FilmrecensieRimini
‘Rimini’: Voltreffers van scènes, troosteloos geestig als een ‘Gummbah’-strip ★★★★☆
In zijn nieuwe film Rimini verkeert regisseur Ulrich Seidl in topvorm. Zelden kweekte zo’n onhebbelijk personage als schlagerzanger Richie Bravo (Michael Thomas) toch zoveel empathie.
Tien hoogbejaarden op een rij pogen in een kleurloos Oostenrijks verzorgingstehuis gezamenlijk een lied te zingen. Het resultaat is zo onsamenhangend dat het moment iets vertederends krijgt. Op dezelfde plek sloft een verwarde bewoner achter zijn rollator door de gangen. Hij morrelt tevergeefs aan willekeurige deuren, die stuk voor stuk gesloten blijken. ‘Rotzakken’, klinkt het in Oostenrijks-Duits.
Nog voor de Oostenrijkse filmer Ulrich Seidl het eigenlijke hoofdpersonage van Rimini heeft geïntroduceerd, maakt hij zijn publiek met deze eerste scène deelgenoot van zijn universum. Het is vintage-Seidl, zoals te zien in onder meer Hundstage (2001), Import Export (2007) en de Paradies-trilogie (2012-2013). Ongedefinieerd gebied tussen speelfilm en documentaire, waar we maar weer eens worden geconfronteerd met de mens in al zijn beperkingen.
Zie vervolgens de ster van Rimini op een non-descript treinstation de film binnensloffen en het beeld is compleet: dankzij die uitgekiende proloog oogt de door Michael Thomas gespeelde schlagerzanger Richie Bravo nooit als personage, maar als waarachtige verschijning.
Het verhaal komt in beweging na de begrafenis van Bravo’s moeder, waar we de verwarde man uit het begin als zijn vader herkennen (“Wie is er dood?”). De film verhuist naar de Italiaanse badplaats uit de titel, tijdens het laagst mogelijke laagseizoen, waar Bravo zijn vaste villa met een achtertuin vol vuilnis en dorre bladeren betrekt om in halfverlaten hotels schlagerliederen te zingen voor oudere en veelal eenzame toeristen. Na afloop klust hij bij als gigolo.
Nazilied
Het zijn voltreffers van scènes met de geestige én aandoenlijke troosteloosheid van een Gummbah-strip. Bravo slenterend over het mistige strand, met op de achtergrond een gesloten waterpark en doelloos wachtende immigranten. Bravo onderhandelend in een aftands kantoortje met een nachtclubeigenaar. Ontbijtend met grappa, een biertje en een espresso – in die volgorde. Michael Thomas is weergaloos als de genotzuchtige, opportunistische en gecorrumpeerde doch nooit groteske Bravo. Zelden kweekte zo’n onhebbelijk personage toch zoveel empathie.
Herhaling ligt af en toe op de loer, maar Seidl voegt steevast op het juiste moment nieuwe lagen toe. Een dochter om wie Bravo zich nooit bekommerde wil geld – en terecht. Een uitstapje naar de dementerende vader die opeens een nazilied inzet. Die schlagers, over gestolen harten en pijn en de zon die altijd weer opkomt, weerspiegelen ondertussen wat we zien op het doek.
Hoe Seidl met een ijzersterke laatste akte Rimini verder optilt, tot een niveau waarop al dat droevige gehannes in de badplaats zich ook laat bekijken als metafoor voor een continent in verval, bewijst de grote vorm waarin de Oostenrijker verkeert.