgaan, ook als het heel slecht is. Ik ben eraan gewend dat mijn eerste versies van boeken en afzonderlijke hoofdstukken onleesbaar slecht zijn. Maar ik weet dat als ik bereid ben daar eindeloos aan te werken, het uitgroeit tot iets wat bruikbaar en zelfs wel goed is.
“Een andere manier van vastzitten waar ik wel last van heb, is dat je soms ontzettend twijfelt aan de waarde van wat je aan het schrijven bent. Dat ik denk: ik moet er maar mee ophouden, het is helemaal niets.”
Denkt u dat echt, na al die jaren?
“Ja, als je mijn oudere versies zou zien, zou jij dat waarschijnlijk ook denken, zo van: die man die moet wat anders gaan doen!
“Ik heb inmiddels ervaring dus ik weet dat er uiteindelijk altijd wel iets uitkomt dat op zijn minst een 7,5 waard zou zijn. Maar daar doe ik het niet voor hè, voor een 7,5.
“Mijn beste formuleringen en ideeën krijg ik op de fiets, als ik aan het wielrennen ben met mijn fietsvrienden, de Windjammers. Dat doe ik drie keer per week. Daarom had ik vroeger altijd een bandrecordertje bij me. Nu spreek ik mijn briljante ingevingen in op mijn telefoon. Maar meestal heeft de wind ze onverstaanbaar gemaakt als ik ze probeer terug te luisteren. Mijn doofheid speelt me daarbij ook parten.
“Het is een algemeen bekend verschijnsel, per ongeluk schrijven en dus niet achter je bureau. Dat laat ik mijn hoofdpersoon Giel ook in deze roman zeggen. Net zoals schrijven vaak juist niet-schrijven is. Bijna iedereen heeft de neiging te expliciet te worden, te veel bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken: een ‘ijskoud’ bad, laat dat ijs maar weg, dat kan de lezer zelf wel invullen. Dat ijs- maakt het minder koud. Of ‘inktzwarte’ nacht, nergens voor nodig.”
Wat bedoelt u met ‘per ongeluk’ schrijven?
“Bedoelingen van de schrijver – als die er al inzitten – zijn alleen goed als ze er niet expres in komen. Veel zogenaamde literatuur is geschreven op het diepere. En ik loop het risico, dat is mijn hele leven al zo, voor oppervlakkig te worden aangezien omdat ik er in de eerste plaats voor zorg dat er een mooie oppervlakte is. En literatuurcritici denken als iets een mooie oppervlakte heeft, dat het dan wel oppervlakkig zal zijn.”
Doelt u nu op het feit dat u nooit genomineerd bent, zelfs niet op de longlist hebt gestaan, van een literaire prijs?
“Ja, dat heeft ermee te maken. Ik heb over waardering niet te klagen, maar wel vanuit de officiële literatuur. Het zij zo. Ik doe al 25 jaar niet meer mee met literaire prijzen. Ik laat niets meer insturen, dat heeft gewoon geen zin. En ik houd ook niet van verliezen.
“Ik doe mijn ding, en mijn boeken hebben op een ander manier succes: vele vertalingen, verfilmingen en goede verkoop meestal.”
Maar zit het u dwars?
“Ergens wel, maar zo zijn er meer dingen.
“Ik ben tijdens het WK wielrennen voor 65-plussers een keer op de streep geklopt, ook nog eens door een kerel die ik niet al te graag mocht. Het is karikaturaal: wereldkampioen van de 65-plussers. Maar ik had het toch wel willen worden. Wereldkampioen!
“Dat was dertien jaar geleden, maar daar denk ik nog weleens aan. Het is ook anders dan een literaire onderscheiding want het is echt wat het is: hij was gewoon eerder over de streep en ik verloor. Literatuur daarentegen is een subjectief beoordelingscircus.”
U komt energiek over. Maar u bent bijna 80. Schrijft u anders dan vroeger?
“Ik zou al mijn boeken nog eens in het geheel moeten herlezen, of er nu dingen inzitten die ik anders zou doen. Maar ik denk het niet.”
Maar denkt u nu bij het schrijven vaker: misschien is dit mijn laatste boek?
“De gedachte is er wel maar het heeft geen enkele invloed op het schrijven. Ik ben nu materiaal aan het verzamelen voor een nieuw boek. Haruki Murakami zegt dat hij tijdens het werken aan een boek bang is dat hij dood zal gaan voor het af is. Dat is een gedachte die ik enigszins herken. Maar niets wijst erop dat ik erg snel dood zal gaan! De 90 haal ik nog wel, dus ik kan zeker nóg een boek schrijven. Aan de andere kant: erg veel goede schrijvers van boven de 80 zijn er natuurlijk ook weer niet.
“Ik herinner me een boek van Knut Hamsun, toen 89, Langs overwoekerde paden, goed geschreven maar het is wel een oud mannetje die dat schrijft. En Campert heeft misschien nog goede dingen geschreven na zijn 80ste.”
Maar wilt u schrijven tot u er bij neervalt?
“Het is een leuke daginvulling, het is waaraan ik gewend ben, je ziet bij veel mensen die gedwongen met pensioen moeten dat ze hun werk missen. Bij een vrij beroep als het mijne is er geen reden om te stoppen. Het componeren is belangrijk voor me. Dat je iets maakt, iets dat ook geen nut hoeft te hebben voor de maatschappij of voor de financiën.
“Ik maakte bijvoorbeeld ook schaakproblemen. Dat zijn een soort puzzeltjes, het appelleert aan een bepaald schoonheidsbesef, waarin je iets prachtigs wilt laten zien. Je weet van tevoren niet of het je lukt, zelfs of het überhaupt kan, want schaakproblemen moeten voldoen aan een aantal regels. Er is geen publiek voor – er zijn wat verwante zielen wereldwijd, maar in het totaal zijn er niet meer dan twintig mensen die het kunnen waarderen. En toch had ik die aandrang, de absolute drang om dat ding te maken. Pure maakdrift. Dat verschilt niet erg van het schrijven van een roman.”
Die maakdrang zit in uw familie.
“Kennelijk. Ik geloof dat mijn broer Jeroen het ook heeft, maar daar heb ik niet zoveel contact mee. Mijn vader is tot zijn dood blijven schilderen. Hij is overleden op zijn 97ste. Ik heb hier het nodige van hem hangen, prachtig werk. Mijn moeder, die 88 is geworden, is tot haar 80ste films blijven vertalen. Uit het Frans, Duits, Engels en in mijn tienertijd leerde ze er Italiaans bij om wat meer werk te kunnen krijgen. Na haar 80ste heeft ze nog Hebreeuws geleerd, maar dat was voor de lol.
“We werden als kind ontzettend gestimuleerd om buiten de gebaande paden te gaan. Het ergste schrikbeeldwoord dat wij als kind meekregen was ‘kantoor’. Daar mochten we nooit terechtkomen. Dat is gelukt.”
Hebt u dat ook zo bij uw eigen zoon gestimuleerd?
“Esra woont sinds zijn 17de in Tokio. Hij had het op zijn 12de in zijn hoofd gezet om Japanner te worden. Dat is hem ook volledig gelukt, hij is nu 35 en vloeiender in het Japans dan in het Nederlands. Anna Karenina heeft hij in het Japans gelezen, die gek! Hij heeft een gezin gesticht met een Taiwanese vrouw en ze hebben een tweeling van 6 jaar. Dus hij spreekt ook Chinees. Hij is bezig een eigen game te maken en schrijft stukken in het Japans voor een internationale gamingwebsite. Een ongewone jongen, heel leuk en aardig. Hij heeft zich in geen enkel stramien dat hier voor hem klaarlag bewogen.
“Vanwege corona hadden we elkaar tweeënhalf jaar niet gezien. Maar mijn ex Liz Snoijink (actrice, red.), zijn moeder, heeft een huis in Zuid-Frankrijk en daar hebben we afgelopen zomer een maand met z’n allen gezeten. We zijn heel goede vrienden geworden, Liz en ik. Esra was 3 of 4 jaar toen we gingen scheiden maar het is goed afgelopen. We hadden op hetzelfde moment het gevoel, we houden van elkaar maar op een andere manier, er is niks aan de hand, schei uit met die onzin.”
Hebt u net als uw hoofdpersoon Giel zo’n grote liefde waarbij het allemaal niet lukt?
“Een vergelijkbare liefde waarbij het uiteindelijk wél is gelukt; Petra en ik zijn nu vier jaar samen. Giel is slachtoffer van de onkrijgbaarheid, van het altijd maar mysterieus aangetrokken worden door het vrouwelijke, daar kan hij zich niet van losmaken en daardoor ziet hij niet dat hij zijn grote liefde allang in zijn bezit heeft.
“Ik realiseer me nu op dit moment dat ik er al een kleiner boekje over heb geschreven, Drie slechte schaatsers, dat gaat eigenlijk wel een beetje over Liz. Dat je bent voorbestemd voor elkaar maar dat je lang niet in de gaten hebt tot wat precies. Ook die twee zijn voorbestemd om elkaars vrienden te zijn. Niet die grote hartstochtelijke liefde, dat is een vergissing. Dat was het niet. Dat zit hier ook een beetje in, al is dit een heel ander verhaal natuurlijk, want ja, ze lopen elkaar constant mis door falen, vooral van hem… Maar ik heb niet zo’n behoefte dat te analyseren. Het is zielig en dus mooi om te vertellen, haha!”
Wat vindt u zelf uw beste boek?
“Ik wil niet kiezen. Het is net als met kinderen. Geen enkele ouder zal zeggen: dit is mijn leukste kind. Ik heb twee boeken, De renner en Het gouden ei, die een vrij unieke carrière hebben. Dat komt niet zo vaak voor. Afgezien van de kwaliteit van die boeken geeft het een enorme voldoening om twee eeuwiglevende boeken op je naam te hebben staan. Petra heeft de 50ste druk van De renner onlangs ingelijst. Maar de beste… Ik heb me ontwikkeld als schrijver, kijk, als er echt een rangorde zou zijn, dan moet Marte Jacobs (2007) er ook dicht bij zijn.
“Waarom een boek goed is, is geheim, dat is niet aan te wijzen. Waarom iets slecht is, is vaak wel aan te wijzen maar dat ga ik niet zeggen natuurlijk. Dat vind ik niet aardig tegenover dat boek, dat is óók mijn kind.
“Ik heb van sommige grote schrijvers ook troep gelezen. Dat je het echt niet snapt. De latere Hermansen zijn erg slecht. Dostojevski’s De idioot vond ik niet te volgen. Maar goed, alle schrijvers schrijven slechte dingen. Je moet ze beoordelen naar hun beste werk, toch? Doe dat met mij ook maar.”
Tim Krabbé, Onkrijgbaarheid, Prometheus, 224 p., 22,99 euro