InterviewOek de Jong
Oek de Jong schrijft gevoelig memoir vol zelfspot over eindelijk leren autorijden: ‘Ik schaar me weer bij de gewone man!’
Halverwege de zestig besluit de Nederlandse schrijver Oek de Jong (70), die nooit wilde autorijden, alsnog zijn rijbewijs te halen en schreef daar een knap memoir over. ‘Als ik het niet haalde, vreesde ik voorgoed uitgerangeerd te zijn.’
‘Wist je dat heel veel schrijvers geen rijbewijs hebben en zich met plezier laten rondrijden?”, zegt Oek de Jong. “Ik denk dat ze te dromerig, te afwezig of te snel afgeleid zijn om goede chauffeurs te zijn. Adri van der Heijden heeft geen rijbewijs, Arnon Grunberg ook niet en Ilja Leonard Pfeijffer laat zich in Italië door een chauffeur vergezellen. Door nu een rijbewijs te halen heb ik dus een kleine elitegroep verlaten en me terug bij de gewone man geschaard.” (grinnikt)
Al ging dat niet van een leien dakje, zo lezen we in het knappe memoir Man zonder rijbewijs, waarin De Jong schijnbaar los uit de pols maar met groot compositorisch vermogen het relaas brengt van zijn klopjacht op een rijbewijs. Het kostte hem bloed, zweet en tranen, een bom geld en vooral veel lesuren in de handen van de geduldige rij-instructeur Dave.
In een heldere maar altijd beeldende stijl vraagt hij zich af waarom hij pas op zijn 66ste achter het stuur kon klimmen. En zo loodst hij ons terug naar een jeugd tussen eenzelvige ouders of naar de beginjaren van zijn schrijverschap. In dit gevoelige boek trekt hij veel luikjes open naar een ver verleden. “Bij een memoir moet je van jezelf een personage maken en zowel je donkere als je lichtere kanten laten zien. Anders ben je voor een lezer amper interessant. Vandaar dat ik hoofdstukken schreef waarin ik mezelf flink voor schut zet.”
Hoe ontstond het idee om van dit gegeven een boek te maken? Man zonder rijbewijs groeit bovendien uit tot een stevige zelfqueeste.
“Leren rijden in hectisch Amsterdam is natuurlijk helemaal anders dan leren rijden op het platteland. Daar ben je veel sneller geslaagd. (lacht) Maar er bleef op die rijlessen een soort lading zitten. Het ging over zoveel meer dan zomaar een roze geplastificeerd kaartje veroveren.
“Ik begon aan het boek in ons buitenhuis in de Franse Ardennen. Intussen gaf ik mijn geheugen de opdracht om alles wat met autoritten had te maken weer naar boven te takelen. En dat bleek heel wat. Zo is er die eerste cruciale scène: ‘De jongen – hij is zeventien – rijdt in de auto van zijn moeder over een weg tussen de akkers en verliest de controle over de wagen. Zijn moeder zit naast hem. Hij heeft net geschakeld naar de hoogste versnelling. De auto gaat hard, te hard voor de bocht die hij nadert. De weg is smal, en er staat een boom in die bocht. Ze schreeuwt dat hij moet stoppen, maar hij stopt niet.’
“Dat controleverlies op Zuid-Beveland was het eerste. En meteen herinnerde ik me ook het ongeluk met een zeilboot dat ik veroorzaakte. Daar zaten elementen in om dat autorijden uit de weg te gaan. Ik besefte erg goed hoe elk foutje in een wagen fataal kan zijn.”
U was langdurig ‘een bijrijder’, misschien ook omdat u een roekeloos kantje hebt waarvoor u zichzelf wilt behoeden?
“Ik ben lang driftig geweest en soms plotseling een risktaker, terwijl ik van nature voorzichtig ben. Onevenwichtig, dus. Mijn vrouw rijdt goed en graag. In Amsterdam gebruik je amper een auto, en Nederland heeft fantastisch openbaar vervoer. Naar mijn lezingen reisde ik met de trein, ook omdat ik graag rondkijk. Maar in Frankrijk was het soms wél problematisch dat ik geen autoreed. Ik besloot mijn terughoudendheid te overwinnen.”
U haalt ook de performancekunstenares Marina Abramovic aan als iemand met een bijna onoverwinnelijke rijangst, ondanks de grote mentale en fysieke hardheid in haar performances?
“Je ziet dat in haar persoonlijkheid een extreme kracht-zwakteverhouding schuilt. Net zoals ik had ze een afkeer van de drukte, de onoverzichtelijkheid en de snelheid van het verkeer in een grote stad. Of was ze te snel afgeleid. Maar toen ik dan toch door het drukke Amsterdam moest rijden, vielen die bezwaren meteen weg. Dat bleek allemaal zelfbedrog. Smoezen om het uit te stellen én het niet te hoeven doen. Want de druk in die auto is zo groot dat je je helemaal niet kunt permitteren om afwezig te zijn.”
Het ontberen van een auto of een rijbewijs wordt voor een man weleens als een teken van zwakte gezien, schrijft u?
“De auto als statussymbool of als bezit heeft mij nooit iets gezegd. Ik hoef mijn ego daarmee niet te vergroten. Mijn gevoel van eigenwaarde puur ik wel ergens anders uit. Ik zie wagens als iets louter functioneels. Toch is autorijden nog altijd verbonden met mannelijkheid, hoewel de helft van de automobilisten tegenwoordig vrouwen zijn. Die bovendien vaak beter rijden. (lacht) Zelfs op feestjes liet een man met een rijbewijs me wel eens goed voelen hoe onvolkomen je bent zonder. Ik vond dat eerder komisch.”
Er is één stelregel om in Nederland een rijbewijs te halen via de rijschool: je moet bij je leeftijd blindelings twintig lesuren bijtellen. Zo kwam het dat De Jong dus zo’n tachtig uur nodig had om de verlossende rit richting het attest te maken. Hij liet zich niet ontmoedigen en nam het zeer ter harte. “Al is er veel oponthoud geweest: ik kwam ten val met de fiets, brak mijn arm en dan kwam de pandemie. Het was een regelrechte hindernissenrit. Ik moest het steeds weer oppakken. Het heeft me veel geld gekost.”
BIO • geboren op 4 oktober 1952 in Breda (NL) • brak in 1979 door als schrijver met Opwaaiende zomerjurken, waarmee hij de F. Bordewijkprijs won • publiceerde daarnaast onder meer Een man die in de toekomst springt, Hokwerda’s kind, Pier en oceaan (F. Bordewijkprijs en Gouden Uil) en Zwarte schuur (Boekenbon Literatuurprijs)
De Jong serveert in Man zonder rijbewijs veel attente woorden voor zijn lesgever Dave, die engelengeduld tentoonspreidde en hem deskundig bijstuurde: “Blijf in je baan. Je zwabbert te veel. Daar schrikken de anderen van”, zei hij. Toch bleef Dave steeds positief.
“Ik heb me lang in het taoïsme verdiept. Dat zit in mijn levensfilosofie. Daar is meebewegen zonder je eigenheid te verliezen een belangrijk concept. Gek genoeg begon ik dat ook in die Dave te zien. Het was heel knap hoe hij met heel diverse groepen leerlingen kon omgaan: zowel met pubers van 17 uit rijkeluisgezinnen als met hypernerveuze vrouwen. Of iemand van 66 die nog per se een rijbewijs wilde halen. Nooit maakte hij verwijten, altijd gaf hij aanmoedigingen of toonde hij geduld bij het inparkeren. Hij was eigenlijk een taoïstische leermeester zonder dat zelf te weten.
‘Ik ben een schrijver, maar onhandig ben ik niet’, tekent De Jong ergens droogweg op in een boek dat regelmatig ronduit grappig is. Maar de spanning dat hij het niet meer voor elkaar zou krijgen met dat rijbewijs, vrat af en toe aan hem. Omdat hij het gevoel kreeg letterlijk uitgerangeerd te zijn, niet meer mee te kunnen. “Dat voelde ik het hevigst bij het theoretisch examen. Dat is volledig geconcipieerd voor een generatie die is opgegroeid met gamen en touchscreens. En dan krijg je idiote vragen als ‘Hoe ver mag een lading op een aanhanger uitsteken aan de zijkant’? Hoe vaak heb je zoiets nodig?
“De weerzin was even groot als bij het studeren voor een examen belastingrecht. Het was natuurlijk ook een schok: mijn roman Zwarte schuur was uitgekomen en met lof overladen en ik won er prijzen mee. En dan beland je in zo’n ‘discomfortzone’, om het met een begrip van Jonathan Franzen te zeggen: in de wereld van de rijscholen. Zo’n wereld waar je geen enkele connectie mee hebt, lelijke websites, volledig gericht op achttienjarigen, en barre verhalen over rijinstructeurs en examinatoren. Maar ik heb het gered.”
Het is wonderlijk te zien hoe De Jong van dit vloeiende memoir ook een gelaagde terugtocht maakt naar zijn jeugd en de merkwaardige verhouding met zijn ouders onderzoekt -- onderwerpen die hij al eerder aansneed in coming- of-ageromans als Opwaaiende zomerjurken (1979) en Pier en oceaan (2012). Zo schrijft hij over zijn neiging tot introversie, die hij van zijn moeder meekreeg, met wie hij steeds een moeilijke verhouding had. De cruciale scène met de auto die uit de bocht vloog, bleek dat een verzetsdaad van de jonge Oek? Misschien wel.
“Eigenlijk waren mijn beide ouders eenzelvige mensen. Hoewel mijn vader (Klaas de Jong, ooit Nederlands staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, red.) een man van de wereld moest zijn, eerst als leraar, dan als rector en politicus, en dus veel mensen frequenteerde, vertoefde hij het liefst op zijn studeerkamer tussen de boeken. Hij had niet zoveel vrienden. In zijn werkkamer hield hij zich bezig met muziek en literatuur. Hij was gefnuikt in zijn ambities om schrijver of musicus te worden.”
Toch dwong hij bij u uiteindelijk respect af door zijn politieke carrière?
“Later ben ik mijn vader inderdaad in een ander licht gaan zien, ja. En ook mijn grootvader merkte plots dat zijn zoon nog zo slecht niet was terechtgekomen. Zo beschrijf ik cruciale momenten in de Tweede Kamer en in zijn werkkamer op het ministerie. Mijn therapeut zei daarover: ‘Die dag zag je je vader voor het eerst op ware grootte, en niet alleen maar als een buitenstaander in eigen gezin.’ Dan zag ik de reikwijdte van waar hij mee bezig was. Hij was een harde werker met een enorme energie, hij kon dossiers en kennis vliegensvlug opnemen en was veelzijdig begaafd. Dat fenomeen maken natuurlijk veel kinderen mee: je ziet je ouders meestal in een gezinssituatie, en daar ogen ze anders. Toen ik mijn vader in de politieke arena zag, herkende ik meteen zijn klasse.”
Met uw moeder trok u later de verhouding recht door uitgebreid met haar te gaan spreken over haar leven, haar haast als een journalist te interviewen?
“Ja, en ik legde die gesprekken vast op de cassetterecorder, intussen wel meer dan twintig jaar geleden. Ik deed dat om mijn band met haar te verbeteren. En dat lukte ook. Ze creëerde al pratend haar eigen biografie. En zag voor het eerst: hé, ik heb ook een verhaal te vertellen. Want ze weerde de buitenwereld af en was ongelukkig dat ze nooit had kunnen doorleren. Tegenover mijn vader koesterde ze een minderwaardigheidscomplex. Pas toen ze gescheiden was, ging ze zich volop ontplooien.
“Kijk, in elk volgend decennium kun je die blik op je ouders weer bijpolijsten. Tien jaar na Pier en oceaan kijk ik nog weer dieper in hun moeilijke huwelijk, temeer omdat ik nu veel van hun brieven heb gelezen. Het lijkt toch niet of ik helemaal geobsedeerd ben door mijn ouders? Dat is niet zo, hoor. Ze zitten in de achtergrondzone van mijn leven.”
U kiest allerminst voor de vorm van een afrekening, zoals zoveel andere Nederlandse auteurs u voorafgingen – van Wolkers tot ’t Hart?
“Ik hou niet van afrekeningen. Ik kijk met mededogen naar mijn vader en moeder, maar ik ga niks uit de weg. Als ik toon hoe vreselijk pijnlijk dat huwelijk voor beiden was of hoe ik met een nieuwe vriendin seks heb in de slaapkamer van mijn moeder. Of hoe verwrongen de verhouding is van m’n opa tot mijn vader? Ik laat wel alles zien wat er in families gebeurt. Maar je kunt dat wél op een liefdevolle manier doen. Ik ben ook meer van hen gaan houden sinds hun dood.”
Het is ook niet dat u al schrijvende een trauma verwerkt. U bemiddelt bijvoorbeeld met uw ouders in de tijd dat hun huwelijk op springen staat, ‘twee mensen die niet bij elkaar pasten en niet met elkaar hadden moeten trouwen’.
“Dat komt wellicht omdat ik het oudste kind ben. De oudste ondergaat de meest intense invloed van zijn ouders en raakt daardoor ook het meest bij hen betrokken. Ik registreerde alles wat er tussen hen gebeurde. Ik ben ook wel geïnspireerd door Vivian Gornick. In haar memoir Fierce Attachments (1987) vraagt ze zich af hoe het komt dat de relatie met haar moeder zo’n diepe invloed heeft. Dan gebruikt ze een prachtig beeld. Ze zegt: de opvoeding en nabijheid van een ouder is alsof er een lap met chloroform tegen je mond wordt gedrukt die je wel móét inademen, of je wilt of niet. Opvoeding gaat zonder woorden. Je kopieert gedrag, je neemt dat over als dochter of zoon. Het kost veel tijd om je bewust te worden van die allesdoordringende invloed en om je daar helemaal los van te maken.”
Man zonder rijbewijs bevat overigens ook een impliciete hommage aan uw vriendin/vrouw, die u regelmatig ‘stoer’ noemt. Ze is een durfal en rijdt nogal onverschrokken?
“Ja, en Jeanne heeft mij dus ooit uit mijn teruggetrokkenheid weggehaald. Ik ben haar tegengekomen toen ik al 39 jaar was. En als je me op mijn dertigste had gevraagd: bestaat een grote liefde? Dan had ik je gezegd: nee, daar geloof ik niet in. En toch is het me overkomen. We zijn nu dertig jaar bij elkaar. Onze relatie verdiept zich nog steeds. Tot mijn veertigste was ik een nee-zegger die op zijn eiland wilde blijven zitten. Sindsdien ben ik een ja-zegger, die naar contact met anderen taalt. Dat is haar impact, ze heeft me uit mijn hol getrokken.”
Oek de Jong, Man zonder rijbewijs, Atlas/Contact, 214 p., 27,99 euro.