Woensdag 29/03/2023

InterviewBoeken

‘Therapie is rockbottom gaan, door de schaamte en het oude zelf heen’: ‘Op de sofa’ bundelt straffe verhalen over psychische kwetsbaarheid

null Beeld  Elise Vandeplancke
Beeld Elise Vandeplancke

Samensteller Maurits de Bruijn vroeg voor zijn bundel Op de sofa auteurs naar hun opmerkelijkste ervaringen met therapie. Vier van hen vertellen hier openhartig over hun hysterische huilbuien én de heilige Johan Cruijff.

Dirk Leyman

Bent Van Looy: ‘Parijs genas me van mijn hypochondrie’

Bent Van Looy (°1976) is muzikant, programmamaker, beeldend kunstenaar en auteur. Hij kampte langdurig met een extreme vorm van hypochondrie. Tot hij naar Parijs verhuisde. Zijn verhaal in Op de sofa draagt de titel ‘Nu niet doodgaan’.

“Tot mijn dertigste overheerste hypochondrie mijn leven, die angst om een ernstige ziekte onder de leden te hebben. Het was onontkoombaar dat ik zou sterven aan de gekkekoeienziekte, aan kanker of aan een hartaanval, maar ik was ook bevreesd in het verkeer. Later kreeg ik in de gaten dat mijn ziektevrees iets anders verborg: een intense controledrang over lichaam en geest.

“Mijn aversie tegen de medische stand dook al vroeg op. Als kind was ik doodsbang voor ziekenhuizen en dokters. Een witte jas ontmoeten leek algauw een regelrecht ticketje naar het graf. Bij de kinderarts ging dat gepaard met hysterische huilbuien en scheldtirades. Toch had ik later dokters nodig, om me gerust te stellen.

“Hypochondrie is een soort terreur voor je omgeving. Je geliefden, je ouders, de leden van je muziekgroep: die weten op den duur ook niet meer hoe ze je moeten sussen of tot rede brengen. Daarom wilde ik in dit essay een ode brengen aan dokter Coupez, bij wie ik regelmatig in de wachtkamer zat. Ik heb een hele stoet aan therapeuten opgezocht, om een wijd scala aan goede en minder goede redenen. Maar het contact met dokter Coupez heeft wél mijn leven bepaald.

Bent Van Looy: ‘Een therapeut zei me dat ik te alert was op de dood. En wees me erop hoeveel mensen er amper mee bezig zijn.’ Beeld Bob Van Mol
Bent Van Looy: ‘Een therapeut zei me dat ik te alert was op de dood. En wees me erop hoeveel mensen er amper mee bezig zijn.’Beeld Bob Van Mol

“Nooit stuurde hij aan op het denkbeeldige karakter van mijn ziektes, het dwangmatig controleren van signalen die mijn lichaam me leken te geven, de frequentie van mijn bezoeken. Hij had een geruststellende toon, zacht en begripvol. En toen ik buitenkwam, was ik de koning te rijk en kon ik weer naar lucht happen.

“Hoe ben ik ervan afgeraakt? Heel eenvoudig, door naar Parijs te verhuizen. Ik stelde me open voor de wereld om me heen. Ik gaf de controle uit handen. Ik maakte veel nieuwe contacten, ik begaf me in de maalstroom van de stad en wandelde ontzettend veel. Ja, dat was ook niet kwaad qua remedie. De stad heeft mijn hypochondrie uitgewist. Tijdens ruim tien jaar in Parijs ging ik geen enkele keer naar de dokter.

“Een therapeut zei me ook weleens dat ik te alert was op de dood. En wees me erop hoeveel mensen er amper mee bezig zijn. Ik kan nu omgaan met de koude, harde eindigheid. Ik denk er nog wel aan, maar er is een filter voor geschoven. Mijn ingebeelde ziektes zijn bij dokter Coupez gebleven. In de wachtkamer misschien, bedolven onder een dikke stapel tijdschriften.”

Oscar van Gelderen: ‘Schaamte heeft zoveel vermommingen’

Oscar van Gelderen (°1965) was vijfentwintig jaar actief als uitgever en is tegenwoordig manager van auteur en kunstenaars. Hij werkt aan een oral history over de psychoanalyticus en schaamte-expert Louis Tas, bij wie hij in therapie ging. En getuigt over zijn eigen schaamte. Zijn stuk over schaamte heet ‘Onder de sofa’, een verwijzing naar Tas’ uitspraak: ‘Schuld legt mensen op de bank, schaamte legt mensen onder de bank.’

“Ik heb vroege herinneringen vol schaamte over mijn trekkebenende vader. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij als kind polio gekregen. Hij zou zijn hele leven met zijn been slepen. Ik had het moeilijk met de blikken op straat, de mensen die ons nakeken: ‘Je vader is een mankepoot’. Dan wendde ik mijn gezicht af, als handlanger in de beschaming. Bovendien had hij last van flatulentie, wellicht door zijn handicap.

“De keerzijde van schaamte is dat je trots bent op je vader, zoals het hoort. Ik ken niet anders dan dat hij zwak was. Stoeien, voetballen, rennen: dat kon allemaal niet. Ik voelde snel dat er nog iets anders speelde in huis. Mijn moeder kampte met extreme angsten, omdat ze ondergedoken had gezeten. Als kind neem je dan een andere rol op, je voelt je verantwoordelijk voor je ouders. Ik voelde me niet thuis in het dorp waar ik woonde, ik verliet op jonge leeftijd het huis en vond onderdak bij de krakersscene in Leiden. Er weer bij horen is een manier om de schaamte te overwinnen. Wie zich schaamt, maakt zich meestal klein, wil onzichtbaar worden.

“Ik verdiepte me vanaf 1985 in de tweede generatie, na de oorlog geboren Joodse kinderen, zoals Ischa Meijer, die met zijn schaamteloosheid een rolmodel was. En dan is er schaamtespecialist Louis Tas, bij wie ik in therapie ging bij het stranden van mijn tweede huwelijk. Waarom? Vanwege alles: gemis, verlies, onthechting, trauma, onvermogen, mislukking, falen.

“Ik was voor de buitenwereld geslaagd, maar bevond me moederziel alleen met een leegte. In 2018 deed ik in de Volkskrant een coming-out over mijn sessies bij Tas, mijn alcoholverslaving en tien jaar niet drinken. “Vroeger moest ik me schamen dat ik dronk, nu moet ik me schamen dat ik niet drink”, schreef ik. Voor het eerst liet ik in mijn gevoelsleven kijken. Therapie is rockbottom gaan, door de schaamte en het oude zelf heen. Schaamte is daarbij een grote vernietiger van het levensgeluk, de fakkel die de zelfhaat aansteekt, de sloper van alles wat goed is aan jezelf. “Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook”, zei Tas ooit.

“Schaamte heeft veel vermommingen: je komt haar tegen als agressie (humiliated fury), exhibitionisme, narcistische conflicten of masochisme. Tegenwoordig heb je vliegschaamte, WK-schaamte of vleesschaamte. Schuld daarentegen veroorzaak je door je gedrag, dan kun je boete doen. Beschamen zie je ook in het digitale discours: iedereen kan zijn mening geven nu, veel sneller dan de ingezonden brief van weleer. Naast de digitale vernedering en beschaming is er ook de publieke biecht. Je moet schuld bekennen. Kijk maar naar Matthijs van Nieuwkerk.

“Tegenwoordig – als ex-uitgever – lijkt mijn leven heel simpel. Ik rook niet meer, ik drink niet meer, ik gebruik geen drugs meer. Ik heb een fantastische vrouw. Ik hoef niet meer naar kantoor, ik heb elke dag de vrijheid mijn werk te plannen en hoef niet meer te vergaderen. Door de therapie van Tas ben ik genezen van de pijn van het zijn. En van de schaamte. Al weet ik, zoals een bevriend boekcriticus me zei: “Openbaren is ook een vorm van verhullen.”

Tobi Lakmaker: ‘Eindelijk keek er eens iemand mee’

Sofie Lakmaker: ‘Langzaam werd duidelijk dat achter mijn obsessie rondom voetbal grotere angsten schuilgingen.’ Beeld Thomas Sweertvaegher
Sofie Lakmaker: ‘Langzaam werd duidelijk dat achter mijn obsessie rondom voetbal grotere angsten schuilgingen.’Beeld Thomas Sweertvaegher

Tobi Lakmaker (°1994) debuteerde succesvol met De geschiedenis van mijn seksualiteit (2021). In ‘God of Johan Cruijff’ vertelt Lakmaker over hoe hij op zijn tiende al met existentiële angsten kampte en voor het eerst bij een therapeut terechtkwam.

“In eerste instantie wilde ik iets geestigs schrijven over een paar opmerkelijke therapeuten die ik versleten heb. Later realiseerde ik me dat het toch sterker en misschien passender zou zijn om een kwetsbaarder verhaal op papier te zetten. Vandaar dat ik uitkwam bij de angstaanval die leidde tot mijn eerste therapie, op mijn tiende.

“‘Ik was niet heel vreemd als kind. Er was wel één ding: ik moest knipperen. Iedere ochtend honderdvierentwintig keer’. Zo begint mijn verhaal. Als kind moest ik onophoudelijk knipperen, omdat ik de angst had dat ik anders mijn talent als voetballer zou kwijtraken. Tamelijk raar, dat geef ik toe. Bovendien moest ik precies vier keer knipperen per persoon, wat weer verband hield met het feit dat Johan Cruijff het rugnummer veertien droeg. Eigenlijk kende alles wat met Cruijff te maken had een soort heilige status, dus ook de getallen tien en vier die samen weer veertien maakten. Aan de ene kant was het allemaal nogal neurotisch, aan de andere kant vermoed ik dat wel meer kinderen last hebben van dit soort dwanggedachten. In ieder geval: zolang dat balgevoel veiliggesteld was, gold dat ook voor de rest van mijn bestaan.

“Uit mijn verhaal wordt langzaam duidelijk dat achter mijn obsessie grotere angsten schuilgingen, waarmee ik mijn moeder dan weer lastigviel. Die wist niet goed wat te antwoorden, maar besloot wel dat ik met iemand moest gaan praten.

“Mijn toenmalige therapeute benadrukte dat ik niet hoefde te praten, dat er genoeg kinderen waren die alleen maar kwamen knutselen of tekenen. Daar had ik helaas absoluut geen aanleg voor, dus ik was aangewezen op een gesprek. Het heeft even geduurd, maar ik had absoluut baat bij onze therapie. Zonder af te doen aan alle theoretische kennis die een psycholoog nodig heeft, denk ik dat het cruciaalste was dat ik voelde dat er eindelijk eens iemand meekeek. Los van Johan Cruijff, op zijn heilige troon.

“Ik ben een enorme voorstander van therapie, al is het natuurlijk maatwerk. In zekere zin is het zoals daten: prachtig als het lukt, maar wanneer je de verkeerde voor je hebt, voelt het toch alsof je een stukje van je ziel in de uitverkoop hebt gezet. Maar dat betekent niet dat je het niet moet proberen.”

Nadia de Vries: ‘Alsof je in een sadistische horrorfilm bent beland’

Nadia de Vries (°1991) is de auteur van onder meer de verhalenbundel Kleinzeer (2019) en de roman De bakvis (2022). Ze wil psychische ziektes literair bespreekbaar maken. Op een bepaald punt in haar leven is ze “door iemand te grazen genomen die meer kracht, macht of pacht had”. De Vries schrijft erover in ‘Een kuuroord voor kapotte vrouwen’ in Op de sofa.

“Drie jaar geleden werd ik gedrogeerd en verkracht door een vreemde. Twee jaar lang heb ik ambulante traumatherapie gevolgd en gewacht tot er in de kliniek een plek voor me vrijkwam. In januari van dit jaar werd ik er opgenomen. En nu was het eindelijk zover: ik zou genezen worden.

“Al trok mijn gammele ik er vooral heen met een soort schrijversmentaliteit. Geen idee wat ik kon verwachten. Mijn moeder raadde me het sterk af en zat met veel vooroordelen. Maar ik ging wel vrijwillig binnen. En het was de bedoeling om de behandeling volledig uit te zitten. We werden ook gecontroleerd op ‘aanstootgevende voorwerpen’, zoals een nagelschaar, mijn huissleutels of een strip Ibuprofen. Die namen ze af.

“Mijn medepatiënten waren vier vrouwen met wie ik niets gemeen had. Behalve dat we bang waren. Het was ook helemaal niet de bedoeling om elkaar lastig vallen met onze trauma’s. Toch kwamen we stuk voor stuk huilend en overstuur uit zo’n therapiesessie. En dan ga je elkaar toch troosten, met een vreemd soort humor, en met Yogi-thee. We stonden al snel bekend als ‘de meiden’ en smeedden een verbond. Dat we intieme lotgenoten waren, lag totaal niet voor de hand. Het was alsof we in een snelkookpan zaten, in deze klinische omgeving.

“Het was mooi, op een gekke manier. Het gebeurt zelden dat je met mensen die je amper kent zo’n parcours uitzit. Ik voelde een liefde voor hen. We knuffelden elkaar. We deelden onze angsten. De intensiteit maakte ons ook schaamteloos. Toch verloren we elkaar na de kliniek meteen uit het oog.

null Beeld rv
Beeld rv

“De ochtenden begonnen met exposure therapy. De behandelaren bootsten de precieze omstandigheden na van wat je was overkomen, met geuren en smaken van de verkrachter, of via schurende autogeluiden via YouTube-filmpjes. Het is een afdaling naar de hel, op zintuiglijk vlak. Alsof je in een sadistische horrorfilm bent beland. Met tranen en trillen, alles komt eruit. Maar in een volgende dagsessie moest je je angst een cijfer geven. Wanneer dat dag na dag daalde, had de behandeling zijn werk gedaan. Ik maakte het opnieuw door en heb het overleefd, besefte je dan.

“Het was allemaal heel naar. Maar uiteindelijk troostend. Ik ben vriendelijker geworden voor mezelf, ik ben een stap verder gekomen. Ik denk dat therapie even essentieel is als kunst. Het is een veilige arena buiten het alledaagse. Ik dacht lang dat ik kansloos was in deze wereld – ook nadat ik toch bleek te kunnen genezen van mijn systemische mastocytose op jonge leeftijd. Nu denk ik dat ik misschien wel kan functioneren. En daarbij helpt het schrijven me, als tegengif, net als ironie en humor.”

Maurits de Bruijn (samensteller), Op de sofa. Essays over therapie en het leven, Das Mag, 162 p., 17,99 euro.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234