InterviewBenjamin Verdonck
Performancekunstenaar Benjamin Verdonck neemt afscheid van het Toneelhuis: ‘Ik ben niet bezig met een vast loon en mijn pensioen’
Met de voorstelling De tijger eet de zebra en de vogel vliegt verschrikt weg staat Benjamin Verdonck (50) straks weer op het podium van de Antwerpse Bourla. Het wordt een afscheid, maar niet in mineur: nu de samenwerking met het Toneelhuis erop zit, heeft de performancekunstenaar het gevoel dat de toekomst aan zijn voeten ligt, als een maagdelijk wit blad. ‘Misschien maak ik zelfs niets meer en ga ik gewoon in mijn tuin wieden. Dat lijkt me wel spannend.’
Het huis van Benjamin Verdonck is één grote Wunderkammer. Wie het betreedt, stapt niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk binnen in de wereld van de kunstenaar. Een wand van zijn atelier, dat ook dienstdoet als woonruimte voor zijn gezin, bestaat uit lange rekken vol dozen met wat de gemiddelde mens ‘brol’ zou noemen — een woord waar de kunstenaar niet van houdt.
Verdonck raapt graag dingen op. Al meer dan een kwarteeuw verzamelt hij willekeurige voorwerpen: gedroogde mandarijnenschillen, plastic frietvorkjes, steentjes, proppen — je kan het zo gek niet bedenken. Hij koestert ze en stalt ze uit op zijn vensterbank. Daarna verhuizen ze naar een grabbeldoos in zijn intussen omvangrijke archief. Daar mag hij graag in verdwijnen om weer boven te komen met een geordende verzameling die hij samenbrengt in een glazen kader, onder een stolp of in een speciaal daarvoor ontworpen doosje.
“Ik herwaardeer dingen en geef ze een nieuwe plek”, zo vat Verdonck zijn verzameldrift samen. “Ik doe dat omdat ik het graag doe, maar door de klimaatcatastrofe ben ik die bezigheid op een andere manier gaan bekijken. Het zorg dragen voor dingen, gecombineerd met het besef dat de mens niet langer het centrum van alles is, vloeit voor een stuk voort uit wat er in de wereld rond mij gebeurt.”
Behalve een verzamelaar is Verdonck, die wellicht vooral bekendheid verwierf door zijn performances in zwaluwnesten hoog in de stad, ook een begenadigd knutselaar. Zijn atelier herbergt een metershoge houten kijkkast die hij zelf in elkaar timmerde. Er hangen vlakken en vormen in die hij met een ingenieuze touwtjesstructuur kan bedienen. De kast is het sluitstuk van een reeks en zal dienen voor zijn allerlaatste voorstelling onder de vleugels van het Toneelhuis, waar Verdonck sinds 2006 als speler en maker aan verbonden is. Het einde van een tijdperk wenkt, maar daarover straks meer.
Het grootste deel van zijn leven bracht Verdonck door in Antwerpen, vandaag woont en werkt hij op een domein in Kapellen. Samen met zijn vrouw, kunstenares Valentine Kempynck, en hun jongste dochter betrekt hij een van de voormalige bijgebouwen van een kasteel. Verdonck deelt het domein met drie andere gezinnen. Vier jaar geleden trok hij vanuit de stad hiernaartoe. “Het is een soort bourgeois cohousing”, nuanceert hij al lachend. “Elk gezin heeft zijn eigen huis. Alleen de tuin en de zwemvijver zijn gemeenschappelijk.” Waarom Kapellen? “Dat was toeval. Het aanbod was te goed om te laten schieten. Bovendien is samenwonen voor ons niets nieuws. In onze vorige huizen hebben wij ook met andere gezinnen gewoond.”
Toch was het geen evidente stap voor een stadsmens, moet hij toegeven. “Ik heb lang heimwee gehad naar de stad. Ik miste het gemak van de straat op te gaan, vrienden tegen te komen en even een koffie te gaan drinken. Ook de nabijheid van het theater en van een goeie bakker zijn niet te onderschatten. Maar sinds de lockdown heb ik vrede met deze plek. We konden nergens beter zitten dan hier.”
Hoofdrol voor objecten
Eind maart verlaat Verdonck zijn nieuwe biotoop om De tijger eet de zebra en de vogel vliegt verschrikt weg te gaan spelen in Antwerpen. De voorstelling is al twee jaar oud, maar Verdonck heeft ze nog maar één keer kunnen spelen. Kort na de première in 2020 ging het land op slot. De tijd heeft de voorstelling beter gemaakt, vindt hij. “We zijn handiger geworden in de bediening. Maar zoveel hebben we nu ook weer niet kunnen oefenen: de machine is zo groot dat ik ze niet in mijn atelier kan hangen. Het moest in de schouwburg van de Bourla, dus daar hebben we tijdens de coronaperiode handig gebruik van gemaakt.”
Het bijzondere aan De tijger eet de zebra en de vogel vliegt verschrikt weg is dat u een hoofdrol geeft aan objecten. In het hele stuk komt er geen acteur aan te pas. Vanwaar die keuze?
“Ik wilde een ruimte creëren waarin je kan verdwijnen. Vroeger maakte ik voorstellingen waarin ik zelf speelde. Dat deed ik toen al met objecten en touwtjes. Daarna ben ik kijkkasten gaan maken, met vlakken die bewegen en kleuren die verglijden. Zo heb ik mezelf als ‘actor’ steeds meer opzijgeschoven. Ik ben wel nog de machinist, maar het zijn vooral de dingen die spreken.
“Nadat ik Waar kunnen we landen? van de Franse socioloog Bruno Latour had gelezen, vielen er voor mij een paar dingen samen. Latour stelt dat wereld vroeger een decor was waartegen de handelingen van mensen zich afspeelden. Maar hoe langer hoe meer komen omstandigheden op de voorgrond die de rol van de mens, de acteur dus, betwisten. Dat vond ik een prachtige metafoor voor mijn werk van de voorbije jaren. Doordat ik mijn kijkkasten zelf bedien, ben ik nog de meester der dingen. Maar wat zou er gebeuren als ik dat loslaat? Ik wilde een voorstelling maken die de dingen laat spreken, maar ik wilde ook dat ze zelf hun verhaal kunnen doen.”
Dat laatste moet u toch even uitleggen.
“Het blijft natuurlijk een metafoor, want ik zorg ervoor dat de objecten er hangen en dat ze bewegen. Tijdens de voorstelling zijn er negen machinisten die aan touwen trekken, zodat de objecten kunnen dansen en draaien. Maar er zit enige speling op dat proces, waardoor de dingen kunnen doen wat ze willen, zij het binnen een bepaalde structuur.”
Het klinkt bijna als jazz.
“Met dat verschil dat ik een strikte compositie wil uitvoeren. Maar die is technisch zo moeilijk dat het ons soms niet lukt, waardoor de dingen hun eigen weg gaan. De belichting is ook zo dat je, afhankelijk van waar je in de zaal zit, andere dingen te zien krijgt. Er is niet één koningsperspectief, geen rode draad in mijn dramaturgie die zegt: dát wil ik vertellen. Tijdens de voorstelling ga ik achteraan in de zaal zitten. Via een headset stuur ik live de machinisten aan.”
U bouwt al langer kijkkasten. Is deze voorstelling, met haar doorgedreven, radicale insteek, een culminatie in uw aanpak?
“Ik beschouw het veeleer als een eindpunt. De laatste jaren heb ik me naar de zijlijn bewogen, ten dienste van de dingen. Nu sta ik zelfs niet meer op het podium. Mijn werk is een zoektocht naar hoe klein en wendbaar het kan, nu pak ik het groots aan: de kijkkast vult het volledige podium van de Bourla. Maar ondertussen heb ik het allemaal wel verteld. Ik werk graag met kasten en touwtjes, maar ik ben toe aan iets anders.”
Weet u al welke richting u wilt uitgaan?
“Dat wil ik nog openlaten, maar er zijn wel een aantal vertrekpunten. Een daarvan is mijn archief, dat ik wil activeren. Ik heb veel dingen bijgehouden en opgeschreven, ook over mijn werk. Daar heb ik al een voorstelling mee gemaakt, Aren, maar ik wil nog een stap verder zetten. Dat bracht me op een idee: wat zou het betekenen om niets nieuws meer te maken en in plaats daarvan in mijn tuin te gaan wieden om te zien of er zich iets aandient? Dat lijkt me wel spannend.”
Over wieden in de tuin gesproken: maakt u andere dingen nu u niet meer in de stad woont?
(schudt het hoofd) “De prikkels van de stad maken maar een deel van mijn werk uit. En wat mijn verzamelingen betreft: ik raap overal dingen op, meestal in de goot, en dat heb ik lange tijd in Antwerpen gedaan. Nu ik in Kapellen woon en in het bos ga wandelen, heb ik anders moeten leren kijken. Mijn blik is aangescherpt, maar mijn werk is er niet door veranderd.”
U staat erom bekend sluitringen te sprokkelen, ‘rondellen’ zoals we zeggen. Is dat uw grootste verzameling?
“In ieder geval degene waar ik al het langst mee bezig ben. Na een tijdje begon ik kaartjes aan de sluitringen te hangen, omdat ik niet meer wist vanwaar ze kwamen. Ik schreef erop waar en wanneer ik ze had gevonden, en een beschrijving van de vindplaats. Jaren later zag ik die kaartjes en dacht ik: ik heb een dagboek, een cartografie bijna, van volstrekt banale gebeurtenissen en plekken die ik nooit als dusdanig zou benoemen.”
Hoe puurt u daar een verhaal uit of geeft u daar betekenis aan?
“Dat hoeft niet noodzakelijk. Ik heb die sluitringen het vaakst getoond in een tentoonstelling waarbij ik draden spande over een ruimte. Daaraan bevestigde ik de ringen met hun kaartjes. Het ging hem om de veelheid: ineens hing daar een heel leven.
“Ik heb een tijd handschoenen verzameld die ik op straat vond. Dat leidde tot de oprichting van een ‘bureau tot teruggave van verloren handschoenen en wanten op eenvoudig vertoon van het resterend exemplaar’. Die verzameling is op een bepaald moment gestopt, waardoor ik nu vijf dozen handschoenen heb. (lacht) Ik verzamel ook kapotte voetballen, omdat ik dat mooie objecten vind.”
Waarom raapt u het ene wel op en het andere niet?
“Dat kan ik niet zeggen. Wat ik verzamel, is niet in categorieën onder te brengen. Op de een of andere manier spreken die dingen tot mij. Ze vinden ook hun plek in elkaars nabijheid, want als ik ze naast elkaar zet, worden het toch weer reeksen. En door erover te vertellen, of ze te laten zien, laad ik de dingen op met een nieuw verhaal. Ik kan ermee blijven spelen.”
Het geeft uw kunst een activistisch randje.
“Mja, maar dat is niet de hoofdreden van wat ik doe. Als ik activistisch ingesteld was, zou ik dingen in brand gaan steken met Extinction Rebellion. Ik hoop eerder dat mijn kunst politiserend werkt in plaats van dat ze politiek is.”
Maar het activisme is toch aanwezig in uw werk? U weigert bijvoorbeeld het vliegtuig te nemen, ook niet om in het buitenland voorstellingen te gaan spelen.
“Dat klopt, maar dat ik geen vliegtuig neem, ga ik niet op een podium vertellen. Ik heb nog nooit een interessante voorstelling gezien over pakweg vegetarisme, terwijl het wel deel uitmaakt van mijn praktijk. Ik denk daar voortdurend over na: moet ik wel met een vrachtwagen onderweg zijn? Kan ik mijn decor niet van karton maken, zodat het in een rugzak past? Het is niet de kunst om politiek te maken, je moet je kunst politiseren, zodat ze ergens aanspraak op maakt. Ik werk graag met mogelijkheden, hoe het zou kunnen zijn. Het is toch mooi dat in een voorstelling het woord ‘voorstel’ vervat zit, een mogelijkheid. Dat vind ik interessanter om over na te denken in plaats van te zeggen: hier sta ik voor, dit is het.
“Toen ik een paar jaar lang niet wilde vliegen om in Minsk te gaan spelen, heb ik onderzocht hoe we er wel konden geraken. Het ging ons een hoop geld kosten, met een busje en overnachtingen, dus wilde ik onderweg spelen. Maar toen dat niet ging, heb ik het plan laten varen. Tussen haakjes, ik kon me dat permitteren omdat het Toneelhuis mijn werk financieel steunde. Ik besef dat niet iedere acteur of maker die mogelijkheid heeft. Maar hoe langer, hoe meer ontdek ik dat in het opleggen van een beperking in je werk een panopticum aan nieuwe mogelijkheden schuilt.”
Wereldtournee
In tegenstelling tot veel van zijn collega-acteurs waren de voorbije twee jaar voor Verdonck geen enerverende periode. Terwijl de theaters op slot bleven, speelde hij de ene voorstelling na de andere van zijn Wereldtournee. “Die speelde zich af in één stad, Antwerpen, maar je kan niet geloven op hoeveel plekken ik ben geweest”, zegt Verdonck. “Het was de bedoeling dat de mensen voor wie ik speelde me naar een volgende locatie zouden leiden, maar toen kwam corona en besloot ik de straat op te gaan. Op het Sint-Jansplein staan vijftig banken, ik heb daar dágen gespeeld met mijn kijkkast. Fantastisch! En als kers op de taart was er het centrum voor vroegtijdig dementerenden, waar ik elke dag opnieuw kon langskomen.” (lacht)
Moet u, wanneer u op straten en pleinen speelt, een drempel over om mensen aan te spreken?
“Jazeker. Doorgaans betalen mensen voor mijn werk en sluiten we een contract, ze geven mij het woord. Het eerste wat je moet doen als je op straat gaat spelen, is vragen: mag ik u iets tonen? Daar word je steeds behendiger in. Je zegt er ook meteen bij dat je er geen geld voor moet hebben en dat ze niet bang moeten zijn. Ik heb geleerd onmiddellijk te beginnen spelen wanneer ik de mensen aansprak.”
U hebt vast ook afwijzende reacties gehad.
“Ja, maar dat vond ik niet erg. Ik hou ervan mijn werk op de proef te stellen, dat draagt bij aan de weerbaarheid ervan. Het mag allemaal niet te vanzelfsprekend zijn. Om Wereldtournee te oefenen, ben ik tijdens het theaterfestival van Den Bosch in een park gaan spelen. Daar gaf ik mezelf de opdracht niet halt te houden aan de ‘evidente’ banken: families met kinderen, mensen met een open blik. De uitdaging was om naar bankjes te gaan met jonge gasten.”
Theaters zijn door corona zowat het langste dicht gebleven. Terwijl veel van uw collega’s zich nutteloos gevoeld moeten hebben, kon u gewoon blijven spelen.
“Dat was bijzonder, ja. Ik heb me nooit zo nuttig gevoeld als in de coronaperiode – wat interessant was, want tussen kunst en nut zit een spanningsveld. Het was een van die zeldzame momenten waarop je als kunstenaar denkt: it all makes sense. Ik dreef het op de spits, want ik wilde op zoveel mogelijk plekken spelen. Ik heb zelfs een ladderlift gehuurd om voor het raam op de derde verdieping van een rusthuis te spelen.”
U geeft ook les aan de studenten regie van het RITCS en aan de dramastudenten van de AP Hogeschool. In veel toneelopleidingen is momenteel een revolutie aan de gang. Zwarte studenten weigeren stukken van witte auteurs te spelen, inclusieve acteurs zijn de norm. Is het nog mogelijk om met jonge acteurs het gesprek aan te gaan of zitten ze opgesloten in hun eigen gelijk?
“Ik heb daar weinig zinnigs over te zeggen omdat ik niet zo veel contact heb met studenten. Ik maak te weinig tijd voor langdurige projecten, ik heb meer ontmoetingen. De regiestudenten zijn bijvoorbeeld enkele keren bij mij op bezoek gekomen. We zitten aan tafel, we maken eten en praten. Af en toe haal ik een boek uit de kast en toon ik hen dingen. Het hangt ook af van klas tot klas. Toen ik vorig jaar op het conservatorium een project begeleidde, leefde de woke gedachte daar erg hard.”
U bent daar in zekere zin het slachtoffer van. De samenwerking met het Toneelhuis, waar u al sinds 2006 onderdak vindt, wordt stopgezet.
“Ja, maar ik kan bezwaarlijk zeggen dat ik op mijn vijftigste als blanke, heteroseksuele man opzij word geschoven.”
Is dat niet precies wat er gebeurt? Artistiek leider Kathleen Treier zei onlangs letterlijk: ‘We gaan vervrouwelijken, verkleuren en vervormen.’
“Ongetwijfeld speelt dat mee. Het profiel van mensen die worden aangetrokken, is niet dat van mij. Maar ik heb lang genoeg bij het Toneelhuis gezeten. Ik ben geen kunstenaar geworden om voor de rest van mijn leven een vast loon te hebben en mijn pensioen op te bouwen. Ik kijk uit naar nieuwe avonturen. Hoe ik die ga aanpakken, weet ik nog niet. Dat is ook niet mijn eerste bekommernis. Ik ben meer bezig met de vraag wat ik nog allemaal wil doen. Ik krijg nog genoeg vragen buiten het Toneelhuis om mijn werk te tonen. De toekomst zal uitwijzen of dat genoeg is om te overleven. Ik heb alleszins geen subsidie aangevraagd, omdat ik licht en vrij wil zijn.”
De meeste mensen zullen uw naam altijd verbinden met Hirondelle/dooi vogeltje/the great swallow, de vogelnesten die u bouwde in Brussel, Rotterdam en Birmingham en waarin u telkens een week verbleef. Vindt u dat vervelend?
“O nee, ik ben net blij dat die voorstellingen zo lang resoneren. Ik heb trouwens geen week in die vogelnesten gewoond, ik heb er een week in gespeeld. Elk project duurde zeven dagen en elke dag was er een ander beeld. De eerste dag gooide het vogeltje stro naar buiten, de tweede dag liet ik mijn kopje zien. Het was hard werken om de hele dag dat beeld te maken. Ik had geen tijd om mijmerend over de rand van mijn nest te hangen. Ik lag op een kar die werd geduwd, zodat ik uit het nest kon komen. Het was een immense krachttoer om mijn lichaam een hele dag in die positie te houden.”
Uw echtgenote Valentine Kempycnk is ook actief als kunstenaar. Hoe gaat dat als twee scheppende mensen in dezelfde ruimte wonen en werken?
“We delen geen atelier, dat helpt. (lacht) Valentine werkt rond de dood een plaats geven in het leven. Ze maakt prachtige lijkwades die ze kadert in de nood die we hebben aan rituelen en zingeving. In de handeling van het dichtplooien van een lijkwade zit een omarmende beweging vervat, die je als een nieuw ritueel zou kunnen beschouwen. We praten veel met elkaar over ons werk. Als ik iets wil uitproberen, nodig ik vrienden of de buren uit om een avond te komen kijken.”
Klopt het dat u afkomstig bent uit het krakersmilieu?
“Dat is veel gezegd. Begin jaren negentig hebben we met een groep van een zestigtal mensen een pand gekraakt tegenover hetpaleis, het jongerentheater in Antwerpen. Nu staat daar een schoolgebouw. De kraak was bedoeld om een eigen plaats te hebben in de stad. In die periode werd een gigantisch repressief apparaat ingezet tegen krakers. Wij waren geen militante beweging, maar mensen die de stad van onderuit wilden maken. Alle mensen die ik nu nog ken die actief zijn in voedselkeukens, fietsherstellingsateliers, of de Scheld’apen die later de kunstenwerkplaats Het Bos werden, waren erbij. We hebben er maar een paar weken gezeten, maar het is voor een generatie erg bepalend geweest. Ik was toen net afgestudeerd aan de toneelopleiding van Dora van der Groen.”
Wat heeft u voor de toneelschool doen kiezen?
“Ik had altijd het verlangen om kunst te maken, maar ik wist niet wat. Toen ik hoorde dat ze bij het theatergezelschap De Tijd jongeren zochten voor een voorstelling, heb ik me aangeboden. Gaandeweg leerde ik het toneel kennen. Mensen zeiden me dat ik het goed deed, waarop ik toelatingsexamen ben gaan doen op het conservatorium. Als een van de weinigen werd ik toegelaten, maar ik heb nooit gedacht dat ik acteur zou worden. Ik kijk weinig naar films en ben zeker geen acteurkenner.
“Na het eerste jaar was iedereen gebuisd, behalve ik. In de drie jaar die volgden heb ik meegespeeld met de regisseurs die kwamen lesgeven: Johan Simons, Ivo van Hove, Peter Van den Eede. Omdat ik toch maar als enige in de klas zat, ben ik bij hen in de leer gegaan. In die periode werd ik ook verliefd op mijn vrouw, die kostuumontwerpster was bij Theatergroep Hollandia. Die speelden op locatie en dat vond ik tof. Zo ben ik gaan houden van voorstellingen maken.”
Veel van uw werk staat in het teken van het overboord gooien van codes in het theater. Was dat omdat u zich als jongere wilde afzetten tegen de oude garde?
“Dat is nooit mijn bedoeling geweest. Toen ik begon te spelen, maakte het teksttheater opgang. Spelers vormden een collectief, ze zaten samen rond de tafel en lazen veel. Daaraan had ik een broertje dood. Ik had geen zin om weken over een stuk te spreken en dan pas te spelen. Doorheen de jaren heb ik ervoor gekozen om kleiner te spelen, maar voordien was het puur pragmatisch. Ik heb veel met muziekgroepen samengewerkt, zoals Think of One, die ook geen rotte frank hadden.
“Nadat ik mijn afstudeervoorstelling had gemaakt bij Hollandia ben ik veel op tournee gegaan. Daarna heb ik meegespeeld bij onder andere Ivo van Hove, Arne Sierens, Peter Vermeersch en de Roovers. Maar het was pas toen Geert Opsomer het Nieuwpoorttheater overnam van Arne Sierens en ik daar artist in residence kon worden, dat ik mijn eigen taal vond – nota bene in een voorstelling met mijn vader.”
Is uw vader ook een acteur?
“Nee, een kinesist die later een klusjesman is geworden. Ik wilde een voorstelling maken zonder woorden en waarin elk object een verglijding kende van een toestand naar een andere: bloemen die verwelkten, dingen die verouderden. Daarvoor was ik veel aan het knutselen. Van mijn vader heb ik veel leren maken en repareren. Ik woonde vroeger in een fabriekje, in barre omstandigheden, waar hij me vaak kwam helpen. Op een dag vroeg ik hem of hij op de scène wilde staan om naar mij te kijken. Ik was op zoek naar iemand die naast mij kon staan op het podium, zodat het publiek door de ogen van die mens naar mij zou kijken. Doordat mijn vader dat deed, voelde ik dat het meer betekende: hij was ouder en stond dus ook symbool voor die verglijding.
“Mijn vader wilde meedoen en dat was fantastisch. Ik heb die voorstelling zeker 150 keer gespeeld, overal in Europa. Heel die periode is mijn vader mee op tournee geweest, terwijl hij voordien amper had gereisd. Ik weet nog dat ik toen dacht: dit ga ik me later nog herinneren.”
In mei maakt u nog vier voorstellingen in Het Bos die allemaal gebaseerd zijn op voorstellingen die u met uw miniatuurtheater hebt gespeeld. Hoe groot is het gevaar dat u zichzelf gaat recycleren?
“Het wordt een heuse repertoiremarathon waarin ik mijn werk toon. Maar eerder dan een retrospectieve spelen, wil ik laten zien wat mijn werk in de toekomst nog allemaal vermag. Dus speel ik met muzikanten met wie ik nog nooit heb gespeeld en neem ik ook stukjes uit andere werken om te zien of ze op zichzelf kunnen bestaan.”
Wordt dat uw laatste wapenfeit voor het Toneelhuis?
“De allerlaatste wordt een voorstelling met die bak daar (wijst naar de grote kijkkast in zijn atelier, red.) en waarvoor Mauro Pawlowski de muziek gaat spelen. Veel van mijn werk van de afgelopen jaren was klein en meditatief, maar deze bak is vurig.”
Going out with a bang, heet dat.
(lacht) “Voilà!”
De tijger eet de zebra en de vogel vliegt verschrikt weg, van 24 t.e.m. 27 maart. Down the Rabbit Hole, van 2 t.e.m. 4 juni, beide in de Bourlaschouwburg, Antwerpen, toneelhuis.be.
BENJAMINPLUSHETBOS, vierdaagse repertoiremarathon, van 19 t.e.m. 22 mei, Het Bos, Antwerpen, hetbos.be
Impressies van zijn werk op benjamin-verdonck.be