InterviewRaoul de Jong
Raoul de Jong over zijn Boekenweek-essay: ‘Het leven staat aan mijn kant, het wil dat ik bloei’
Voodoo- of wintigeesten behoeden je niet voor een schipbreuk, maar verrijken wel je leven, ontdekte Raoul de Jong. Hij schrijft erover in zijn Boekenweek-essay. ‘Het is in je eigen voordeel dat je die krachten serieus neemt.’
Speciaal voor de fotosessie heeft Raoul de Jong een lange, wollen scheepsjas aangetrokken, een iets versleten model uit de jaren dertig. Zulke kleding werd ook gedragen door de historische Caribische schrijvers die hij zo bewondert. Mensen als Anton de Kom, Claude McKay en Langston Hughes. Aan hen brengt hij een ode in Boto Banja (Botendans), zijn Boekenweek-essay dat nu in de winkel ligt.
De Caribische schrijvers, nazaten van slaafgemaakten, trokken in de jaren dertig van de vorige eeuw per schip naar Europa, in zo’n wollen scheepsjas. Ze kwamen hún verhaal vertellen. Een verhaal over eeuwenlange onderdrukking, maar ook over veerkracht en levenslust. Destijds vonden de schrijvers hier nauwelijks gehoor. Daarom laat De Jong hun stem een kleine eeuw later opnieuw horen. Hopelijk luistert het publiek nu wel.
Zijn essay is een soort vervolg op Jaguarman. Dat boek – hij schreef het nadat hij op zijn 28ste voor het eerst zijn Surinaamse vader had ontmoet – is een verslag van zijn reis naar Suriname. Hij gaat erin op zoek naar de wereld van zijn voorouders en vraagt zich af: wat kunnen wij, moderne burgers, leren van de mensen die driehonderd jaar slavernij hebben overleefd? Welke kracht hield hen op de been? Dat bleek onder andere voodoo of winti te zijn, de traditionele godsdienst die slaafgemaakten per schip vanuit Afrika hadden meegenomen.
Jaguarman oogstte prachtige kritieken en werd genomineerd voor grote prijzen. Toch bleef het in boekwinkels vaak onzichtbaar. Het belandde op een plankje met boeken over Suriname, niet bij de literatuur. Telkens als De Jong dat zag, sprak hij de boekhandelaar erop aan. Dan verhuisde zijn boek naar het goede plankje, maar het bleef een voortdurende strijd.
Vandaar dat De Jong eind vorig jaar begon te huilen toen hij hoorde dat hij het Boekenweek-essay 2023 mocht schrijven. Het essay komt in elke boekwinkel naast de kassa te liggen, zichtbaar voor iedereen. Nooit meer strijd over plankjes. Eindelijk de wind in de rug. De tranen van De Jong waren tranen van blijdschap.
“Deze opdracht maakt mijn werk een stuk makkelijker”, vertelt de schrijver in Hotel New York in de voormalige Rotterdamse haven. “Ik ben de eerste bruine man die het Boekenweek-essay heeft mogen schrijven, de eerste met Surinaamse wortels. Mijn voorgangers werden onderdrukt toen ze hun stem gebruikten. Zij hebben nooit de kans gehad die ik nu kreeg. Dat voelde ik sterk, ook daarom moest ik huilen. Het betekent dat er echt iets is veranderd. Ik moest deze kans gebruiken om te herstellen wat in het verleden verkeerd is gegaan.”
Vol goede moed begon hij aan het essay. Hij wilde op een zeilboot de Caribische Zee oversteken en daar over schrijven. Vanaf de Dominicaanse Republiek zou hij naar Curaçao varen, een traject waar ooit intensief slaventransport plaatsvond. Tijdens zijn reis zou hij voodoogoden aanroepen en testen of je daar echt iets aan hebt.
Het was letterlijk de goden verzoeken. Daar kwam nog bij dat De Jong de zeiltocht uit tijdgebrek midden in het orkaanseizoen maakte. Het móést dus haast wel misgaan. Hij was nauwelijks een paar dagen op zee of hij belandde in een levensgevaarlijke storm. De tien meter hoge mast brak met donderend geraas af en stortte in het water. De giek, de fok en het touwwerk vlogen erachteraan. Het had weinig gescheeld of De Jong had het niet kunnen navertellen. Zijn conclusie: voodoo helpt wel, maar op een heel andere manier dan je zou verwachten.
Zo’n tien jaar geleden, na de eerste ontmoeting met je Surinaamse vader, begon je je te verdiepen in historische literatuur uit Suriname. Wat trof je zoal aan?
Raoul de Jong: “Ik kwam veel bagger tegen. Boekjes van plantage-eigenaren, paters en slavenhandelaren. Zij schrijven over slaven alsof het koeien zijn. Dan staat er: voor een goede timmerman betaal je 500 florijnen (guldens, oude Nederlandse en Surinaamse munten, red.), voor een goede werkvrouw 300, maar een kind, zolang het nog zuigt, is slechts 25 florijnen waard. En koop vooral geen slaven die nog kinderen hebben gekregen in hun geboorteland, want zij sterven van heimwee. Verschrikkelijk. Die boekjes zijn het beste bewijs dat we deze geschiedenis moeten herschrijven.”
Naast dit soort horrorboekjes vond je ook literatuur uit de zwarte gemeenschap. Die getuigde juist van een enorme levenslust.
“Ja, dat is het mooie. Als je luistert naar de stem van de slachtoffers, dan merk je dat zij in hun eigen verhalen geen slachtoffer zijn. Hun verhalen gaan over kracht, over hoe je vrij kunt zijn, zelfs als alle vrijheid je is afgenomen.”
Waar vonden zij die vrijheid dan in?
“Slaafgemaakten mochten niet leren lezen of schrijven, want dan zouden ze hun verhaal kunnen vastleggen. Ze vonden andere manieren om hun stem te gebruiken zonder dat de meester het doorhad. Vrouwen gaven bijvoorbeeld geheime boodschappen door via hun gesteven hoofddoek, de angisa. Slaven gebruikten daarnaast dans en muziek om commentaar te leveren op de meester. Op die manier gaven ze ook ontsnappingsroutes aan elkaar door en vertelden ze over hun thuisland.
“Wat ook hielp, was voodoo of winti. De meest geslaagde slavenopstand, eind achttiende eeuw op Haïti, is in gang gezet door een voodoopriester. In de jaren daarna werd voodoo overal in het Caribische gebied en in Noord- en Zuid-Amerika verboden omdat de machthebbers doorkregen hoe gevaarlijk het was.”
De zwarte schrijvers die je in je essay opvoert, getuigen allemaal van zo’n vrije, opstandige geest. Anton de Kom is je grootste held. Waarom?
“Hij heeft zijn stem gebruikt om het verhaal van de geschiedenis te veranderen. Dat heeft zijn eigen leven niet makkelijker gemaakt, maar het heeft wel zin gehad. Hij heeft mensen de ogen geopend en heeft de weg vrijgemaakt voor een onafhankelijk Suriname. Hij liet zien: je kunt de wereld wél verbeteren. Ík kan het, dus jullie kunnen het ook.”
Wil je met je eigen werk ook verandering teweegbrengen?
“Dat is altijd het doel, bij elk boek dat ik schrijf. De grootsheid van het al gaat bijvoorbeeld over het feit dat alle informatie die we binnenkrijgen over de wereld om ons heen erg negatief is. Dat maakt je bang, zelfs voor je buren. Ik heb toen gekeken wat er gebeurt als je daar niet in meegaat. Ik ben zonder plan naar Marseille gaan lopen. Daardoor maakte ik mezelf sterk afhankelijk van de ander voor wie ik zo bang was. Aan het einde van de reis begreep ik: de ander is niet mijn vijand, maar mijn allergrootste vriend.
“Bij Jaguarman wilde ik mensen duidelijk maken dat we allemaal in sprookjes geloven, ook al denken we van niet. Voor ‘sprookje’ kun je van alles invullen. Elke ideologie, maar ook de Bijbel, die ooit werd gebruikt om te onderbouwen dat je slaven mocht houden omdat witte mensen beter waren dan zwarte. Het is belangrijk om je daarvan bewust te zijn, zodat je niet gaat geloven in verhalen die tegen je werken.”
Over geloof gesproken: in je essay test je voodoogeesten uit. Je roept de voodoogod van de zee aan, Papa Agwé. Vlak daarna volgt die schipbreuk. Wat dacht je toen? Was het niet doodeng?
“Toen die mast afbrak, was dat stressvol, maar tegelijk betekenisvol. Ik voelde duidelijk: er is hier iets wat me ondersteunt, krachten die mét mij zijn. Dezelfde krachten die mijn voorouders ooit hebben geholpen om de slavernij te overleven. Het gebeurde net vijf minuten nadat een van de schippers een nare opmerking had gemaakt over mijn voorouders. Ik had geen zin om me te verdedigen. Daar voelde ik me vervolgens heel slecht over. Meteen daarna viel die mast om. Oké, dacht ik toen, ik hóéf ook niet alles in mijn eentje op te lossen. Het verhaal zei op dat moment eigenlijk tegen me: je kunt die voodookrachten serieus nemen of niet, maar het is in je eigen voordeel om dat wel te doen.”
Geloof je echt dat die schipbreuk het werk was van voodoogeesten?
“Zo voelde het wel, ja. Ik heb nog nooit zo’n geest gezien. Maar ik weet wel wat er gebeurde toen ik deed alsóf ik erin geloofde, omdat ik open wilde staan voor andere manieren om naar de werkelijkheid te kijken. Dankzij de schipbreuk kwam ik in contact met een vrouw die onderzoek had gedaan naar geesten en liederen die ooit uit slavenschepen vanuit Afrika waren meegekomen naar de nieuwe wereld. Prachtig was dat, en volkomen ongepland. Zo gebeurden er tijdens de reis nog veel meer dingen die ik niet kan verklaren en die veel mooier waren dan ik ooit had kunnen bedenken. Dus ja, misschien is voodoo een sprookje. Maar de vraag is: wat doet het sprookje met de werkelijkheid?”
Kan het Nederlandse publiek dit magische denken wel aan?
“Ik weet met welk publiek ik te maken heb. Ik ben opgegroeid in een Nederlandse familie. Mijn opa en oma kwamen uit Groningen. Die waren héél nuchter, ze geloofden nergens in. Ik weet ook wat de voordelen dáárvan zijn. Maar tegelijk voel ik dat er dingen ontbreken. Iedereen is hier op het randje van een burn-out. Als je naar buiten kijkt, ziet alles er doods en grijs uit. We zijn gewoon niet zo gelukkig met z’n allen.
“En kijk wat onze nuchtere, wetenschappelijke manier van denken heeft gedaan met de Amazone. Het regenwoud, dat we nodig hebben om te overleven, zal over een paar jaar misschien niet meer bestaan. Geef mij dan maar de mensen die geloofden dat bomen een geest hebben die je moet respecteren. Zij hebben het regenwoud duizenden jaren in stand gehouden, dus ik wil hun geloof niet op voorhand afdoen als onzin.”
Hoe heeft winti jouw persoonlijke leven verrijkt?
“Het is een pad dat leidt naar dansen, kleur, vrolijkheid. Soms neem ik een bad met bloemen erin om mijn voorouders te bedanken. Ik zie hen dan niet, maar door de rituele handeling maak ik wel degelijk verbinding. Er gaat iets leven, iets wat aan jouw kant komt te staan. Het is een vorm van zelfhypnose, maar het werkt. Als ik zo’n bloemenbad neem, dan vóél ik: ik leef, ik heb dit leven niet zomaar, ik moet er iets moois van maken, ik mag het vieren. Dat is voor mij de winst uit de zwarte, Caribische literatuur. Het besef: het leven staat aan mijn kant, het wil dat ik bloei. Bij een schrijver denk je al snel aan een man met diepe denkrimpels, sigaretten rokend in een donkere coltrui, op het randje van een zenuwinzinking. De zwarte schrijvers hebben me laten zien dat het ook anders kan.”
Raoul de Jong, Boto Banja, Stichting CPNB / De Bezige Bij, 64 p., 5 euro tijdens de Boekenweek.
Wie is Raoul de Jong?
- geboren in 1984 in Rotterdam
- schrijft boeken met een humoristische, autobiografische en spirituele toon. In Jaguarman gaat hij op zoek naar een Surinaamse voorouder: een medicijnman die zichzelf in een jaguar kon veranderen. In De grootsheid van het al vertelt hij over een 1.000 kilometer lange voettocht naar zijn moeder in Marseille
- schreef dit jaar het Boekenweek-essay, Boto Banja, rond het Boekenweek-thema ‘Ik ben alles’. Dat inclusieve thema zit hem als gegoten. De Jong is half Surinaams en half Gronings, zijn voorouders kwamen uit China en Frankrijk. Hij valt op mannen, hij is bruin en heeft blauwe ogen, hij heeft een blonde, Nederlandse moeder en een Surinaamse vader.
- werkt nu aan een film over de Surinaamse schrijver Anton de Kom