RecensieBoeken
Peter Verhelst creëert in ‘Lichamen’ een postapocalyptische wildernis ★★★★☆
‘Alles is weerkaatsing, flikkering, glans, geflonker, explosie, uitbarsting, nevel, plasma. Materie die zich probeert te ordenen’, staat er in Lichamen, de nieuwe kleine roman van Peter Verhelst. Treed binnen in een literaire echokamer waaruit het onmogelijk ontsnappen is.
Hij moet stilaan een van de meest gelauwerde Vlaamse auteurs zijn, in alle genres die hij bedrijft. Maar een rem op zijn productie zetten die lauwerkransen niet, integendeel. Met de Constantijn Huijgensprijs werd Peter Verhelst (°1962) onlangs voor zijn volledige oeuvre bekroond.
In De Morgen zette hij toen didactisch uiteen hoezeer hij alle mogelijkheden van taal en tekst wil blijven verkennen. “Bij een dichtbundel schrijf je op de heel beperkte millimeter, bij theater moet je met tekst een hele ruimte vullen, elk onderdeel van het geheel moet werken. Bij poëzie wil ik dat je een gedicht twintig, dertig, ja veertig keer kunt herlezen. In proza is dan weer alles mogelijk; de vrijheid is immens en was er altijd al.”
Verhelst, gretig experimenterend, ziet de werkelijkheid als “een millefeuille waarvan ik zo veel mogelijk blaadjes wil tonen. Niet enkel dat ene, elegant krullende plakje, maar de hele stapeling”, vertelde hij daarover in Humo.
Verhelst denkt en schrijft in beelden én mikt op het zinnelijke effect dat ze veroorzaken. Aan afgeronde, hapklare verhalen heeft hij lak, meer zelfs, hij kán ze gewoon niet schrijven. In zijn nieuwe kleine roman Lichamen, laverend tussen poëzie en proza, toont hij dat opnieuw ten volle.
We treden een vervreemdende, verbrokkelde wereld binnen, een postapocalyptisch niemandsland, zeg maar, waar de natuur het pleit lijkt te winnen van de mens en de door hem opgetrokken maar aftakelende artefacten. De benauwende novelle drijft op krachtige beelden, vaak onthutsend, confronterend én de adem afsnijdend. Niet voor niets schrijft Verhelst over een langdurig gegijzelde man in Mali die in zijn hoofd met stenen zijn eigen huis bouwt bij wijze van overlevingsstrategie, zich de kamers verbeeldt én ze weer afbreekt. Zo is het hier ook. Als lezer moet je aan de slag, ben je een solitaire mede-architect, een soldaat in het regiment van zijn verbeelding.
De naamloze ik-verteller is een man op drift, “een ontdekkingsreiziger in een parallelle tijd op een parallel continent.” Hij heeft iets achter zich gelaten. Een huis verlaten? Een vrouw? Maar waarom? “Heb ik jou achtergelaten? Misschien beeld ik me jou in om de heel eenvoudige reden dat het leven onuitstaanbaar lijkt zonder verhaal.” Waarom slaat hij een taxi aan én reist hij naar een verboden gebied, dat enigszins doet denken aan de voortwoekerende desolate, radioactieve regio rondom de kerncentrale van Tsjernobyl (nabij Pripjat) of rond Fukushima? Wat is die weerkerende dreun in dat gebouw van negen etages hoog? Verhelst strooit met metaforen rondom radioactiviteit, lichtflitsen én mismaakte lichamen. Onverhoeds door de dood aangeraakte lichamen.
“Telkens hetzelfde: in verborgen ruimtes bevinden zich lichamen die niet meer ademen en geen hartslag meer hebben, maar die ook niet in ontbinding zijn. (…)” Er zijn talloze ontmoetingen met dieren, die tot de prachtigste scènes van de roman behoren: zoals met de beer, die eerst agressief lijkt maar door een blikje tonijn in een speels lammetje verandert. Zijn we dan toch in het voormalige Oost-Europa? We weten hoe tamme beren daar als attractie kunstjes moesten maken om eten te verdienen. Ook zijn er albinokrokodillen, een koolmees, een ekster én de blauwe morphovlinder, die wanneer hij “zijn vleugels spreidt een blauwe halo uitspreidt, als van brandend gas.” En er is angst voor insecten.
In Lichamen valt niet meteen te detecteren waar herinnering doodloopt én verbeelding begint. Flardgewijs trekt de schrijver soms een snoer van spanning strak. Er zijn allusies op zijn voorlaatste dichtbundel Zon (2019), want bij Verhelst is de literatuur een echoruimte: “De kamer in de ochtendzon: een overstraalde, oververzadigde, van licht druipende foto.” Het duister wordt belaagd en uitgedaagd: “Een melkwitte lichtstraal doorklieft de volstrekt zwarte kamer en ontploft in een gezicht.”
Meer en meer lijkt de (gewapende) man een overlevende, die schrikt als hij menselijke activiteit ontdekt, soms een oude boerin bij een rivier. Toch mat de stilte hem af. Wat moet hij met “de schil van de eenzaamheid”? Neen, het taalweelderige Lichamen is geen geruststellende novelle, volgens Verhelst de springplank naar een nieuwe cyclus: er ligt inderdaad nog veel open. “Een onrust die naar een geheel eigen universum leidt, soms prachtig intuïtief, soms donker, kritisch en pulserend”, zo vatte de Constantijn Huijgens-jury Verhelsts oeuvre samen. Laat dat ook voor Lichamen gelden.