FilmrecensieNowhere
‘Nowhere’: een warme omhelzing in de rafelrand van de maatschappij ★★★☆☆
Na een fout gelopen inbraak smeden twee gebroken mannen een onverwachte band. Nowhere blinkt niet uit in originaliteit, maar dat doen de bezielde vertolkingen van Koen De Bouw en Noa Tambwe Kabati snel vergeten.
Hun eerste ontmoeting had meteen de laatste kunnen worden. Wanneer vijftiger André (Koen De Bouw) de 18-jarige Thierry (Noa Tambwe Kabati) betrapt tijdens een inbraak, knijpt hij ei zo na zijn luchtpijp dicht. Maar wat begint met een wurggreep, zal op het einde van de rit een warme omhelzing worden.
Nowhere brengt twee mannen samen die niets met elkaar gemeen hebben, behalve datgene wat ze allebei missen: een schouder om op uit te huilen. André was vroeger truckchauffeur, maar klust tegenwoordig in het zwart als aannemer. Iedere dag opnieuw laadt hij zijn busje vol met buitenlandse dagarbeiders om in de haven een truckerscafé te gaan opknappen. Maar zijn eigen ziel is een bouwval sinds de dood van zijn 13-jarige dochter. André leeft als een kluizenaar in een container, die verdacht veel weg heeft van een gevangeniscel.
Daaruit komt Thierry, die doorheen zijn woelige jeugd vaak genoeg heeft ervaren wat opsluiting is, hem tegen wil en dank bevrijden. Hij geeft André weer een reden om te leven: samen gaan ze op zoek naar Thierry’s moeder, en proberen ze los te komen van hun getroebleerde verleden – de titel wordt niet toevallig gestileerd als “now/here”.
Het script van Peter Monsaert (Offline) zit onmiskenbaar goed ineen, maar mist de kernachtigheid en de urgentie van een Dardenne-film – waaraan Nowhere met zijn setting in de rafelrand van de samenleving onvermijdelijk doet denken. Het verhaal baadt ook in een waas van déjà-vu. Dat ligt voor een stuk aan de wat stereotype personages: de eenzaat die gebukt gaat onder een groot trauma, de getroebleerde jongeman die zijn weg zoekt... De filmgeschiedenis loopt vol met neven en nonkels van Thierry en André.
Sigarettengeur
Gelukkig is er Koen De Bouw om de gebreken van Nowhere te doen vergeten. Je hoeft nog maar naar hem te kijken, en je ruikt al de penetrante sigarettengeur die ongetwijfeld in zijn lederen jekker hangt. Na De Bouws excentrieke verschijning in The Man Who Sold His Skin is dit opnieuw een van de meest memorabele rollen uit zijn filmcarrière. Niet alleen fysiek tapt de Kempenaar uit een ander vaatje – het haar op zijn hoofd gemillimeterd, zijn grijze baard lang, de zorgen in zijn hoofd doorgesijpeld naar de zakken onder zijn ogen – ook emotioneel speelt hij kwetsbaarder dan ooit.
De Bouw slaagt er ook in om de dialogen, die soms stroef en geschreven klinken, toch een zekere ongedwongenheid te geven. Zijn jonge tegenspeler Noa Tambwe Kabati worstelt daar meer mee, maar hij maakt dan weer indruk met de rauwe kwaadheid en gekwetstheid die hij in sommige scènes weet te leggen. Het is de chemie tussen dit duo die Nowhere toch een plekje in ons hart gaf.
Nowhere, vanaf woensdag in de bioscoop.