PostuumLiteratuur
P.C. Hooftprijswinnaar K. Schippers (84) overleden: ‘De dood, ik heb ’m toch niet bedacht! Hoepel op, zeg, wat een onzin’
De Nederlandse auteur K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, is donderdagavond in Amsterdam overleden. Schippers, die 84 werd, leed al geruime tijd aan uitgezaaide darmkanker. Zo verdwijnt een van de meest eigenzinnige en speelse figuren uit de naoorlogse Nederlandse literatuur.
Toch bleef K. Schippers tot op het eind strijdbaar: “De dood, ik heb ’m toch niet bedacht! Hoepel op, zeg, wat een onzin. Wat heb ik er mee te maken!”, verklaarde hij in een gesprek met Het Parool.
Dit voorjaar nog kwam zijn laatste, goed onthaalde, roman Nu je het zegt uit. In 1996 ontving K. Schippers de P.C. Hooft-prijs voor zijn beschouwend proza, om in 2006 onverhoeds bestsellerstatus te krijgen na de Libris Literatuur Prijs voor zijn roman Waar was je nou, waarin een fotograaf zijn verleden onderzoekt.
Met K. Schippers verdwijnt ongetwijfeld een van de meest eigenzinnige en speelse figuren uit de naoorlogse Nederlandse literatuur. Schippers publiceerde ruim veertig romans, poëziebundels, verhalenbundels en beschouwingen. Daarin stoeide hij ongegeneerd met alle genres en wist steeds ook haakjes naar de beeldende kunst in te bouwen. “Alles kan een reden hebben, alles is van belang, het alledaagse wordt een beeld, wordt een verhaal”, schrijft de Volkskrant over Schippers markante manier om de wereld te capteren. Het gedicht ‘De ontdekking’ van Schippers uit 1959, is beroemd én programmatisch: “Als je goed om/je heen kijkt/zie je /dat allesgekleurd is.”
In 1963 debuteerde Schippers met de dichtbundel De waarheid als De Koe, in 1971 als romanschrijver met Een avond in Amsterdam. Eerder had K. Schippers mee het invloedrijke, langwerpige tijdschrift Barbarber (1958-1971) opgericht, samen met G. Brands en J. Bernlef, broeinest van de Zestigers. Carmiggelt vond het “het gekste blad op aarde”. Later bedacht hij ook mee het tijdschrift Hollands Diep.
Schippers was tuk op readymade-poëzie, die als het ware uit het vuistje ontstond, losweg geplukt uit de dagelijkse banaliteit en geïnspireerd door zijn grote voorbeeld Marcel Duchamp, die een urinoir tot kunst uitriep. Toeval én lichte absurditeit – hij was niet voor niets een idolate Laurel & Hardy- en Jacques Tati-fan - ving hij in vaak verbrokkeld maar altijd verteerbaar proza dat de lezer voortdurend op het verkeerde been zette. Al schrander kunstessayist was hij decennialang verbonden aan NRC, terwijl hij ook documentaires maakte.