InterviewDe vragen van Proust
Schrijfster Sien Volders: ‘Ik word rustig van een sterk lijf’
Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Drieëntwintig directe vragen, evenveel openhartige antwoorden. Deze week: schrijfster Sien Volders (39). Wie is zij in het diepst van haar gedachten?
1. Hoe oud voelt u zich?
“Ik moet al een flink aantal jaren nadenken hoe oud ik effectief ben, omdat ik de tel verlies, maar ik voel me wel 39. Ik vind ouder worden leuk, dat valt me erg op.
“Ik vermoed dat het fysiek aftakelen vervelend zal zijn, maar ik hoop dat het gecompenseerd zal worden door wat ik nu al merk. Ik word veel minder overspoeld door gevoelens, ik maak meer beredeneerde keuzes. Het leven wordt ook makkelijker, je wordt er beter in. Veel minder zoeken. Een vriendin haalde onlangs Kae Tempest aan: ‘I’ve stopped hoping, I’m learning to trust.’ En zo voel ik het ook. Ik moet niet meer hopen, ik krijg er langzaam vertrouwen in dat het leven makkelijker, dieper, mooier en eerlijker wordt.”
2. Hebt u soms last van heimwee?
“Ik ben heel vroeg aan kinderen begonnen, op mijn 25ste. Twee heel kort na elkaar, de derde zes jaar later. Ik heb nog met een GoPass en een baby op de trein gezeten. (lacht) Het voordeel was dat we toen jong, veerkrachtig, onnadenkend en ook wel roekeloos waren. Ik vond het heerlijk om diep in het moederschap te duiken, maar ook heel fijn om daar weer uit te breken. Toen Lander 18 maanden oud was, ben ik naar Canada gereisd, waar mijn eerste boek zich afspeelt. Ik was al vaak weg geweest, maar had nog nooit heimwee gevoeld. Maar toen liet ik twee kleine kinderen achter en dat was overweldigend. Na vijf dagen had ik een groot gat in mijn hart.”
3. Wat vindt u een kenmerkende eigenschap van uzelf?
“Gulzigheid en een zekere roekeloosheid. Ik spring heel graag, vaak zonder na te denken. Ik had gedacht dat die roekeloosheid zou afzwakken met de loop der jaren, maar dat is niet helemaal zo. Vaak vraag ik mij af: hoe ben ik hier terechtgekomen, was dit wel een goed idee? Maar tot nu toe kwam het altijd goed. (lacht)
“Ik denk dat die roekeloosheid een gezonde tegenpool is van mijn gesetteld leventje. Lieven (Scheire, AJ) en ik zijn al 22 jaar samen. Ik was toen net 17 en zat op de middelbare school, hij begon te studeren in Gent. Na vijf jaar zijn we gaan samenwonen en toen kwamen er snel kinderen. Ik denk dat wild zijn mijn vluchtroute is. Graag vertrekken om liever terug te komen, zo voelt het vaak. Soms is dat kort, soms is dat lang, maar ik heb dat nodig, om even wild en vrij te kunnen zijn, om onderweg te zijn en verhalen te sprokkelen. Niet alleen met het oog op schrijven, want dat is pas later gekomen. Ik heb er lang over gedaan om te aanvaarden dat schrijven een medium is dat mij ligt.”
4. Wat drijft u?
“Verhalen bouwen, denk ik. Ik heb al van alles gedaan. Ik heb kunstwetenschappen gestudeerd, daarna een jaar antropologie, godsdienstwetenschappen gevolgd, een jaar in Zweden gewoond, als multi-inzetbare poetsvrouw gewerkt in een bedrijf dat tentoonstellingen maakte, een aantal jaren echt aangemodderd, als bouwvakhulpje mee huizen verbouwd, verhalen geschreven, en nu werk ik bij een brugteam voor daklozen. Dat klinkt allemaal heel verschillend, maar in mijn hoofd komt dat allemaal neer op verhalen bouwen.
“Ik heb lang gesteld dat ik helemaal niet ambitieus ben, ik heb altijd gedaan wat op mijn pad kwam, tot iemand mij in mijn aanmodderjaren vroeg wat ik nu eigenlijk doe. Dat vond ik toch wel confronterend. En of dat dan te maken heeft met mijn eigen identiteit of met de perceptie van anderen, daar ben ik nog niet uit. In het schrijven merk ik wel een ambitie op. Dat is nieuw.”
5. Vindt u het leven een cadeau?
“O ja. Ik ben een zondagskind en ben me daar heel hard van bewust. Ik kom uit een heel warm nest aan de rand van een klein dorp. Omdat er maar geen kinderen kwamen, hadden mijn ouders een piepklein huisje gekocht met een grote lap grond bij een bos, met veel werk aan de winkel. En plots waren daar vier kinderen. (lacht) Twee jongens en twee meisjes. Ik herinner me vooral het fietsen. Dat is eigenlijk het beeld van mijn jeugd: met mijn broers naar de jeugdbeweging fietsen, en alle kinderen onderweg oppikken omdat wij het verst woonden.
“En al vrij snel kwam een ander zondagskind in mijn leven. Uit een ander dorp en een andere streek, maar met een heel gelijklopende jeugd. En we zijn ons daar beiden van bewust, dat het leven zeer mild is voor ons.”
BIO • geboren in 1983 • studeerde kunstgeschiedenis en antropologie • haar debuutroman Noord (2017) werd genomineerd voor de Bronzen Uil en de ANV Debutantenprijs • haar roman Oogst werd in 2021 genomineerd voor de Libris Literatuurprijs • werkt in een brugteam voor daklozen • is getrouwd met Lieven Scheire, ze hebben samen drie kinderen
6. Wat was de moeilijkste periode in uw leven?
“De laatste twee jaren van het middelbaar. Het contrast tussen thuis en school kon niet groter zijn. Mijn moeder kwam uit een muzikaal boerengezin, mijn vader was de zoon van een molenaar. Zij moesten hard werken, maar gaven ons alle kansen om de wereld te ontdekken. En op school ging ik kapot. Dat was van een eindeloos vlakke en schrille saaiheid. Dat hiërarchische, dat gebrek aan intrinsieke motivatie. Ik ben altijd zo jaloers geweest op mensen die een echte mentor hebben gehad. Gelukkig was er mijn celloleerkracht. Hij heeft me werkelijk door mijn puberteit gesleurd. Niet dat hij een mentorfunctie had, maar hij begreep mij tenminste.
“Ik was een erg prikkelbare puber met een gigantisch ochtendhumeur. Op een bepaald moment stelde mijn moeder mij voor de keuze: of ik veranderde van school, of ik stopte met zeuren. Ik had één namiddag om te beslissen en ben van school veranderd. Dat was overweldigend, zeker op die leeftijd. Ik had ook niet overlegd met mijn vriendinnen.
“En daardoor is het nog veel moeilijker geworden. Want toen besefte ik pas in wat voor een veilige cocon ik tot dan toe zat. Ik paste niet op die nieuwe school. Iedereen vond mij daar raar. Ik was ook raar, maar voordien viel dat niet op. Ook mijn vriendinnen waren raar, maar we zaten in een veilige bubbel en niemand kwam erin. Op die nieuwe school vonden ze mij ook nog eens dom. Niet dat ik een hoge dunk had van mezelf, maar dat klopte niet. Dat heeft mijn zelfvertrouwen wel een klap gegeven. Ik heb er lang over gedaan om daar overheen te raken.”
7. Welke kleine alledaagse dingen kunnen u blij maken?
“Ik zie dat direct veel te groots. Dat is weer die gulzigheid en onbezonnenheid. Bijvoorbeeld: ik zie dat mensen aan het verhuizen zijn en stel meteen voor om te koken. Een stoofpotje voor veertien mensen, ja dat lukt wel. Dan moet ik heel hard nadenken om in twee uur tijd een gigantische schotel op tafel te zetten, maar ik word daar intens gelukkig van, want dan weet ik dat het goed met mij gaat.”
8. Wat biedt u troost?
“Geborgenheid bij geliefden. En schoonheid.”
9. Wat is uw zwakte?
“Door die combinatie van gulzigheid en roekeloosheid ontstaat er vaak een soort chaos waar ik zelf gek van word. En aangezien mijn lief ook een chaoot is, hebben we thuis een heel rigide systeem op poten gezet om wat orde te scheppen.
“Ik kom ook altijd te laat, waardoor ik mezelf in de problemen breng en anderen in de problemen breng. Een vriendin van mij zei dat het zalig moet zijn om zo door het leven te gaan, iedereen die op jou wacht. Maar dat is niet waar, ik schaam me daar enkel over. Dat is miserie van begin tot eind.”
10. Waar hebt u spijt van?
“Dat ik een verhaal gebruikt heb van iemand die mij zeer dierbaar is. Mijn verhalen spelen zich af op verre plekken, maar liggen nog steeds dicht bij mijn eigen wereld. Ik ben niet zoals veel van mijn generatiegenoten de analytische schrijver die aan psychisch zelfonderzoek doet en autobiografisch schrijft. Maar natuurlijk steel ik dingen uit de werkelijkheid. Ik merk dat sommige schrijvers daar heel licht overgaan. Voor mijn laatste boek Oogst (dat zich afspeelt op Sicilië, AJ) heb ik verhalen gebruikt van vrouwen die economisch en seksueel zijn uitgebuit. Ik heb daarvoor ter plekke research gedaan, maar heb die vrouwen nooit persoonlijk willen ontmoeten omdat ik me anders een aasgier zou voelen. Een journaliste zei me ooit dat ik me daar niet slecht bij hoef te voelen, dat dat nu eenmaal het werk is van een journalist, maar ik ben geen journalist, ik durf me zelfs nauwelijks een schrijver te noemen.
“Ik wil geen roofdier zijn. Maar toch heb ik op die manier iemand van mijn meest dierbare mensen pijn gedaan. Jaren geleden vertelde ze mij in absoluut vertrouwen het grootste trauma van haar leven, waarvan de breuklijnen op dat moment nog altijd zichtbaar waren. Mijn manier om dat te verwerken, was om er een kort verhaal van te maken. Niet met het idee om het te publiceren, daarom heb ik het haar niet meteen verteld.
“Pas later, toen mijn boek Noord verscheen, vroeg de uitgever of ik nog andere verhalen had. Toen heb ik het haar eerlijkheidshalve gezegd, op een moment dat zij op een breekpunt zat. Zij is toen heel diep gevallen en ik denk dat dit een van de triggers was. Ik voelde ergens wel aan dat het niet aan mij was om haar verhaal te vertellen, maar ik heb het toch gedaan. Dat was roekeloos van mij. Hoewel het niet voor andere ogen bestemd was, heb ik toch niet kunnen inschatten welke impact dat kon hebben.
“Daarom blijf ik het moeilijk hebben met verhalen sprokkelen uit mijn eigen omgeving. De reactie van een bevriende kunstenares was: ‘Je put uit je ervaringswereld en maakt er iets nieuws mee. Dat is nu eenmaal wat kunst doet.’ Maar ik ben er nog steeds niet uit.”
11. Wat is uw grootste angst?
“Niets ergers dan je kinderen zien lijden of verliezen. En wat mezelf betreft: een kennis van mij heeft een hersenletsel opgelopen en heeft daardoor heel zware stemmingswisselingen. Ik weet dat hij ooit een andere man was, met een eigen leven. Nu is hij enkel nog die patiënt. Iemand die erg beschadigd, onberekenbaar en soms zelfs gevaarlijk is. Als ik hem zie denk ik: nee, maak mij af. En dan schrik ik van mezelf.”
12. Hoe zou u willen sterven?
“Ik wil iedereen die ik graag gezien heb in mijn leven nog één keer op een groot feest samen hebben. Met een varken aan ’t spit en gigantische kampvuren. Iedereen drinkt, niemand heeft de dag erna een kater. En dan ga ik slapen met mijn lief, we hebben nog een spectaculaire vrijpartij en we vallen in slaap. ’s Ochtends zet hij koffie en dan sterf ik.”
13. Wanneer hebt u voor het laatst gehuild?
“Tijdens de première van De acht bergen. Dat is wat me vaak overkomt bij verhalen, bij kunst, een diepe zucht, een eenzame traan. Maar echt huilen? Hoe ouder ik word, hoe minder dat voorkomt.”
14. Bent u ooit door het lint gegaan?
“Dat vind ik het heftigste aan het ouderschap: het verhevigt zowel je geluk als je donkere kanten. Binnen de liefde hanteer ik de regel dat je nooit met elkaar moet omgaan op een manier die je ook van een vriend niet zou tolereren. Toch merk ik dat ik niet altijd het ideale voorbeeld ben voor mijn kinderen, hoe goed ik ze ook wil opvoeden. Soms heb ik het gevoel dat mijn remblokjes afgesleten zijn en ik direct op het blote ijzer zit.
“Ik probeer niet tegen mijn kinderen te roepen, maar moet toegeven dat het af en toe gebeurt. Dat is de druk die van de ketel gaat. Zeer belangrijk vind ik het herstel nadien. Zolang dat nog lukt, is niets hopeloos.
“Op een moment dat het me eens echt te veel werd, heb ik mijn hand blauw geslagen op de muur. Daar ben ik heel hard van geschrokken. Dat was in de eindfase van Oogst. Als een boek bijna af is, word ik blijkbaar een beetje gek. Toen ben ik toch een paar dagen op hotel moeten gaan.”
15. Wat is uw vroegste herinnering?
“Ik ben er zeker van dat het een echte herinnering is, want het is niet anekdotisch.
“Ik sta in de keuken van mijn ouderlijk huis, rode terracotta vloer, en ik probeer te springen, maar mijn voeten komen niet van de grond. Mijn broers staan naast mij te springen en hebben plezier. Ze lachen mij niet uit, maar ik voel me heel gefrustreerd. Mijn mama kijkt naar mij, maar ze helpt mij niet. Achteraf begrijpelijk, omdat ik dat gewoon nog niet kon. Ik was twee jaar of zo.”
16. Wat hing er aan de muur van uw tienerkamer?
“Heel weinig. Ik deelde mijn kamer met mijn zus. Er was boven ook geen verwarming, dus mijn veilige vluchtplek was eerder het bos dan mijn kamer. Ik was altijd buiten, weg, of ik zat in de bib. De bibliotheek is heel belangrijk geweest in mijn jeugd.”
17. Welk boek heeft een bijzondere betekenis voor u?
“Ik ben geneigd om Houtekiet te zeggen. Walschap is heel belangrijk in mijn leven. (lacht) Ik heb daar al mateloze discussies over gehad met lezers, maar ik blijf hem de grootste vinden.
“Het was de eerste keer dat ik taal zo stomend en gulzig zag. Die kennismaking was zo overweldigend. Houtekiet was het eerste boek dat ik van Walschap las, om nadien te beseffen dat ik steeds opnieuw naar dat ene verhaal op zoek ben blijven gaan. Ik heb toen geleerd dat oeuvreschrijvers vaak één ultiem boek hebben. En dat is vaak niet voor iedereen hetzelfde.
“Ik ben een ‘schapjeslezer’. Als een boek mij wegblaast, wil ik alles van die ene schrijver lezen, maar intussen denk ik wel eerst na hoe ik dat ga opbouwen. Bij Walschap heb ik dat niet gedaan, waardoor ik altijd naar Houtekiet ben blijven terugverlangen.
“Steinbeck heb ik dan weer perfect gedaan. Ik had zijn korte verhalen gelezen en wist dat The Grapes of Wrath voor mij zijn topwerk zou zijn. En daar heb ik naartoe gelezen. Heel goed mijn tijd genomen tot ik het gevoel had dat ik er klaar voor was. Het was fenomenaal. Dat is de beste manier om een schrijver te leren kennen.”
18. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?
“Ik heb niks religieus in mij, maar ben wel heel geïnteresseerd in religie als sociaal, cultureel en historisch fenomeen. Dat is ook de reden waarom ik nog een master religiestudie behaald heb.
“Een spirituele ervaring heeft voor mij altijd met kunst te maken. Je zintuigen die onverwachts aangesproken worden door schoonheid. Dat heb ik heel fel ervaren toen ik voor de eerste keer het Prado (in Madrid, AJ) bezocht om de werken van Dürer te gaan bekijken.
“Ik had het traject langs de zalen vooraf uitgestippeld omdat ik mezelf in een museum goed moet bewaken. Ik kan maar een bepaalde hoeveelheid kunst in één keer aan.
“Ik kwam dus langs Dürer en El Greco, en langs Bruegel en Bosch, en plots hing daar, helemaal alleen, De kruisafneming van Rogier van der Weyden. Dat is een kunstwerk dat ik door en door kende, want op dat moment deed ik mijn tweede jaar kunstwetenschappen. Wij moesten toen alle schilderijen van buiten kennen, naam, auteur, grootte, materiaal, betekenis. Volgens mijn prof was dat het mooiste werk ooit gemaakt. Tijdens de les dacht ik: jaja, het zal wel. Maar ik zag het daar hangen en kon niet meer bewegen.
“Niet zozeer door de schoonheid van dat werk, maar door het verlies dat verpersoonlijkt wordt door de vrienden van Jezus die zijn dode lichaam van het kruis halen. Elke figuur straalt een andere vorm van verdriet uit. Ik weet niet hoelang ik daar gestaan heb, ik kan dat niet inschatten. Ik weet enkel dat ik compleet verbijsterd was. Nadien ben ik naar buiten moeten gaan, omdat het te overweldigend was.
“Dat is kunst op zijn best, zo zelfverheffend dat het werkt.”
19. Hoe definieert u liefde?
“Geborgenheid vind ik belangrijk, maar ook van op gelijke hoogte naar elkaar kunnen opkijken.”
20. Wat vindt u erotisch?
“Als iemand onverwachts een trui of T-shirt uittrekt en er komt een stukje huid boven de heup tevoorschijn. Mooi gevormde schouders ook, zowel van mannen als vrouwen.
“In eigen beleving: zowel het zachte als het ruwe. Tegen de muur geplakt worden vind ik even prettig als heel langzaam genieten. Dat vind ik fijn aan ouder worden, weten dat de liefde eindeloos ontgonnen kan worden. Dat stuk van mijn leven is voor mij heel belangrijk.”
21. Hoe voelt u zich in uw lichaam?
“Goed, maar ik heb er wel relatief lang over gedaan om een realistisch zelfbeeld te krijgen. Ik kon mezelf heel moeilijk mooi vinden. Voor een deel is dat cultuur, twee oudere broers die je zwakke punten heel leuk vinden. Pas door kinderen te krijgen en veel foto’s van mezelf te zien ben ik trots geworden op mijn lichaam. De oerkracht van het baren gaf mij het besef dat ik een sterk lijf heb. Dat heb ik ook ervaren tijdens het verbouwen van ons huis. Ik ben heel graag sterk. Daar geniet ik van.
“Toen het onlangs hard vroor, heb ik in onze tuin een ijspiste gebouwd, met een groot plastic zeil en zware balken die ik uit de schuur gesleept heb. Dat is iets waar ik immens veel genot en plezier in vind, in het ontdekken wat mijn lichaam kan. Is het niet door fysieke arbeid, dan wel door te sporten. Ik word rustig van een sterk lijf.”
22. Wat is de speciaalste plek waar u ooit de liefde bedreven hebt?
(lacht) “Dat is ook een schaatsverhaal. In het midden van een bevroren vijver in een besneeuwd landschap. Er was niemand. Schaatsen is sowieso mijn favoriete manier om je voort te bewegen, dat is zo mooi.
“Het grootste verlies op het vlak van intimiteit vind ik het verlies van alleenheid. Het feit dat je overal gezien en vooral gefilmd kan worden. Ik vrij graag buiten, maar dat gaat gewoon niet meer. Dat is zo jammer. Het enige waar mijn lief mee kan leven, is een maïsveld. Dat is veilig, zelfs met drones lukt het niet. En je hebt net genoeg plek tussen twee rijen.” (lacht)
23. Welke droom hebt u nog?
“Om later als we oud zijn met een groep dierbare vrienden een vakantiehuis te kopen en te gaan samenwonen. Dat beeld vind ik heerlijk, maar het ligt ver in de toekomst. Ik neem aan dat we tot dan een fenomenaal leven leiden en dan eindigen met dat groot feest met varken aan ’t spit.”