InterviewBoeken
Ornitholoog Tim Birkhead: ‘Tot in de 19de eeuw kregen mensen vermalen vogeltestikels ingespoten in de hoop dat het hun seksleven wat kon oppoken’
Als kind stond Tim Birkhead om 4 uur ’s ochtends op om naar vogels in de tuin te luisteren en als tiener spijbelde hij om er te gaan spotten. Nu heeft de ornitholoog zijn levenswerk in een boek gegoten. ‘De klimaatopwarming heeft een enorme impact.’
Onze relatie met vogels is nagenoeg zo oud als de mens zelf, schrijft u in uw boek Vogels en wij.
“Ja. De mooiste getuigenis daarvan vinden we op enkele prehistorische rotstekeningen. Op een dag stuitte ik op een Spaanse grot, de Cueva del Tajo de las Figuras, in het zuiden van Spanje, waar in vroegere tijden elke lente en herfst miljoenen vogels voorbij moeten zijn gevlogen. Het is nu nog altijd een goede plek om vogels te spotten, maar toentertijd moet de weelde overweldigend geweest zijn. Het was een van de bijzonderste momenten in mijn leven als ornitholoog. De grot is heel klein, er past misschien maar drie of vier man in, maar de wanden staan vól met vogeltekeningen.”
Hoe keken mensen in de prehistorie naar vogels?
“Niemand weet met zekerheid waarom de prehistorische mens rotswanden voltekende met dieren, maar wat het bij mij opriep, was dat het een soort handleiding was. Ik beeld me in dat een jager een jongere jager in opleiding naar deze grot meetroonde en daar zijn kennis doorgaf: ‘Kijk, dit is een ibis. Die gedraagt zich zus en zo. Daar heb je een flamingo, als je daarop wil jagen, moet je dit doen ...’”
Een beetje zoals een YouTube-tutorial?
“Absoluut. Helaas zijn de tekeningen, door ze jarenlang met een spons te bevochtigen om ze uit te lichten, stilaan aan het verdwijnen.”
Een van de bijzonderste eigenschappen van vogels is dat ze kunnen vliegen. Dat heeft altijd al tot onze verbeelding gesproken.
“Zeker. Voor de Egyptenaren waren vogels, door het feit dat ze konden vliegen en dus letterlijk dichter bij de goden stonden, een soort schakel tussen het leven op aarde en het hiernamaals. Sommige vogels werden echt aanbeden door de Egyptenaren, wat zich het duidelijkst laat zien in de massale mummificatie van voornamelijk ibissen. Toen de eerste ontdekkingsreizigers in Egyptische graftombes begonnen rond te neuzen, waren ze overweldigd door de grote hoeveelheden, wel miljoenen, gemummificeerde vogels. Sindsdien hebben heel wat mensen nagedacht over de mogelijke betekenis en het meest geaccepteerde idee is dat de Egyptenaren ze aan de overledene meegaven, als een soort wens voor het hiernamaals.”
De Grieken en Romeinen zagen vogels dan weer als voortekenen.
“Ja, het geluid van een specht werd dan bijvoorbeeld geassocieerd met nakende regen of kraaien voorspelden iemands dood. Ik denk dat het in een prewetenschappelijke wereld heel erg makkelijk was – en ik bedoel dat niet negatief – om associaties te vormen. Een specht roffelt op een boom en plots gaan de hemelsluizen open. ‘Maar natuurlijk!’, zeggen ze dan. ‘De specht heeft daarvoor gezorgd!’ Heel wat andere keren doet een specht precies hetzelfde en volgt er niets, maar dat vergeten we gemakshalve.”
Een andere opmerkelijke eigenschap van vogels is hun geluid. Aristoteles hoorde er een vorm van taal in, wat volgens hem betekende dat vogels rationele wezens waren.
“Ik denk dat veel culturen er toen zo over dachten. Toen Europeanen voor het eerst in Zuid-Amerika arriveerden en daar de inheemse stammen zagen omgaan met papegaaien en ara’s, wisten ze niet wat ze zagen. Vogels die terugpraatten? Zo’n papegaai werd dan ook al snel het ultieme souvenir, een geschenk voor koningen en koninginnen.”
Er is ook een meer prozaïsche kant aan onze relatie met vogels: we eten ze namelijk ook al eens graag op. Denkt u dat elke vogel op aarde weleens geproefd is?
(lacht) “Nee. Er zijn ruim 10.000 vogelsoorten en ik betwijfel of die allemaal als iemands avondeten gediend hebben. Er bestaat wel behoorlijk wat literatuur over de goede dan wel slechte smaak van vogels. Daaruit kunnen we leren dat waadvogels best een lekker hapje zijn, en dat roofvogels, kraaien of spreeuwen echt niet te pruimen zijn.”
In de middeleeuwen waren er zelfs wat we vandaag kookboeken zouden noemen met informatie over de bereiding van vogels en het effect dat ze hadden op de spijsvertering.
“Toen ik mij daarin aan het verdiepen was, viel me op hoe geobsedeerd mensen in de middeleeuwen waren door hun spijsvertering, en dan vooral door de vraag welke vogels hen diarree dan wel constipatie zouden bezorgen. Ook werd er veel geschreven over welke vogels of delen van vogels lustopwekkend waren. Vooral vogeltestikels werden gedacht een echt afrodisiacum te zijn, en tot in de 19de eeuw kregen mensen nog vermalen vogeltestikels ingespoten in de hoop dat het hun seksleven wat kon oppoken.”
Vogels werden niet alleen gegeten, maar dienden ook ter opluistering van etentjes, schrijft u.
“Op sommige middeleeuwse banketten gebeurde het al eens dat, op het moment dat je een wild zwijn of een reuzenpastei aansneed, er een dertigtal lijsters of merels uit kwamen vliegen. Een behendige kok had die dan onder een uitgespaard dekseltje verstopt en wanneer de nietsvermoedende gasten dat deksel lichtten, kreeg je wat toen het toenmalige equivalent van vuurwerk moet zijn geweest. Het was een manier om indruk te maken.”
Over indruk maken gesproken. Vogels zoals haviken en valken golden lang als een soort statussymbool in hogere kringen. U noemt het in uw boek ‘ornithologische blingbling’.
“Klopt. De jacht was voor veel mensen van hogere afkomst een ware obsessie. Het was voor hen de ideale voorbereiding op een leven als soldaat. Er werd veel op herten en wilde zwijnen gejaagd, maar jagen met vogels verleende je de grootste status. Voor heel wat mannen werden roofvogels vaste attributen. Ergens logisch ook: als je op herten jaagt, kun je je trofee niet overal rondzeulen, maar een valk of havik kan je best lang op je hand houden. Slechtvalken of giervalken waren het snelst en indrukwekkendst en dus ook het meest in trek. En een witte giervalk, die je alleen in IJsland kon vinden, was het summum.”
Er werd veel mét vogels gejaagd, maar ook – en in enorme hoeveelheden – óp vogels. Niet het minst door wetenschappers.
“Vóór de uitvinding van de verrekijker had je een exemplaar van een vogel nodig wilde je hem van nabij kunnen bekijken. Alleen lieten sommigen zich in hun enthousiasme meeslepen en zo zijn er ontzettend veel vogels gedood. Nu goed, mensen reageren wel eens geschokt op het aantal vogels dat in museumlades ligt, maar om een en ander in perspectief te plaatsen: het totale aantal vogels dat in musea bewaard wordt, zo’n 100 miljoen, wordt elke dag door katten overal ter wereld opgegeten.”
Ook eieren blijken op sommigen een enorme aantrekkingskracht uit te oefenen.
“Eieren verzamelen was voor veel mensen een uit de hand gelopen hobby. Soms ging het echt te ver, zoals in het geval van Mervyn Shorthouse. Hij diende zich aan bij het Museum voor Natuurwetenschappen in Tring, waar zich de belangrijkste collectie vogelhuiden en -eieren van het Verenigd Koninkrijk bevindt. Shorthouse zat in een rolstoel en hij diste een verhaaltje op dat hij een ongeluk had gehad en dat het enige wat hem troost bood vogeleieren waren. Een beetje vreemd, maar goed. Het museum wilde niet gezien worden als discriminerend en dus gedoogden ze hem.
“Maar in de loop van de volgende jaren stal hij een enorme hoeveelheid eieren uit het museum. Hij ging daarbij best geslepen te werk: hij droeg nylonkousen onder zijn broek waarin hij de eieren in verstopte. Ook verving hij elk ei dat hij wegnam door een ander, minder bijzonder ei. Uiteindelijk hebben ze een huiszoeking bij Shorthouse gedaan en daar vonden ze niet minder dan tienduizend eieren.”
Vandaag staan vogelbestanden overal ter wereld onder immense druk. Hoe erg is het?
“Heel erg. De klimaatverandering heeft een enorme impact. Neem nu zeevogels: door de verschuiving van oceaanstromen komen hun voedselvoorraden steeds verder van hun broedplaatsen te liggen. Heel wat zeevogels hebben zich dan ook de laatste decennia niet meer voortgeplant. Ook de vogelgriep, een gevolg van de opeenstapeling van massa’s vogels in kwekerijen, heeft een rampzalig effect.
“De laatste veertig jaar is het aantal zangvogels gehalveerd. Als je oud genoeg bent, zoals ik, heb je die evolutie echt aan den lijve kunnen ondervinden. Toen ik jong was, stond ik regelmatig om vier uur ’s ochtends op en dan hing ik de cassetterecorder van mijn vader uit het raam om het gezang van vogels op te nemen. Later op de dag speelde ik dat dan af en op die opnames hoorde je het meest fantastische gekwetter.
“Vandaag woon ik veel landelijker dan toen, maar je hoort amper nog iets. Dat is misschien wel mijn voornaamste motivatie om dit boek te schrijven: ik wil aantonen hoe fragiel onze relatie met vogels wel is. Vandaag is er meer aandacht en zorgzaamheid voor vogels dan ooit tevoren, maar wanneer het slecht gaat in de wereld, zoals nu, kunnen we die relatief nieuwe houding snel weer kwijtspelen. En daarom schrijf ik: om mensen te doen inzien dat vogels fantastisch zijn en dat we daarom goed voor ze moeten zorgen.”
Tim Birkhead, Vogels en wij, 12.000 jaar gemeenschappelijke geschiedenis, Atlas Contact, 408 p., 34,99 euro. Vertaling Nico Groen.