InterviewKoen Peeters
‘Op Facebook moet je je vooral met vrienden omringen. In je bubbel blijven. Je afsluiten voor ergernis en kwaadheid’
Koen Peeters werd door zijn voormalige antropologieprofessor op pad gestuurd, en kwam terug met een boek over koloniale schuld, sterfelijkheid en het leven doorgeven, vol mysterieuze ontmoetingen. ‘Mijn schrijven is een soort alchemie maar vooral veel gepruts.’
‘Soms denk ik dat ik een onbeschreven blad ben. Ik hou ervan om mensen te zien en ik laat me vollopen met wat zij zeggen’, schrijft Koen Peeters in De minzamen. Zelden zie je hem zonder notaboekje in de hand. Maar nu voegt hij daar een antropologische blik aan toe. Een late roeping, geeft hij toe.
“Ik ga tegenwoordig graag in de potten kijken”, vertelt Peeters aan de keukentafel van zijn modernistische jarendertighuis in Leuven. “En vraag me af: wie heeft dat gekookt? Hoe smaakt het?” Zijn oude, demente en blinde hond Nougaa drentelt met een tranend oog regelmatig aan onze voeten. “Hij maakt het niet lang meer”, zegt Peeters zorgelijk.
In zijn vorige boek, Kamer in Oostende, bedreef Peeters een gewiekste vorm van flanerend schrijven. Op straat, dáár lag de literatuur voor het grijpen. “Nu is de ontmoeting voor mij fundamenteler geworden. Als je met iemand naar een plek trekt, en die vertelt daar zinnige dingen over, dat is toch de max? Mijn aanpak krijgt iets reportage-achtigs. Ben ik dan toch een gemankeerde journalist?” (lacht)
In het doorleefde, meanderende De minzamen neemt Koen Peeters subtiel de draad op van het met de ECI-Literatuurprijs bekroonde De mensengenezer, waarmee hij eindelijk die welverdiende doorbraak naar een groter publiek beleefde. In dat boek reconstrueerde hij het jonge leven van de charismatische KU Leuven-antropoloog Renaat Devisch (1944-2020), “mijn prof”, zoals hij het nog steeds respectvol zegt.
Nu volgen we zijn laatste levensjaren, waarin hij het estaffetestokje van zijn intellectuele erfenis wil doorgeven. De West-Vlaamse boerenzoon Devisch besloot als zeventienjarige bij de jezuïeten in te treden, om daarna naar Congo te verkassen. Daar raakte hij in de ban van de Yaka-gemeenschap. “In totaal verbleef hij vier jaar in een zeer armzalig dorp in de brousse, ver van alles. Als je daar een appendicitis krijgt en ze kunnen je niet meer tijdig bereiken, ben je dood. Die periode heeft Devisch’ hele leven bepaald.”
Peeters gooit in De minzamen – pendelend tussen fictie en non-fictie – veel vragen op tafel over menselijkheid, over onze verhouding tot de magie van zwart Afrika, maar ook over sterfelijkheid en over niet-rationeel begrijpen. En over dat merkwaardige begrip ‘minzaamheid’, dat hij in een kralensnoer van ontmoetingen ontrafelt. “Ik heb nooit eerder zo met een boek geworsteld”, zegt Peeters. “Omdat het gevoelige materie is. Ik praatte met integere, kwetsbare mensen over hoe je afscheid neemt, over wat vriendschap is, maar ook over het verdrijven van hun demonen. En over Afrika.”
Waarom greep u terug naar Renaat Devisch, die ook in De minzamen Remi heet?
“Dat ging allemaal vrij prozaïsch. Na De mensengenezer was mijn prof bijzonder verguld met de roman. Met dat boek in de hand kon hij aan de buurman, aan de kinesiste en aan zijn neven en nichten eindelijk trots vertellen wat hij in zijn leven had uitgespookt. Wie hij was, waar hij vandaan kwam. Hij nam het boek zelfs op in zijn eigen bibliografie. Toen ik die ECI-prijs won, gaf hij me een grote chef-staf uit Nigeria cadeau. En hij zei meteen: kom, we gaan wéér een boek schrijven. Waarop ik tegenpruttelde: ‘Renaat, zo werkt dat niet.’ Ik was toen ook nog bezig met Kamer in Oostende.”
U kreeg een opdracht in de schoot geworpen.
“Eigenlijk wel, ja. (lacht) Ik hield dat eerst af. Maar toen zei hij: ‘Kom over drie weken eens terug, dan zien we wel.’ En hup, de bal was aan het rollen. Hij heeft mij er op een zeer hoffelijke manier toe verplicht, ik kon echt niet nee zeggen. Vergeet niet dat ik De mensengenezer als het ware van hem cadeau had gekregen; samen beleefden we zijn traject van de Westhoek tot Congo en terug naar Leuven heel intens.
“Hij gaf me algauw subtiel aanwijzingen voor De minzamen. Hij zei: ‘Je moet met die man eens praten, met die genezer of met die pater. Hier heb je hun gegevens.’ Ik raakte op een gewiekste manier in zijn web ingesponnen. Ik wist niet eens waartoe het zou leiden. Hij was ook erg discreet, hij gooide niet alles op tafel. Typisch voor jezuïeten, zegt men. Pas later onthulde hij mij de ernst van zijn ziekte waardoor hij aan huis gekluisterd was. En ik dus taken voor hem vervulde.”
De minzamen is doordrenkt van een immens respect voor Devisch. Mogen we het als een hommage lezen?
“Devisch imponeerde door zijn wijsheid, zijn eruditie én complexiteit. Velen bewonderden hem. Ik was lang niet de enige die naar hem opkeek. Maar zijn antropologische boeken waren haast ondoorgrondelijk.
“De Leuvense antropologische school was geïntrigeerd door het onnoembare, het onzegbare, en stond daarmee diametraal tegenover de Gentse filosofische school die over alles een klip-en-klare mening had – hoe moeten we met abortus, het vreemde, de ecologie omgaan? – en de rationaliteit predikte. Heb je gemerkt hoe ik in De minzamen mijn personage met Etienne Vermeersch in debat laat gaan? Dat pakt niet goed uit. Mijn prof klapte dicht tegenover zoveel rechtlijnigheid.”
Bio Koen Peeters
* geboren op 9 maart 1959 in Turnhout
* debuteerde in 1988 als schrijver naast zijn baan bij de bank; is sinds 2018 voltijds schrijver
* publiceerde o.a. De postbode, Grote Europese roman, Duizend heuvels, De mensengenezer (ECI Literatuurprijs) en Kamer in Oostende
* is gehuwd, heeft drie kinderen
Peeters studeerde veertig jaar geleden antropologie aan de KU Leuven, als leerling van Devisch. Maar hij ving weinig aan met die kennis. “Ik ben pas op mijn vijftigste weer antropoloog geworden. Dat was toen ik Duizend heuvels aanvatte. Ik dacht, ik moet toch eens naar Afrika gaan. Ik neem een klein, simpel land: Rwanda. Euh… daar verkeek ik me nogal op. Renaat heeft me toen wél op pad geholpen. Zo is de vriendschap begonnen.”
Het houdt tastbare risico’s in, beseft Peeters, een soort vervolg breien aan een succesroman. “Ik heb ervoor gewaakt dat De minzamen leesbaar is zonder De mensengenezer, hoewel het er natuurlijk op aansluit”, benadrukt hij. “Maar terwijl De mensengenezer vooral de coming-of-age van Devisch is, verdiep ik me hier in finishing well. Hoe rond je je leven op een juiste manier af?”
Plots slaat hij weer een fameus notitieboekje open en doceert: “Er zitten drie grote thema’s in het boek. Een: hoe ga je om met Afrikaanse objecten en beeldjes? Ten tweede: wat is minzaamheid en hoe kun je daar de vinger op leggen? Drie: mijn verhouding tot de professor, waarbij ik mezelf verschuil achter de naam Paul, mijn tweede naam.”
De immer bedaarde Peeters noemt zich zelfs ergens een ‘minzaamheidsonderzoeker’. “Minzaamheid is een dubbelzinnig begrip”, vertelt hij. “En ongrijpbaarder dan het op het eerste gezicht lijkt.” In het boek staat het zo: ‘Misschien is de minzame de persoon die uit zichzelf, intrinsiek goed wil zijn in een algemeen genereus beminnen. Er klinkt een onthechtheid in, wat tederheid, misschien zelfs iets vrooms. (…)’
Maar minzaamheid heeft ook iets superieurs. ‘Het valt op: de minzame is wat afstandelijk, soms zelfs neerbuigend. Zwijgen, niet alles willen zeggen, discreet afstand houden. (…) Minzamen doen altijd een beetje geheimzinnig. Want zouden de minzamen zomaar belangeloos zijn?’
Zijn onderzoek resulteert in een ongewone expeditie, die hem in de vreemdste uithoeken van het land brengt. We verzeilen bij kunsthandelaren, genezers, handopleggers, duiveluitdrijvers of psychologen en palliatieve verzorgers. “Het gaat over oplossingen bieden voor kwesties waar nauwelijks een oplossing voor is. Maar de ‘genezers’ weten die op een of andere manier leefbaar te maken: ziektes onder controle brengen, aandachtig luisteren.”
“Wat ik ondervond,” zegt hij voorzichtig zijn keel schrapend, “is dat mensen die anderen willen genezen, ook zichzelf willen genezen. Waarom hebben ze een klik met een zieke? Omdat ze zelf met iets geworsteld hebben. Waarom gelooft de zieke in een genezer? Die weet iets dat andere mensen niet weten, zo vertelden ze me.
“De efficiëntie van de therapie zit eerder in de therapeutische relatie dan in de gevolgde therapie, want je hebt tenslotte zoveel scholen én richtingen in de psychologie en geneeskunde. De methodiek die zij toepassen, de stijl, hun persoonlijkheid… dat maakt of je iemand vertrouwt of niet.”
Toch is het een zeer dunne lijn met kwakzalverij, beseft Peeters. Al onthoudt hij zich grotendeels van een mening over die optocht van soms schimmige lieden. “Je komt algauw terecht bij filosofische vragen als: waar komen wij vandaan? Sterven, ziekte, toeval, het kwaad, hoe duid je zoiets? Mijn prof had me gewaarschuwd: je moet niet oordelen. Niet tonen dat je slimmer bent. Het is beter om mee te gaan in hun verhaal. Dan kom je meer te weten.
“Ik heb bepaalde verhalen ook tot één personage samengesmeed. Zo was er Pierre, de handoplegger die Remi had geholpen en die hij zelfs naar Congo meeneemt. Tot hij merkt dat hij helemaal niet koosjer is.”
Het valt op hoezeer De minzamen een soort verzoening uitstraalt, terwijl de samenleving polariseert. En er is die immense belangstelling voor rituelen. Nochtans benadrukt Peeters het meermaals: hij is al lang van zijn geloof gevallen. “Toch kan ik uren luisteren naar verhalen van novicen, van witte paters of priesters, van een beroepsgroep die bijna uitgestorven is.
“Tegelijk wees Renaat me op het ‘kwade’. Het bestaat, vond hij. Voor sommigen is het zelfs iets dat je kunt vastpakken in de vorm van een Afrikaans beeldje. En als je daar gevoelig voor bent, word je bang. Die nkisi, dat zijn natuurlijk schrikwekkende objecten. Die maken dingen in je los. Renaat deed daar nooit meewarig over. En Fabien, de Congolees in het boek die regelmatig op bezoek kwam, raakte ze niet aan. Als een genezer sterft, leggen ze zo’n beeldje bij hem op zijn graf. Anders blijft het werkzaam.”
‘Mijn schrijven lijkt mij soms (...) een vorm van meditatie. Als ik de diverse feiten uit mijn onderzoek met elkaar verbind, zie ik beelden voor me. Eerst flakkerend als een oude film, maar stilaan, stap voor stap, zie ik mijn personages zelf converseren en hoef ik alleen nog hun lippen te lezen’, lazen we destijds in De mensengenezer. Ook in De minzamen wendt Peeters die techniek ten volle aan. “In het boek komt een scène voor waarbij de tijd in de kamer binnenkomt. Dat gaat over sterfelijkheid, over doodgaan. Ik praatte met palliatieve verpleegsters, met een dokter, en met een vrouw die gesprekken voert met stervende mensen en daar een boekje voor de nabestaanden van maakt.
“In mijn gesprekken zoek ik steeds naar een inzicht dat op vleugeltjes komt of naar een wind die de zeilen op een andere manier pakt. Mijn schrijven is een soort alchemie, maar het is vooral ook veel gepruts. Plots valt alles op zijn plaats. Uiteindelijk heb ik minder dan een derde overgehouden van wat ik aanvankelijk in mijn schriftjes heb genoteerd.”
‘Het leven is een reeks onbegrijpelijkheden, als het knippen met een schaar in de lucht. Dat we uniek zijn, een opdracht hebben, iets moeten achterlaten. Wat zou dat?’, staat er in een prachtige observatie in De minzamen. Peeters gooit veel balletjes op over zinvol leven en vooral: hoe je leven af te ronden. “Remi poogt op het eind alles te assembleren: het feit dat hij een boerenzoon was, maar ook een soort witte Yaka, of een professor in de antropologie. En een psychoanalyticus. Hij wilde mensen inspireren. Ik ben ervan overtuigd dat er vele manieren zijn om iets na te laten: kinderen, boeken, vriendschappen, zaken die je verspreid hebt, of bepaalde woorden die mensen zich later herinneren. Ook dát is een vruchtbaar leven.”
Maar een schrijver wil toch vooral via zijn eigen boeken voortleven?
“Dat is de greep naar de onsterfelijkheid die je probeert, ja. Dat klinkt heel romantisch, maar ook ambitieus én pretentieus. Maar er is ook het plezier van iets moois te maken. Ik vind dit werkproces heel fijn, dingen ontdekken, de zintuiglijkheid van het begrijpen. “Als dat lukt, is dat fantastisch. En als er dan respons komt op de objecten die je uitstuurt en die onverwacht mensen blijken te raken…
“Zeker met De mensengenezer heb ik dat meegemaakt, met veel lezers die me over hun ‘daimon’ vertelden.”
Heeft De minzamen u ook iets bijgebracht over uw eigen sterfelijkheid en de manier waarop u daar wil mee omgaan?
“Jazeker. Zorg ervoor dat je tijdig op een gepaste, weloverwogen wijze de dingen doorgeeft, waardoor ze kunnen overleven. Eerst wil je de wereld kneden en naar je hand zetten, als de homo faber die de mens toch is. Maar daarna moet je tijdig nadenken over onthechting en over loslaten. Zelf ben ik bijvoorbeeld een groot verzamelaar. Maar nu maak ik op tijd en stond iemand gelukkig met een deel van mijn collectie.”
U schrijft onverschrokken en geïmponeerd over de dood van filosofe Patricia De Martelaere, die u van nabij kende. Zo lag ze bij haar begrafenis in een open kist opgebaard in de kerk?
“Dat maakte een diepe indruk op iedereen die aanwezig was, ja. Patricia, de filosofe, verborg altijd wie ze was in haar teksten en schermde haar privéleven af. Bij haar afscheid toonde zij zichzelf bijna superieur. Ze keek de dood recht in de ogen. Of beter: ze leek haar te beheersen. Al was ze niet kerkelijk, ze vond een kerk een betere plek om afscheid te nemen van het leven dan een zielloos crematorium. In een kerk is er een oud gevoel van huiselijkheid. Sterven kun je niet alleen doen, je moet samen afscheid nemen. En daar is religie nu eenmaal ferm gespecialiseerd in.”
Als ouder wordende witte man over zwarte thema’s schrijven lijkt tegenwoordig alsof je je in een mijnenveld begeeft. Verlamde u dat niet?
“Nee, omdat ik denk dat het perfect mogelijk is om je als schrijver in andere personen te verplaatsen. Kijk naar Devisch zelf: hij was gefascineerd door Congo in de naweeën van de kolonisatie. Wat hebben de Belgen die mensen afgenomen? Vergeet niet dat hij er was in een periode toen alle blanken werden gewantrouwd. Toch hield Devisch zich staande, werd hij gewaardeerd. Inleven kan, in de literatuur, in de liefde en in de ethiek. Men vergeet soms dat ethiek daarrond draait: je verplaatsen in iemand anders en overwegen hoe dat voelt. Ankers die je uitgooit naar iemand anders als iemand pijn heeft, bijvoorbeeld.
“Er is wel iets wat me in de discussie over roofkunst stoort. Het gaat altijd over ‘van wie is het’? En ‘hoeveel is het waard’? Het is veel interessanter om na te gaan: wat betekent het? Hoe werkt zo’n ding voor de Afrikaan zelf? Daar gaat mijn boek veel meer over.
“Ik ben blij dat het wokediscours er is, maar er glippen wel eens kwesties door de mazen van het net. Ik ben ook blij dat het museum van Tervuren een zeer geschikte plaats voor het dekolonisatiedebat is geworden. Daar is een ongelooflijke switch in de mindset gemaakt, binnen de muren, bij de directeuren. En kijk naar ons koningshuis: wat Filip over Congo zegt, in vergelijking met wijlen Boudewijn. Dat is zeer courageus.”
U hebt wél moeite met het heersende polariserende discours?
“Ja, dat mag je gerust weten. Daarom moet je je op Facebook vooral met vrienden omringen. In je bubbel blijven, welja. Je afsluiten voor pure ergernis, frustratie en kwaadheid. Want daar verandert de wereld niet door. Je leert er bovendien niets van bij en je wordt er niet gelukkiger van. Waarom zou je het dan doen? Het leidt je af, het is verslavend en het wordt door algoritmes gevoed.”
Vroeger bestreed u dat in uw boeken eerder met ironie. Nu zet u daar een soort ‘zorgzame menselijkheid’ tegenover. Klinkt dat niet klef?
“Volgens mij creëert het wél iets dat verbindt en ingaat tegen het identitaire polariserende discours, zoals je dat op Facebook én in de politiek ziet. Maar ikzelf wil niet preken. Wel gebruik ik sterke beelden of vertel ik een verhaal. Dat is veel overtuigender.
“Ik zal een voorbeeld geven. In Congo ging ik met een priester naar een dorp waar een zuster een financieel debacle had achtergelaten. Dat dorp was door een verkeerde investering vrijwel failliet en het had vooral tot veel meningsverschillen geleid. Ieder vertelde op zijn beurt zijn deeltje ervan, en nadien vatte de chef dat in enkele woorden samen. Uit één stem zei de groep toen: awhoom. Dat was ongelooflijk indrukwekkend: twintig dorpelingen voelden zich erkend door iemand die op een prachtige manier het collectief gevoel kon duiden.”
Ooit was hij een ‘zondagsschrijver’, zo liet Peeters zich weleens schamper ontvallen. Hij moest het allemaal bolwerken in gestolen tijd, naast zijn functie bij KBC. Sinds de ECI Literatuurprijs in 2017 is hij voltijds auteur. Maar voor rust in het hoofd zorgt het niet meteen. “Ik blijf gehaast. Ik moet elk moment kunnen benutten, al geniet ik van mijn vrijheid. Maar ik besef wel hoe ingewikkeld mijn aanpak is. Ik moet heel veel mensen spreken om tot een goed resultaat te kunnen komen. En ik wil daar ook respectvol mee omgaan.”
Respect en integriteit: woorden die Peeters in de mond liggen bestorven. “Ik probeer mijn deontologie te bewaken, ja”, voegt hij eraan toe. “Ik maak liever geen boeken ten koste van anderen, zoals je dat tegenwoordig wel eens ziet. En het lastige én leerzame is: dat verandert met de tijd.
“We kijken helemaal anders naar de wereld dan veertig jaar geleden. Op mijn zestiende kocht ik op de rommelmarkt talloze fotoboeken over Congo. Heel mooi, maar vaak barstensvol koloniale mythologie. Dat kun je niet meer met hetzelfde gemoed bekijken als vroeger. Is dat lastig? Ja. Moeten we daarover zeuren? Nee, als we weten dat we mensen nodeloos kwetsen. We moeten rekening houden met bijgestuurde gevoeligheden.”
Peeters kerft zijn karakteristiek diepe frons in zijn voorhoofd. “Het heeft ook wel met een generatieconflict te maken, denk ik. Kijk bijvoorbeeld naar de toegenomen preutsheid, die zeker niet alleen met de islam vandoen heeft. Jonge mensen kijken anders naar een lichaam dan in de zogeheten ‘bevrijde’ jaren zestig. De monokini voor een vrouw op een strand is nu niet meer denkbaar, terwijl dat ooit als teken van zelfbeschikking werd gezien.”
Uw boeken begeven zich volop op de grens tussen fictie en non-fictie. Hoe ziet u dat genre evolueren?
“Op De minzamen prijkt de naam ‘roman’. Mijn boeken blijven toch wel fictie, hoor. Het zijn geen reportages. Ik heb steeds het recht om de dingen naar mijn hand te zetten. Ik hoop dat ze waarachtiger dan ooit zijn. Ze staan wél met de voeten in de grond van het leven, dat is essentieel. Precies daarom bedank ik aan het eind steeds de mensen die me geholpen hebben.”
‘Wie eenmaal geproefd heeft van het schrijven, blijft dromen van het volgende boek. Ongeschreven boeken zijn onwaarschijnlijk krachtig’, lezen we in De minzamen. Zit Peeters al met zijn hoofd bij de opvolger? “Ja, natuurlijk”, zegt hij. “Daags nadat ik mijn manuscript had ingeleverd, begon ik al aan het volgende. Het wordt een lichter boek dan De minzamen, waarin ik me weer vrijer zal bewegen. Oostende speelt er een rol in, maar het zal uitmonden in Georgië. Volstaat dat als teaser?” (lacht)