Dinsdag 21/03/2023

Boeken

Peter Verhelst : "Blijkbaar zit er toch een pauw in mij"

De naam van dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst (Brugge, 28 januari 1962) ligt tijdens de Poëzieweek op ieders lippen. Beeld © Franky Verdickt
De naam van dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst (Brugge, 28 januari 1962) ligt tijdens de Poëzieweek op ieders lippen.Beeld © Franky Verdickt

Hij ontving dinsdagavond de Herman de Coninckprijs voor beste dichtbundel (Zing zing) én won de publieksprijs voor het gedicht 'Als je geen contact meer hebt met de dingen'. Bovendien ligt nu ook de bundel Koor in de winkel, 120 gedichten uit het oeuvre van Peter Verhelst die hij zelf selecteerde, herschikte en soms herschreef. "Zo krijgen ze een nieuwe betekenis."

Paul Demets

Peter Verhelst (1962) debuteerde dertig jaar geleden als dichter met de bundel Obsidiaan. Meteen liet hij een unieke, zinnelijke stem in ons taalgebied horen. Het was een begin van een nooit opdrogende stroom van poëziebundels, proza en theaterwerk, waarin de liefde, het verlangen en het dreigend verlies gestalte krijgen in zinderende taal die je bijna aanraakt.

Veelstemmig ook. Dat bewijst Koor, een bundel waarin hij 120 gedichten uit dertig jaar poëzie koos. De gedichten slaan in een nieuw verband aan het zingen. Waarom maakte hij niet gewoon een chronologisch geordende bloemlezing?

Peter Verhelst, 'Koor', uitgeverij De Bezige Bij, 150 p., 21,99 euro. Beeld rv
Peter Verhelst, 'Koor', uitgeverij De Bezige Bij, 150 p., 21,99 euro.Beeld rv

Peter Verhelst: “Ik ben vertrokken van vijf gedichten die ik essentieel vind voor mijn dichterschap. Daarnaast heb ik gedichten uit mijn verschillende bundels geselecteerd. Ik wou geen bloemlezing maken en al zeker geen verzamelde gedichten, want daar ben ik nog te jong voor. Ik beschouw Koor als een nieuwe bundel, weliswaar met bestaande gedichten, maar met een eigen ritme en verloop. Daardoor wou ik een nieuwe noodzaak om juist dit boek te lezen, creëren.

“Ik had het koor in de Griekse tragedie voor ogen: hoe het commentaar geeft. Het ene gedicht reageert op het andere. En daarnaast vind ik het fascinerend hoe zo uiteenlopende stemmen in een koor uiteindelijk één geheel vormen en het over hetzelfde hebben.”

Je hebt je bundel mooi geordend. Helpt het daarbij dat je ook regisseur bent?

“Zeker. Ik hou ervan om te kijken en dingen op hun plaats te zetten, vanuit mijn intuïtie tot een compositie te komen. Ik heb de gedichten in Koor bevrijd. Ze zitten niet meer in hun oorspronkelijke bundels gekneld en kunnen dus een nieuwe betekenis krijgen.

“Het was voor mij een bijzondere ervaring om ze terug te zien door mijn poëzie te herlezen. Ik herinnerde mij precies in welke omstandigheden en op welke plaatsen ik ze geschreven heb. Eigenlijk kom ik soms ook uit bij de oorspronkelijke gedichten die ik nooit geschreven heb. Ik bedoel: de intentie van de gedichten komt tevoorschijn binnen de nieuwe ordening.”

Wat hoop je met Koor te bereiken?

“Ik hoop dat de gedichten in deze verzamelbundel definiëren hoe ik kijk. Ja, ook op dat vlak ben ik de regisseur die kijkt. Alles ontstaat uit een blik.”

Vooral in je vroege bundels keek je met een bemiddelde blik: via het werk van Francis Bacon, Thierry De Cordier, Bill Viola, Dirk Braeckman, Wim Vandekeybus of Anna Teresa De Keersmaeker, bijvoorbeeld. Je poëzie stond toen letterlijk dichterbij het werk van beeldende kunstenaars. In je recente bundels zien we eerder jouw blik die de onze, de lezer, ontmoet.

“In het begin wou ik inderdaad dat de lezers ook het werk van deze kunstenaars zouden bekijken. Dat mijn gedichten hen de weg zouden wijzen, zonder dat ze beschrijvingen van dat werk waren. Ik hoopte dat mijn lezers op die manier nog meer hun blik zouden slijpen. Op die manier heb ik zelf mijn dichterschap verfijnd: door heel nauwkeurig te kijken. Dat deed ik al als kind. En later heb ik veel van allerlei kunstenaars geleerd. Ik heb gezien hoe ze bewogen, hoe ze schilderden of foto’s namen. Daarom voel ik me bijvoorbeeld thuis in het werk van Lili Dujourie of Dirk Braeckman, omdat ze het kijken thematiseren.’

Juist omdat je poëzie zo beeldend is en omdat de versregels je bijna aankijken, wekt ze soms onrust op. Ze is zo intiem dat het onbehaaglijk wordt.

“Wat mij interesseert, is de combinatie van anonimiteit en het intieme. Het is zoals wanneer je op een plein gaat zitten en de mensen observeert. Onopvallend kijk je hoe ze bewegen, hoe ze hun kleren herschikken of hoe een oudere man plots zijn hand op de hals van zijn vrouw legt. Het kan je inderdaad bijna een ongemakkelijk gevoel geven omdat je getuige bent van zoiets intiems. En tegelijk herken je het onmiddellijk als je eigen intimiteit.”

Je kijkt in je gedichten, maar je psychologiseert niet.

“Dat wil ik inderdaad niet. Liever raak ik de lezer in zijn onderbewuste via de beelden. In de hoop dat hij er zelf mee aan de slag gaat. Dat kan bijna niet anders. Want iedereen heeft een soort reptielenbrein met een eigen beeldenarsenaal, waarop de beelden in mijn gedichten dan een appel doen.”

In je poëzie duw je de autobiografische elementen weg. In die zin schrijf je compleet andere poëzie dan Leonard Nolens.

“Nolens is net zo’n fascinerende dichter omdat hij een spel speelt met de naaktheid van het individu. Hij snoert zich daarbij in een vormelijk harnas in. Ook hij beoogt intimiteit met de lezer, maar dan van een heel andere orde dan in mijn gedichten. Mij interesseert de gemaskerde naaktheid veel meer. Bij mij ligt de suggestie in het aankleden en de glimp van de naaktheid.”

Je had voor een chronologische ordening ­kunnen kiezen, zodat we konden zien hoe je als dichter en als mens geëvolueerd bent. Maar dat soort psychologisch zelfportret wilde je ons dus niet laten zien.

“Nee, omdat het mij bij het herlezen opviel hoe ik in mijn gedichten die ik in de jaren 80 schreef eigenlijk al bezig was met de thema’s die me vandaag fascineren. Het zat er al allemaal in. En dus was een chronologische ordening minder relevant. Sommige gedichten heb ik enigszins herschreven, zodat ze beter in Koor zouden passen. Niet omdat ik ze beter wilde maken. Ik wou niet aan literaire bodybuilding doen.”

In de vroege poëzie zijn je thema’s – het kijken, de liefde, het verlies, het verlangen, de intieme band met de lezer – inderdaad al te vinden. Maar ze lijkt wel baldadiger dan je recente werk.

“Ja, ik keek op van het feit dat ik in het begin soms wou pronken. Blijkbaar zit er toch ergens een pauw in mij. Ik had duidelijk ook een sterke territoriumdrift, om mijn terrein met taal af te bakenen. Die baldadigheid zal ook wel te maken hebben met de muziek die me toen inspireerde. Nick Cave, The Pixies. Door naar hun werk te luisteren, durfde ik in mijn gedichten iets op te bouwen en het plots af te breken of bewust onaf te laten.”

Van een ‘ik’ dat zich tegenover de lezer verhoudt in een dialoog met een jij-figuur, de geliefde, ben je geëvolueerd naar een ‘wij’. Je poëzie is opener geworden.

“Dat klopt. Mijn eerste gedichten lijken wel autistisch. Ze zitten opgesloten in een kooi, zoals Francis Bacon die schilderde. Geleidelijk aan zijn ze opener geworden, niet alleen inhoudelijk, maar ook vormelijk.

“En mijn poëzie gaat inderdaad niet alleen over de relatie tussen de ik-figuur en de geliefde. Ik gebruik ook lichamelijke metaforen om het te hebben over de band tussen schrijver en lezer, over degene die kijkt en degene die bekeken wordt. Door een ‘wij’-vorm te gebruiken, maak ik de massa anoniem. Dat heeft weer te maken met wat ik al zei: vanuit een anonieme positie scherp kijken. Wij betekent dan men.”

Je durft in je recentste poëzie ook meer sentiment toe te laten.

“Ja, sommige versregels zitten op het randje van het sentimentele, om de lezer nog meer bij mijn gedichten te betrekken. De gedichten stellen zich kwetsbaarder op. Het is de taal die ontboezemingen doet.”

Midden de jaren 90 leek je met de bundel Verhemelte het einde van je dichterschap aan te kondigen. Geloofde je niet meer in de poëzie?

“Ik ben op dat moment inderdaad enkele jaren gestopt met poëzie schrijven. Verhemelte was één lange stroom, een bundel waarin ik me bewust had klem gereden. Bovendien had ik een afkeer van de kleine poëziewereld gekregen. Ik had het gevoel dat ik een periode afgesloten had.

“Met de bundel Alaska ben ik in 2003 aan een nieuwe periode begonnen, die naar mijn gevoel nu is afgerond. Daardoor is het een geschikt moment voor Koor. Ik moet mij nu even terugtrekken en mij bezinnen over waar het naartoe moet met mijn poëzie. Want de wereld is veranderd. En poëzie wint opnieuw aan belang. Ik kijk naar het nieuws met een doosje pillen binnen handbereik.”

Wat kan poëzie betekenen in deze nieuwe maatschappelijke context?

“Poëzie leert je nuances kennen, minder eendimensionaal denken. Want poëzie gaat niet alleen over wat er gezegd wordt, maar ook over wat er niet staat. De taal van een gedicht maakt je alert. Dat heeft volgens mij een politieke betekenis.”

Er zijn dichters die expliciet over maatschappelijke gebeurtenissen schrijven. Neem Ilja Leonard Pfeijffer in zijn bundel Idyllen, waarmee hij vorig jaar de VSB-poëzieprijs won. Hij roept de dichters trouwens op om geëngageerder te schrijven.

“Het is een vergissing om te denken dat alleen poëzie die expliciet over recente gebeurtenissen in de wereld gaat, geëngageerd zou zijn. Het is volgens mij niet nodig om het woord ‘vluchteling’ in een gedicht te gebruiken om actuele poëzie te schrijven. Ik wil mijn hoofd niet wegdraaien van wat er rondom ons gebeurt, maar ik zoek naar de juiste taal om hier gestalte aan te geven. Ik probeer iets neer te zetten dat ons scherper doet kijken en aandachtiger maakt. Hoe dat er in de vorm van poëzie moet uitzien, daar zoek ik nog naar. Maar alles wat je zegt, zegt uiteindelijk iets over de wereld.

“Het daadwerkelijke engagement in de maatschappij is veel eenvoudiger. Dat merkte ik toen ik met mijn vrouw actief was voor het tijdelijke – dat woord alleen al – opvangcentrum voor vluchtelingencentrum in Sijsele, niet zo ver van mijn woonplaats Brugge.”

Is theater niet nog meer dan poëzie in staat om op een directe manier over de gebeurtenissen in de wereld te communiceren? Of poëzie op een podium?

“Grappig dat je dat opmerkt. We maken bij NTGent een theatervoorstelling van Koor, die in het najaar in première zal gaan. Daarin zullen mijn gedichten te horen zijn, gecombineerd met muziek en beelden die geprojecteerd worden. Ik zal op de scène te zien zijn, maar alleen maar in de schaduw. Hoogstens zal je mijn arm eens zien bewegen. Het wordt een soort luisterspel op de scène. Want de gedichten moeten centraal staan, niet ik.

“Vaak denk ik op poëzieavonden, als ik achter de katheder sta: ‘Wat doe ik hier?’ Omdat mijn gedichten in zichzelf wentelende dingen zijn. Ik verkies dan ook dat je mijn gedichten in een bundel leest, zodat je kunt herlezen. Er zijn weinig dichters die je zo sterk kunnen meenemen in hun voordracht dat hun gedichten zich helemaal openen. Leonard Nolens kan dat. De jonge Charlotte Van den Broeck ook. Wat ze met haar stem en haar handen doet: fantastisch.”

Je hebt een hoge productiviteit, niet alleen als dichter, maar ook als proza-auteur en als theatermaker. Is dat omdat je verlangen nooit gestild geraakt?

“Ja, dat is mijn brandstof: altijd weer andere ingangen vinden, waardoor het geheel altijd maar groter wordt. Altijd moet ik aan de slag ­blijven, kijken en proeven en proberen om er woorden en beelden voor te vinden.

“Het maken van dingen is het ware leven voor mij. Niet omdat ik denk dat ik geen tijd te verliezen heb, maar omdat ik in mijn leven gekozen heb voor wat ik echt wil. Met taal probeer ik om steeds fijnere haarvaatjes in de bloedsomloop te bereiken. Het is mijn hybris: het leven in al zijn geledingen proberen te beschrijven. Het is mijn mystiek: ik kom naast je liggen en ben toch onbereikbaar. De woorden worden zo concreet als een hand die je vastgrijpt en die je toch ontsnapt.”

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234