InterviewLisette Ma Neza
Slamdichter Lisette Ma Neza: ‘Dat eerste optreden met publiek was magisch’
Lisette Ma Neza (23) is een begrip in de Vlaamse en Nederlandse slampoëziewereld. Volgende week strijkt ze met haar poëzieband neer op Theater Aan Zee, om er een ode te brengen aan de jeugd. ‘Slampoëzie verdient dezelfde budgetten en recensies als andere kunstvormen.’
Nog maar 23 is Lisette Ma Neza, maar in 2017 mocht ze zich al de beste slamdichter van België noemen. Sindsdien stond ze op podia en slamwedstrijden over de hele wereld. Vorige maand won ze ook nog eens de VUB Literatuurprijs. Als eerste slamdichter, een primeur.
“Ik was in shock, want ik dacht: ik heb een literatuurprijs gewonnen, maar ik heb nog geen boek uitgegeven”, zegt ze giechelend terwijl ze van haar chai latte nipt. “Ik ben in elk geval dankbaar dat ze mijn vorm van publiceren ook als volwaardig hebben aanzien. Dat er steeds meer het besef leeft: ook dit is literatuur.”
Naast slam poet is Ma Neza ook nog eens columniste, muzikante en documentairemaker. Maar het voorbije anderhalve jaar moest ze – zoals bijna iedereen in de culturele sector – alles over een andere boeg gooien. Gedichten werden voortaan in de slaapkamer aan een camera toevertrouwd, grote optredens bleven uit.
“Als het voorbije anderhalf jaar iets heeft aangetoond, is het wel hoe onzeker het leven is”, zegt Ma Neza. “Ik heb tijdens de pandemie veel podcasts beluisterd. Een fragment uit de podcast van Jay Shetty waarin Oprah Winfrey te gast was, is blijven hangen. Daarin had ze het over hoe elk rouwproces in vijf stappen verloopt, waarbij de eerste stap ongeloof is, en de laatste acceptatie. Ze zei: ‘Wat ik geleerd heb, is om bij alles in het leven zo snel mogelijk van ongeloof naar acceptatie te gaan.’ Dat heb ik ook proberen te doen.”
En lukte dat?
“Eigenlijk wel. Ik heb een groot deel van de coronacrisis doorgebracht bij mijn ouders in Breda. Als ik zat te klagen dat er weer een optreden was afgelast, zei mijn vader: ‘Dan heb je nu eindelijk de tijd om eens uit te rusten, want je bent lange tijd overal en nergens geweest’. Hij hamerde er ook op dat twee jaar niets is, terwijl dat voor mij een gigantische hap uit mijn leven lijkt. Ik ben nu 23, en had voor de pandemie uitbrak nog maar pas het gevoel echt begonnen te zijn met leven. Ik heb mijn focus dan maar snel verlegd naar passies waar ik voordien de tijd niet voor had.”
Wat voor dingen waren dat dan?
“Muziek maken! Ik wilde ook graag enkele nieuwe talen leren en ik heb eindelijk de tijd gevonden om meer te lezen. Tijdens de pandemie las ik bijvoorbeeld Letters to a young poet van Rainer Maria Rilke, waarin hij schrijft dat er als dichter en als schrijver altijd verhalen te rapen zijn. Zelfs als je in een cel belandt, heb je nog steeds je hele jeugd om over te schrijven. Dat was een revelatie voor mij, want aanvankelijk dacht ik dat corona al mijn onderwerpen had weggeveegd. Terwijl mijn materiaal eigenlijk gewoon in mijn hoofd zit.”
De wereld is ondertussen stilaan terug aan het openen. Hebt u er moeite mee om opnieuw in het leven te stappen?
“Dat gaat wel, het is alleszins niet zo dat ik als een kluizenaar ben gaan leven. Ik heb het afgelopen jaar het geluk gehad om af en toe nog te kunnen optreden voor weinig publiek, maar vorige week mocht ik performen op het Congolisation-festival van de KVS, en de zaal voelde eindelijk nog eens vol aan. Dat eerste optreden met publiek was magisch. Eindelijk voelde ik terug verbinding.”
U hebt zich het afgelopen jaar ook op muziek gestort met een poëzieband.
“De combinatie van muziek en poëzie heeft me altijd al aangesproken. De gedichten worden erdoor uitgerekt – het zijn dan niet langer teksten van drie minuten zoals gebruikelijk is op spokenwordavonden – maar de kern van de verhalen die ik vertel, komt zo nog beter binnen. Ik heb me zelfs opnieuw ingeschreven aan de muziekschool in Breda: ik wil de taal kunnen spreken van de muzikanten waarmee ik op het podium sta.
“Met The Poetry Band, samengesteld uit muzikanten die Lisette de voorbije jaren op poëzieavonden door het land heen sprokkelde, brengt ze nu een mix van zang en slampoëzie. “Daar waar geen woorden zijn, vind ik ze soms wel: na de dood van George Floyd schreef ik het nummer ‘I can’t breathe’, en vroeger schreef ik ook al brieven toen een klasgenootje zijn ouder was verloren. Maar als dat toch niet lukt, slagen mijn muzikanten er vaak alsnog in om de boodschap over te brengen. Muziek en poëzie zijn voor mij ook geen twee verschillende métiers: het gaat allebei over ritme en gevoel.
“Maar zelfs al maak ik nu ook muziek, toch voel ik me nog steeds in de eerste plaats een dichteres. Poëzie is nu eenmaal mijn eerste taal. Als ik een verjaardagskaartje moet schrijven voor een vriendin, komt er ook vanzelf een gedicht uit.”
Op Instagram deelde u onlangs een fragment van een nummer dat u met The Poetry Band aan het maken bent. ‘De Congo is van ons’, zingt u – een reactie op de jongeren die drie jaar geleden hetzelfde riepen naar een jonge zwarte vrouw op Pukkelpop.
“De oorspronkelijke tekst van dat nummer heb ik de avond na dat afschuwelijke voorval geschreven, alleen had ik toen mijn muzikanten nog niet. Het nummer gaat over de absurditeit van die woorden: ‘Congo is van ons’. In quasi elk land is het zo dat de producten die er gemaakt worden bij dat land horen; de kaas van de koeien in Nederland, is Nederlandse kaas, snap je? Édouard Glissant is een dichter en denker die daar veel over gezegd heeft, dat Afrika het enige continent is waar dat niet gebeurt – waar Ghanese cacaobonen geteeld worden maar de chocolade tóch niet van Ghana is. Daarover gaat dat nummer: wat van Ghana is, mag van Ghana zijn. Ik denk dat mensen die boodschap weer heftig of activistisch kunnen vinden, maar het is naar mijn aanvoelen net neutraal: het is toch normaal dat Congo van de Congolezen is?”
Dat is iets waar u het moeilijk mee hebt, als mensen uw werk activistisch noemen?
“Ja, omdat het gewoon nergens op slaat. Onlangs stond ik op het podium en vertelde ik over mijn moeder, en nadien kwam er iemand naar me toe die zei: ‘Oh, wat politiek geëngageerd van je!’ Daar erger ik me dan aan, want ik had gewoon iets over mijn moeder gezegd.”
In je poëzie hekelt u vaak de witte blik van waaruit een groot deel van onze geschiedenis werd opgetekend. Voelt u dan een druk om verhalen te vertellen die in de geschiedenis vaak over het hoofd werden gezien?
“Ik denk niet dat ik die druk nog voel, al was dat een paar jaar geleden misschien wel zo, ook omdat er voortdurend naar gevraagd werd. Als journalisten over racisme schreven, kwamen ze altijd weer bij mij uit. Terwijl ik dan dacht: ik heb niet eens geschiedenis gestudeerd, ik schrijf gewoon gedichtjes. Ik wil dat mensen me benaderen voor mijn poëzie, niet voor hoe ik eruitzie.
“Enkele dagen geleden las ik nog een citaat van James Baldwin, waarin hij zei: ‘Ik prijs me gelukkig dat ik geboren ben als een Afro-Amerikaan, arm en zwart, omdat ik op die manier het echte Amerika heb leren kennen.’ Om diezelfde reden ben ik ook blij dat ik als zwarte vrouw geboren ben: omdat ik kan zien welke verhalen er in onze geschiedenis verloren zijn gegaan.”
Ze rommelt wat in haar rugzak, vist er een verfomfaaide kopie van Afropean van de Britse journalist en schrijver Johny Pitts uit. Pitts trok door Europa om in verschillende landen en steden in gesprek te gaan met de lokale mensen van kleur.
“Wanneer ik zijn boek las, dacht ik meteen: dat wil ik ook doen. Ik ben in Nederland geboren, maar in Brussel film komen studeren. Nederlander heb ik mezelf altijd al gevoeld, Brusselaar ook, maar ik heb nooit naar de verhouding gezocht tussen mij en Europa. Volgende week vertrek ik. Het is de bedoeling om op verschillende plaatsen in Europa met mensen van kleur in gesprek te gaan, om te kijken hoe zij leven en denken, en om dan poëtische antwoorden te vormen op wat ik onderweg tegenkom. Maar in tegenstelling tot Pitts, die toch vooral de verhalen van mannen van kleur heeft opgetekend, wil ik de vrouwen horen.”
Hoe bepaalt u met wie u onderweg in gesprek zal gaan?
“Ik heb het geluk dat mijn slampoëzie me al in veel landen heeft gebracht, waardoor ik overal wel een dichter ken. Aan hen ga ik dus vragen wie ik zeker nog meer moet spreken. De dichters zullen me onderweg de weg wijzen.” (lacht)
Even terug naar het verleden: als tiener hebt u drie poëziebundels in eigen beheer uitgegeven, waarvan één met tweehonderd gedichten. Wanneer dacht u: hé, ik wil die gedichten ook voordragen op een podium?
“Als mijn woorden op papier staan, voelen ze toch nog van mij. Zodra ik ze uitspreek maak ik een keuze: dit is iets wat ik wil delen.
“Mijn eerste optreden was in Breda, en verliep nog klassiek: ik las gewoon stukjes voor uit mijn boekje, had nog niet echt iets uit het hoofd geleerd. Maar als kind had ik ook al een passie om op het podium te zingen en te dansen.”
Er zijn genoeg dichters die hun poëzie ook voordragen. Wat is dan het verschil met iemand die slampoëzie beoefent?
“Het unieke aan een slampoëziewedstrijd is dat iedereen het op een radicaal andere manier aanpakt: van iemand die nerveus zijn gedicht van een blaadje afleest tot iemand die zijn boodschap aan het beatboxen is. Maar het grootste verschil is dat een slamdichter toch vooral op dat podium staat als een performer, terwijl voor de meeste dichters het geschreven woord het hele werk is. Een werk voelt voor mij pas af als ik het heb voorgedragen. Het is alsof ik pas publiceer als ik op het podium sta.”
Slampoëzie lijkt tegelijk ook een literair genre dat nog wat in de schaduw staat. Hoe komt dat?
“Ja, er worden bijvoorbeeld geen recensies over geschreven. Soms vind ik het jammer dat er nog steeds wat op wordt neergekeken, al is dat intussen misschien aan het veranderen. De serieuze manier waarop we spreken over theater, boeken en muziek, dat verdient het gesproken woord ook. Slampoëzie verdient dezelfde zalen, budgetten en recensies als andere kunstdisciplines.
“Maar we zitten ook met een probleem in de beeldvorming. Als er op school over poëzie wordt gesproken, gaat het toch vaak meteen over William Shakespeare en Paul Van Ostaijen. Dan kan het twee kanten opgaan: of je vindt hun werk meteen mooi en interessant, of je denkt: dit is ingewikkeld, saai en oud. Terwijl ik geloof dat het ook anders kan: als je jongeren een rapnummer laat horen, dan wordt het meteen iets van deze tijd. In die nummers zitten vaak ook hele interessante en ritmische teksten. Dat kan óók poëzie zijn.”
Welke slamdichters inspireren u?
“Dat zijn dan toch vooral vrouwen die op mij lijken en die ik op literatuurfestivals over de helewereld heb leren kennen. Bell Pua uit Brazilië, vind ik geweldig, net als de Canadese Emi Mahmoud. We leiden een totaal ander leven aan de andere kant van de wereld, maar toen ik hen voor het eerst hoorde optreden, stond ik perplex. Zij beschrijven mijn leven, dacht ik. Zulke ontmoetingen zijn zeldzaam en bijzonder.”
U staat later deze maand op Theater Aan Zee om een ode aan de jeugd te brengen. Waarom verdient de jeugd die ode?
“Het voorbije jaar heb ik samen met het KVS aan een project gewerkt op een Don Bosco-school in Brussel, waarbij ik jongeren aanmoedigde om hun eigen verhaal te vertellen. Wat me enorm geïnspireerd heeft, is hoe iedereen meteen zijn eigen medium zocht. De ene wou een film maken, de andere begon te tekenen. Dat vond ik mooi: hoe er zoveel te vertellen is, en dat er ontzettend veel manieren zijn om dan te doen. We moeten alleen bereid zijn om ook naar die jongeren te luisteren.”
Lisette Ma Neza staat op 30 juli op Theater Aan Zee met The Poetry Band.
BIO
- 23 jaar
- Groeide op in Nederland en verhuisde in 2016 naar Brussel om film te studeren aan Sint-Lukas
- Werd in 2017 Belgisch kampioen slampoëzie, en mocht dit jaar als eerste slamdichter de VUB Literatuurprijs in ontvangst nemen
- Naast slamdichter ook aan de slag als documentairemaker, columnist en muzikant