InterviewSmaakmaker
Marieke Lucas Rijneveld: ‘Ik at zoveel wortels dat ik er oranje van ging zien’
Eind augustus treedt Marieke Lucas Rijneveld (30) in het literaire luik van Lowlands op; eerder deze week verschenen de dichtbundels van de auteur in het Spaans en Italiaans. Vandaag hebben we het met de schrijver van Mijn lieve gunsteling over negen zomerse favorieten.
We zijn in Oostkapelle in Zeeland, het dorp waar Marieke Lucas Rijneveld als kind vele vakanties heeft doorgebracht. Strandtent De Piraat, dat is vertrouwd terrein.
Vorig jaar won Rijneveld de International Booker Prize voor De avond is ongemak, debuutroman over een beklemmende jeugd in een gereformeerd boerengezin waar de dood van broer Matthies elk spatje levensvreugde wegslaat. Het was deels het eigen verhaal van de jonge Marieke, die vijf jaar geleden de naam Lucas toevoegde.
Een lastige waarheid voor Rijnevelds ouders, voor wie ook het boek confronterend was. “Ze zijn er trots op dat ik die prijs heb gekregen, iedereen in het dorp spreekt hen er natuurlijk op aan. Maar trots op het boek... Dat blijft voor hen ingewikkeld en dat begrijp ik heel goed.”
Zelf zei Rijneveld bij de uitreiking van de prijs “as proud as a cow with seven udders” te zijn, zoals de recensent van The New York Times keurig vertaalde. Die laatste was lovend, geïntrigeerd, gruwelde bijna om “alle vuiligheid van het leven” in het boek.
Rijneveld werd wat later ook geïnterviewd door de grote Amerikaanse krant. “Het moest via Zoom”, zegt de auteur. “Dat had ik nog nooit gedaan, dus ik zei tegen mijn uitgever: liever niet, laat maar zitten.”
Lachend: “Toen zei ze natuurlijk: kom op, Marieke Lucas, het is wel The New York Tímes!”
Kunstenaar: Bill Viola
“In 2014 ging ik met een groepje schrijvers in residentie in Parijs. Doodeng vond ik dat, want: onbekend. Op een dag ging ik naar het Grand Palais, daar was een tentoonstelling met videokunst van Bill Viola. Ik wist niet wat ik meemaakte. Ik was al niet gewend om naar musea te gaan, maar wat ik hier zag, maakte zo’n indruk op me.
“Je ziet ogenschijnlijk iets heel simpels: twee oude mensen die elkaars naakte huid met een zaklamp beschijnen, dat wordt eindeloos herhaald. Of iemand die in een kamer zit, af en toe opstaat om iets te eten te halen en weer gaat zitten, niet meer dan dat. Er gebeurt haast niets en toch blijf je kijken, ik kwam er niet van los. Misschien wel door het realisme ervan. Ik vluchtte altijd in mijn fantasie, maar zoals Bill Viola me de realiteit laat zien, durf ik er wel naartoe.”
Game: ‘The Sims’
“Ik ben voornamelijk opgevoed door The Sims. Het klinkt misschien overdreven, maar ik heb zo veel van dat spel geleerd. Ken je het? Je bent een poppetje, en daar moet je voor zorgen: het moet eten als het honger heeft, slapen als het moe is en met mensen afspreken, anders gaat de vriendschap achteruit. Allemaal dingen die ik in het echte leven niet leerde omdat mijn ouders zo door het verdriet om mijn broer werden opgeslorpt, dat ik niet echt werd gezien. Nu was het vast ook lastig om mij op te voeden. Ik was heel anders dan mijn broers en zus, ontzettend dromerig.
“Nog steeds vind ik het moeilijk om met de realiteit om te gaan. Vriendschappen bijvoorbeeld, ik doe er mijn best voor, ik ben er een paar jaar geleden voor op voetbal gegaan en ik ben weer naar school gegaan. Ik volg de vakken biologie en geschiedenis in het volwassenenonderwijs, een paar uur per week. Misschien ook wel om mijn middelbareschooltijd te herschrijven: toen werd ik ermee gepest dat ik geen jongen was en geen meisje, nu gaat me dat niet meer gebeuren. Ik voel me minder die vreemde vogel dan toen.
“Maar nog steeds gaan vriendschappen niet vanzelf. Vaak ben ik het liefst alleen. Ik was 3 toen mijn broer overleed, als de moeder dan niet echt meer aanwezig kan zijn, gaat een kind andere manieren zoeken om zich veilig te voelen. Ik leefde vooral in mijn fantasie. Dat is misschien niet gezond geweest, maar het heeft me als schrijver wel gebracht waar ik nu ben.
“Als ik ergens tegenop zie of als ik bang ben, speel ik nog steeds The Sims. Zo zoek ik de veiligheid op die het me vroeger bracht.”
Kunstwerk: de zelfportretten van Charley Toorop
“Ik zag voor het eerst een zelfportret van Charley Toorop in Westkapelle en dacht: wat mooi, die jongen. Pas later ontdekte ik dat zij het zelf was, dat zij zichzelf zo androgyn afbeeldde omdat ze zo wás. Dat is voor mij heel belangrijk geweest. Ik heb een tijd gedacht ik een jongen moest zijn omdat ik geen typisch meisje was, maar nu snap ik steeds meer dat ik geen keus hoef te maken, dat ik, zonder het pretentieus te bedoelen, mezelf kan vormgeven als een kunstwerk. Ik hoef geen hormonen of operaties, ik wil mezelf ook geen transgender noemen – waarom moet je zo’n lelijk woord gebruiken dat zegt dat je eerst dít was en nu dát? Ik wil het open laten.
“Ik heb me altijd anders dan anderen gevoeld en helemaal zelf moeten uitvinden hoe het toch moest met mij. Terwijl mensen die met hun gender speelden, zoals David Bowie en Charley Toorop, er al die tijd al waren.”
Gedicht: ‘O, ik weet het niet’
O, ik weet het niet,
maar besta, wees mooi.
zeg: kijk, een vogel
en leer me de vogel zien
zeg: het leven is een brood
om in te bijten en de appels zien rood
van plezier, en nog, en nog, zeg iets.
leer me huilen, en als ik huil
leer me zeggen: het is niets.
Herman de Coninck
“Het liefst zou ik er niets over zeggen, mag gewoon alleen dat stukje tekst worden afgedrukt? Voor mij zit alles erin. Ik haal er een soort van bestaansrecht uit: ik weet niets, heb alleen maar vragen en twijfels over het leven en toch zegt iemand: besta, je moet gewoon léven.
“En dat eind: zo moet je met verdriet kunnen omgaan. Het mag er zijn, maar het gaat ook weer weg. Niet dat je het niet serieus moet nemen met dat ‘het is niets’, maar: je kunt het aan. Ik heb het gedicht aan mijn muur gehangen nadat ik het van iemand kreeg toegestuurd. Hè, nu heb ik er toch al te veel over gezegd.”
Sport: schaatsen en zwemmen
“Ik volg al een paar jaar schaatsles, naast zwemmen de mooiste sport die er is. Het is echt een technieksport. Je bent nooit uitgeleerd, nooit kun je zeggen: nu kan ik het, het is af. De boerderij van mijn ouders staat naast het water, daar schaatste ik altijd, dus ik dacht dat ik het wel een beetje kon. Maar nu kan ik sinds vorige winter pootje-over op ‘noren’ (schaatsen met lange ijzers, red.). Het is geweldig, ik voel me helemaal de held.
“Als de ijsbaan dichtgaat, begin april, stap ik over op zwemmen, twee keer per week in de Maarsseveense Plassen. In april is dat water nog behoorlijk koud. Ik zwem twee keer de plas over en weer, zo’n anderhalf uur zwemmen is dat. Onder water zijn is... helend. Ik weet niet precies hoe geluk eruitziet, maar als ik in het water stap, valt alles van me af.”
Groente: wortels
“Het komt regelmatig voor, bijvoorbeeld als ik op de trein sta te wachten, dat ik in mijn jaszakken een paar wortelkontjes voel. Ik heb altijd wortels bij me, ik eet ze nogal veel. Ik heb er als kind zelfs een tijdje oranje van gezien. De dokter snapte er niks van. Pas na een paar overlegmomenten met collega’s vroeg hij of ik toevallig veel wortels at.
“Mijn broer, zus en ik kregen als kind elk een eigen stukje grond op de boerderij waar we zijn opgegroeid. Ik zette daar alleen maar wortels op, voor mijn konijnen. Ik had ook eigen kippen. Het zijn mijn lievelingsdieren, zoals ze rondscharrelen en zichzelf vermaken, dat is heel kalmerend om naar te kijken. Sommige rassen kun je ook knuffelen. De orpington bijvoorbeeld, een grote oranje kip, die til je zo op.
“Maar goed, die wortels dus. Nog steeds is het mijn favoriete groente. Ik koop ze nu bij de biowinkel en eet ze zoals konijnen: rauw. Alleen niet meer zoveel dat ik er oranje van word.”
Plaats: Oostkapelle
“Hier in Oostkapelle kom ik al vanaf mijn geboorte. Elke zomer gingen we twee, drie weken naar een stacaravan op een boerencamping. Ik vind het een heel fijne plek met het mooiste strand dat ik ken. Ooit hoop ik hier een huisje te hebben om de helft van het jaar in te kunnen wonen. Ook omdat ik er zulke goede herinneringen aan heb, natuurlijk. Er was niks op die camping: een schuur met een ballenbak, een tv en een tafeltennistafel, maar dat was genoeg. We vermaakten ons er met elk jaar dezelfde vriendjes. ’s Avonds zongen we liedjes bij een kampvuur, overdag gingen we fietsen en naar zee. En op zondag naar de kerk. Daar hadden we geen vakantie van, dat vond ik wel weer jammer.
“Uit eten gaan vond ik ook niet leuk. Dan moesten we allemaal gedoucht zijn en je moest overdag weinig eten om je honger op te sparen – er zat een soort spanning op waar ik buikpijn van kreeg. Nog steeds voel ik veel spanning voor het onbekende. Bijvoorbeeld voor dit interview, daarom wilde ik het hier doen, in strandtent De Piraat, hier kwam ik al als kind.”
Ze wijst om zich heen. “Het is wel kwalijk dat het interieur is verhipt, die nieuwe stoelen zijn angstaanjagend. Ik wil het liefst dat de dingen altijd hetzelfde blijven.”
Kledingstuk: een kostuum
‘’Ik twijfel tussen de pet en het pak als favoriete kledingstuk. Als kind had ik altijd een pet op, ik heb er wel honderd bij mijn ouders liggen. Ik vind het gewoon fijn om iets op mijn hoofd te hebben, als bescherming tegen de buitenwereld, net als mijn jas die ik altijd aanhield – ja, net als het meisje Jas in mijn boek.
“Ik kies toch voor het pak, ook een soort kostuum tegen de angst. Ik weet nog precies welk gevoel het me gaf een stropdas om te knopen voor mijn optreden op de Nacht van de Poëzie in 2016. Door dat pak en die das durfde ik het aan.
“Nu heb ik een stuk of twintig pakken. Het mooist vind ik nog steeds dat bordeauxrode pak van een optreden in Utrecht, maar het pak dat ik speciaal heb laten maken voor de uitreiking van de Booker Prize is ook een pronkstuk. Het kostte 2.000 euro. Ik heb er ‘International Booker Prize’ in laten borduren, uit een soort lef, want ik was toen alleen nog maar genomineerd. Ik moest naar de uitgeverij komen voor de uitreiking, die vanwege corona via een beeldscherm ging. Ik dacht dat het alleen een soundcheck was. Bleken we te hebben gewonnen...”
Artiesten: Patti Smith, Janis Joplin en Wende Snijders
‘’Ik heb een grote liefde voor muziek uit de jaren zestig, zeventig en tachtig. Daar zit vaak zo veel meer in dan in muziek van nu, het is een groot gemis als je alleen de muziek van je eigen tijd kent.
“Ik wilde als kind altijd muzikant worden. Ik zat op gitaarles, ik zong en het was mijn grote droom later op een podium te staan. Geen nummer kon ik horen, of het nou van Mick Jagger was of van Cat Stevens, of ik stelde me voor dat ík dat was voor wie iedereen uit zijn dak ging.
“Ik kan niet kiezen tussen Janis Joplin, Patti Smith en Wende Snijders (Nederlands muzikante en actrice, red.). Bij Patti Smith spreekt het androgyne me aan, bij Wende Snijders houdt niemand het droog, zo prachtig is alles wat ze maakt. En Janis Joplin... ook al kon ze het succes, het léven misschien niet aan, ze stond daar wel op dat podium omdat ze niet anders kon dan muziek maken. Dat hebben ze alle drie overigens, en dat herken ik: al is het leven lastig om mee te dealen, je móét die plaat maken, of in mijn geval dat boek.”