InterviewMargot Vanderstraeten
Margot Vanderstraeten schrijft opnieuw over de chassieden: ‘Dat zij onder het leven gebukt zouden gaan, is een hardnekkig misverstand’
Vier jaar na Mazzel tov schreef Margot Vanderstraeten (53) opnieuw een boek over haar Joodse buren. In Minjan bericht ze over de ontmoetingen die voortvloeiden uit haar bestseller. En verklaart ze meteen haar fascinatie voor de chassieden.
Antwerpen, de Joodse wijk, vrijdagnamiddag. Margot Vanderstraeten komt op een knalgele fiets de Pelikaanstraat ingereden. Haar luchtige jurk contrasteert vrolijk met de zware zwarte rokken waarin de chassidische vrouwen de nazomer moeten uitzweten. Zou Hasjeem, zoals orthodoxe Joden hun God noemen, zijn vestimentaire voorschriften op een barre winterdag hebben uitgevaardigd?
Omdat procrastineren bij een temperatuur van 26 graden nauwelijks een ondeugd kan worden genoemd, besluiten we om vóór het geplande vraag-en-antwoordspel nog even een wandeling te maken. Wanneer we langs de braakliggende Pelikaansite flaneren, zegt ze: “Ik verneem dat hier straks misschien torens van honderd meter hoog gebouwd gaan worden. Dat zou jammer zijn. We hebben geen nood aan extreme hoogbouw, maar aan open ruimtes. Aan pleintjes, waar mensen opnieuw contact kunnen leggen met elkaar.”
Vanderstraeten spreekt uit ervaring: twee jaar geleden opende ze samen met haar man BOHM & Berkel, een naar Parijs knipogende bistro op het Antwerpse Conscienceplein. Sindsdien ziet ze elke dag hoe een mooie openbare ruimte een koppelteken tussen mensen kan plaatsen. “Een plein zoals het Conscienceplein is een medicijn tegen vereenzaming. Mensen wuiven er naar elkaar, gaan er samen op een bankje zitten en vergeten er al keuvelend hun smartphoneverslaving. Je ziet hun harten zo oplichten.”
Vanaf het terras van café De Klok, vlak bij het Joodse restaurant Hoffy’s, komt een flard ABBA aangewaaid: ‘New spirit has arrived / we have a story, and it survived.’ Woorden die ook op Margot Vanderstraeten van toepassing blijken te zijn. Ze herleeft, na wat een van de moeilijkste jaren uit haar leven was: de lockdown ontnam haar alle mogelijkheden tot geestelijke ventilatie, de verplichte sluiting van BOHM & Berkel zorgde voor financiële bekommernissen, en alsof Murphy haar nog eens aan het bestaan van zijn wet wilde herinneren, werd er bij haar man keelkanker vastgesteld.
Gelukkig doorstonden zowel man als bistro de storm. En was er altijd het schrijven, dat haar uit het kommervolle hier en nu wegplukte. “Schrijven is op expeditie gaan in andermans leven. Dat heeft me regelmatig geholpen om aan mijn eigen sores te ontsnappen.”
We komen aan op de plaats die we vooraf tot interviewlocatie hadden uitgeroepen: hotel A-Stay, in het hart van de Diamantwijk. Hier kwam Vanderstraeten tijdens de lockdown in alle rust Minjan componeren. Haar appartement werd verbouwd, en dan is een hotelbar waarin slechts bij hoge uitzondering een essentiële reiziger voorbijtrippelt niets minder dan de hemel op aarde.
geboren op 9 december 1967 • schreef jarenlang columns, journalistieke verhalen en diepte-interviews voor De Morgen en De Standaard • debuteerde in 2002 met Alle mensen bijten • nadien volgden o.m. Mise en place, Het vlinder-effect, Schrijvers gaan niet dood, Het geweten van onze strafpleiters en Mazzel tov
Je kunt er twintig flessen Château Lafite Rothschild op verwedden dat Minjan de komende weken overal ‘de langverwachte opvolger van Mazzel tov’ zal worden genoemd. En toch is de nieuwe Vanderstraeten geenszins ‘Mazzel tov 2' geworden.
Speelt Mazzel tov zich af op het einde van de vorige eeuw, dan situeert Minjan zich in het woelige heden. En leren we in Mazzel tov voornamelijk de Joodse familie Schneider kennen, dan stelt Minjan ons voor aan een hele plejade van orthodoxe Joden. Zoals daar zijn: Mosje Hoffman, de charismatische ambassadeur van restaurant Hoffy’s; Dan Zollmann, de autistische fotograaf-chroniqueur van chassidisch Antwerpen; Esther Apfelbaum, een goed van de Jiddische tongriem gesneden vrouw die van taboes houdt; en Dahlia en Naftali, een modern-orthodox koppel met een voorliefde voor geroosterde bloemkool.
Net als Mazzel tov is Minjan informatief, maar niet encyclopedisch. Het boek biedt een meer dan educatieve inkijk in het leven van ultraorthodoxe Joden, maar is taai noch saai. En net als Mazzel tov is Minjan in alle opzichten een – weliswaar non-fictieve – roman. De taal is literair, de verhaalstructuur uitgekiend, het vertelritme strak. Of je het letterkundige vakje waarin Minjan thuishoort nu literaire journalistiek of journalistieke literatuur noemt: Margot Vanderstraeten is er geweldig in haar sas.
Al blijft de vraag waarom de opvolger van haar boek over chassidische Joden een boek over chassidische Joden moest zijn.
Margot Vanderstraeten: “Ik was aanvankelijk niet van plan om nog eens over het jodendom en de Joodse medemens te schrijven: ik werkte al volop aan andere, fictieve verhalen. Maar ik bleef wel informatie over de Joodse gemeenschap verzamelen. En die bleek vaak zo geestig, confronterend en ontroerend dat ik op een gegeven moment besloot: ik ga opnieuw een boek over de chassieden schrijven. Minjan drong zich echt aan me op.”
En stelt u zich bloot aan de kritiek dat u de succesformule van Mazzel tov nog wat wilt uitmelken. Hebt u al een standaardrepliek in gedachten?
“Nee, over dat soort dingen denk ik niet na. Maar die potentiële kritiek houdt geen steek. Het is toch niet omdat je iets al eens goed hebt gedaan, dat je het niet nog een keer mag doen? En bovendien heeft Minjan ook zonder Mazzel tov bestaansrecht. De literaire ruwbouw van beide boeken is totaal anders.”
‘Minjan’ betekent: een groep van minstens tien volwassen mannen die samen bidden.
(knikt) “Zonder de aanwezigheid van minstens tien mannen, zonder minjan dus, mogen en kunnen vrome Joden bepaalde delen van het gebed niet zeggen. Dat willen ze vermijden en dus vormen ze drie keer per dag een minjan. Meestal doen ze dat in de synagoge, maar door de coronamaatregelen moest de minjan plots buiten plaatsvinden: overal in de Joodse wijk zag je op balkons en platte daken biddende chassieden die van een afstand een openluchtminjan vormden. Voor het eerst kreeg de buitenwereld te zien wat zich doorgaans binnenskamers afspeelt. Dat was een mooie metafoor voor wat ik ook met mijn boek probeer te doen: een licht werpen op iets wat anders niet zichtbaar is.”
Tussen Mazzel tov en Minjan liggen vier jaar. In die tijd zijn er alleen al op Netflix drie televisiereeksen, een documentaire en een film over chassidische Joden te zien geweest. Waarom fascineert de ultra-orthodoxe gemeenschap ons zo?
“Het is een gesloten gemeenschap en dat wekt natuurlijk onze nieuwsgierigheid. Maar ik denk dat we diep vanbinnen ook de eigenzinnigheid van chassidische Joden bewonderen. Ik voel me weinig aangetrokken tot hun ultraorthodoxe manier van leven, maar ik heb wel respect voor het feit dat ze zo anders durven te zijn. Dat ze zo openlijk tegen de mainstream ingaan. Weinig mensen durven de wereld zoals hij is volledig af te wijzen en in hun eigen versie van het universum te leven.”
Joods Antwerpen wordt almaar strenger orthodox, schrijft u in Minjan. Zo moeten de panty’s van chassidische vrouwen tegenwoordig een opvallende, van ver zichtbare naad hebben: de textuur van de panty mag niet verward worden met de huid die hij moet verbergen. Is de toenemende striktheid van ultraorthodoxe Joden in de rest van de wereld ook een trend?
“Een zekere strengheid in de leer is eigen aan alle diaspora, denk ik: wie tot de religieuze minderheid behoort, heeft vaak de neiging om de eigen identiteit nog sterker te benadrukken. Maar in Antwerpen zijn de chassieden nog meer dan elders zichtbaar. Toen de naoorlogse diamantsector hier begon te floreren, was de Joodse gemeenschap in Antwerpen heel pluriform: er woonden toen ook veel seculiere en modern-orthodoxe Joden in de Diamantwijk. Maar ondertussen zijn de chassieden in Antwerpen bijna in de meerderheid. Meer en meer voorzieningen, zoals scholen, zijn chassidisch. Met een verdere verstrenging van de chassidische leer tot gevolg.”
Toch zijn chassidische Joden, in weerwil van hun sombere kledij, erg levenslustig, leerde Minjan me. De kleur van hun kleren is niet de kleur van hun ziel.
“Nee, ze vieren het leven echt. Ze dansen en zingen zo vaak ze kunnen. Dat de chassieden onder het leven gebukt zouden gaan, is een hardnekkig misverstand. Maar je kunt het buitenstaanders niet kwalijk nemen dat ze die misvatting hebben: als je niet toegelaten wordt tot een gemeenschap, zie je er alleen maar de buitenkant van. In dit geval: die saaie, sombere kledij.”
Is de hang naar discretie binnen de chassidische gemeenschap nog altijd terug te voeren op de Holocaust? ‘Hoe minder we onszelf laten kennen, hoe minder we gepakt kunnen worden?’
“Ik denk dat er over de generaties heen behoorlijk wat achterdocht is doorgegeven, ja. In Minjan beschrijf ik een beeld dat mijn Joodse vriendin Esther me op een dag mailde: twee Joodse jongens lopen zij aan zij naar huis, kruisen twee niet-Joodse jongens en zeggen tegen elkaar: ‘Kom, we steken over. Zij zijn met twee en wij zijn maar alleen.’ Dat beeld vat de psyche van de meeste chassidische joden goed samen. En ik begrijp hun houding ook wel. Al blijf ik er ten diepste van overtuigd dat een samenleving staat of valt met dialoog: je moet jezelf openstellen wil je door de ander aanvaard worden. Dat zal nu en dan voor wrijvingen zorgen. Maar dat is niet zo erg. In elke relatie die dieper gaat dan de oppervlakte zijn er wrijvingen.”
Uw vriendschap met Esther is een belangrijk thema in Minjan. In principe mag Esther geen contact hebben met mensen buiten haar gemeenschap. En toch blijft ze u opzoeken. Omdat ze u oprecht graag ziet? Of omdat ze onorthodox nieuwsgierig is naar de buitenwereld?
“Beide, vermoed ik. Ik denk dat Esther onze vriendschap als relatief veilig ervaart. Ze weet dat ik kritisch, maar niet veroordelend naar de tradities van haar gemeenschap kijk. Tegelijk beseft ze dat de informatie die ze me geeft, in mijn boek kan belanden. Maar ze vertrouwt me genoeg om te weten dat ik haar nooit in de problemen zal brengen. Ik heb haar verhaal geanonimiseerd, zelfs chassieden zullen uit Minjan niet zomaar kunnen afleiden wie ze is.”
Esther en u zijn bij momenten erg close. Tot ze besluit dat een vriendschap tussen een ultraorthodoxe en een niet-Joodse vrouw eigenlijk niet kan en opnieuw uit uw leven verdwijnt. Hebt u vandaag nog contact met Esther?
“Momenteel zijn we weer close, ja. (lacht) Maar ter verdediging van Esther: het is voor haar niet vanzelfsprekend om een vriendschap met mij te onderhouden. Ze wordt in haar onmiddellijke omgeving, waarin sommige mensen uiteraard weten dat ze contact met mij heeft, regelmatig tot de orde geroepen. En dan houdt ze de meeste van onze ontmoetingen nog geheim: ze weet hoe belangrijk haar gemeenschap het vindt om onder de radar te blijven.”
Uw vriendschap met Esther is een masterclass in leren omgaan met verschillen. Jullie levens hebben nauwelijks raakpunten en toch voelen jullie veel genegenheid voor elkaar. U reduceert Esther niet tot haar religie, en zij ziet in u niet alleen een ongelovige.
“Dat is het logische gevolg van het feit dat we een-op-eencontacten met elkaar hebben. Dan zie je automatisch de mens achter de religie. Of, in mijn geval: achter het atheïsme. Esther is niet alleen een strenggelovige Joodse, ze is bovenal een fantastische vrouw. En wat de verschillen tussen ons betreft: ik heb in Minjan een citaat opgenomen van Antoine de Saint-Exupéry: ‘Si tu diffères de moi, mon frère, loin de me léser, tu m’enrichis.’ Vrij vertaald: als je van mij verschilt, doe je mij geen onrecht aan, maar verrijk je me. Zo voel ik dat oprecht aan.”
Welke chassidische gebruiken vindt u verrijkend? Over welke orthodoxe regels zegt u oprecht: dit is eigenlijk zo gek nog niet?
“Lastige vraag. Ik heb het principieel moeilijk met élke verplichting. (lacht) Maar vooruit dan: de sabbat vind ik best waardevol. Eén dag per week zonder elektronica leven: dat zou ook het niet-chassidische deel van de wereldbevolking deugd doen. Het zou het ritme van onze mallemolen wat vertragen.
“En ik kijk ook met een zekere afgunst naar de gemeenschapszin van de chassidische Joden. Onlangs kwamen in Antwerpen op een vreselijke manier twee Joodse meisjes om het leven: ze verongelukten in het verkeer, met hun step. De chassidische gemeenschap stond er toen echt. Ze heeft bijvoorbeeld meteen psychologische bijstand gegeven aan al wie dat nodig had: de ouders van de overleden meisjes, de klasgenoten van de meisjes, de ouders van die klasgenoten, noem maar op. Dat was mooi om te zien. In de Joodse gemeenschap word je geholpen zonder dat je erom moet vragen. Zodra je het moeilijk hebt, treedt er een heel netwerk van vrijwilliggers in actie. Gemeenschap is, net als liefde, een werkwoord.”
Hebben we ons dan vergist toen we God terug de coulissen instuurden? Hebben we een Godsfiguur nodig om ons met elkaar verbonden te voelen? Kristien Hemmerechts is naar de kerk teruggekeerd omdat ze in haar leven een gevoel van samenhorigheid miste.
“Over de drijfveren van Kristien kan ik me niet uitspreken. Maar zelf ben ik ervan overtuigd dat we ook zonder een God iets voor elkaar kunnen betekenen. Kijk maar naar de warme manier waarop we door vrijwilligers onthaald werden in de vaccinatiecentra: ik voelde me daar echt gedragen. Het bewijst dat ook wij, ontkerkelijkte Vlamingen, in staat zijn tot solidariteit en gemeenschapszin. Er ging een enorme kracht uit van die vaccinatiecentra. Alleen zouden we die kracht veel vaker moeten gebruiken.”
Mensen die strenggelovig zijn, hebben de neiging om mensen die dat níét zijn te willen bekeren. Maar bij mijn weten vormen de ultraorthodoxe Joden de uitzondering op die regel.
“Klopt. Vrome Joden zullen je veeleer ontmoedigen dan aanmoedigen om je tot het jodendom te bekeren. Als kandidaat-bekeerling moet je de rabbijn tot drie keer toe gaan uitleggen wat je beweegredenen zijn. En zelfs als hij je goedkeurt, moet je drie jaar studeren voor je jezelf een bekeerde Jood mag noemen. De Joodse religie is allesbehalve wervend.”
Ik kan me voorstellen dat dat voor u geruststellend is. U weet dat uw gesprekspartners er niet op uit zijn om uw voormalige katholieke zieltje te winnen.
“Ooit zei een chassidische Jood spottend tegen mij: ‘Jij gaat je nog bekeren.’ (lacht) Maar hij vergist zich. Ik heb niet tegen de schenen van het katholicisme geschopt om mij vervolgens door het jodendom te laten inlijven. Wel zou ik graag vlot Hebreeuws of Jiddisch spreken. Maar dan om louter taalkundige redenen.”
In Minjan benadrukt u een paar keer dat uw kennis over de Joodse gemeenschap al bij al beperkt is. U hebt, tot mijn verrassing, nooit de Talmoed of de Thora gelezen.
“Ik zou vele levens nodig hebben om al de verhalen, gebeden en gebruiken die in de Talmoed en de Thora zijn opgeslagen te begrijpen. Mijn nieuwsgierigheid is van een andere orde: ik wil vooral de mensen die naar de Talmoed leven leren kennen.”
En toch zal u na het verschijnen van Minjan weer regelmatig opgevoerd worden als experte inzake het chassidisme.
“Terwijl ik van toeten noch blazen weet. (lacht) Hoewel, dat is te sterk uitgedrukt. Ik heb de voorbije jaren al veel geleerd over de chassidische gemeenschap.
Maar er zijn nog altijd heel veel onderwerpen waarover ik níks weet. En dat is ook niet erg. Ik ben een buitenstaander. Laat mij maar vanaf de zijlijn naar de chassidische gemeenschap en de rest van de wereld kijken. Juist dat maakt van Mazzel tov en Minjan bijzondere boeken.”
De zijlijn is de plek waar u zich het meest op uw plaats voelt, schrijft u in Minjan.
(knikt) “Omdat je vanaf de zijlijn nergens bij hoeft te horen. Je hebt in je leven natuurlijk een kleine kern van mensen nodig waar je wél deel van uitmaakt. Maar afgezien daarvan ben ik liever géén lid van de club. Om welke club het ook gaat. Zodra je tot een groep behoort, kun je er niet langer kritisch en onafhankelijk naar kijken.”
De Minjan-passages over de ziekte van uw man zijn niet vanaf de zijlijn, maar vanuit de oncologische loopgraven geschreven. Waarom maakte u van de behandeling van uw man een onderwerp in uw boek?
“Omdat ik het niet netjes van mezelf had gevonden als ik in Minjan niks over mijn persoonlijke leven had geschreven. De Joodse vrienden en kennissen over wie ik schrijf, vertellen zoveel over zichzelf. Het zou onkies geweest zijn mocht ik mijn eigen leven volledig afgeschermd hebben. Al moet ik toegeven dat ik de ziekte van Ernst (Martinus in ‘Minjan’, red.) voor mijn boek ook wel gebruikt heb: als ik sommige chassieden vertelde dat mijn man kanker had, deed ik dat ook om te zien hoe ze op die onheilstijding zouden reageren. Dat is opportunistisch, ja. Maar niet op een gemene manier.” (glimlacht)
Mijn bandopnemer zal mij niet tegenspreken: Margot Vanderstraeten praat buitengewoon sierlijk Nederlands. Haar wortels liggen dan ook in Limburg, bakermat van de zwierige tongval.
Zo beschaafd als ze praat, zo gracieus beweegt ze zich al twintig jaar van het ene literaire genre naar het andere: ze schreef zowel romans en interviewboeken als novelles en non-fictieboeken. Het leverde haar een gevarieerd, maar bescheiden lezerspubliek op. Pas met Mazzel tov beukte ze de poort naar de lezende massa open en verwierf ze de status van bestsellerauteur.
Voor wie denkt dat je in Vlaanderen al een bestsellerauteur bent wanneer de leden van leesclub De Leesjury in Wevelgem je boek hebben gekocht: tot nog toe werden er van Mazzel tov 120.000 exemplaren verkocht, waarvan 60.000 in België en Nederland. Het boek stond een jaar lang in de Vlaamse boekentoptien, werd in zes talen vertaald en lag in negen landen in de winkel.
En toch kwam het succes van Mazzel tov – daar kicken de scenaristen van het leven nu eenmaal op – behoorlijk onverwacht. Sterker nog: het leek er aanvankelijk op dat Mazzel tov binnen de kortste keren zijn Joodse roots zou achternareizen en in de ramsj – Jiddisch voor uitverkoop – zou belanden.
Margot Vanderstraeten: “Mazzel tov verscheen in april 2017. Een half jaar later was ik al aan het overwegen om les te gaan geven. (lacht) Het boek verkocht zeer matig, ik werd nauwelijks voor lezingen gevraagd, ik dacht: het is tijd om iets anders te doen. Maar na oktober is het tij gekeerd: plots begonnen de verkoopcijfers spectaculair te stijgen. Het resultaat van een traag op gang gekomen mond-tot-mondcampagne. Mensen die Mazzel tov hadden gelezen, bevalen mijn boek vaak warm aan in het gezelschap van vrienden en kennissen. Na een maand of zes begon dat te lonen.”
Zijn er plannen om Mazzel tov ooit te verfilmen?
“Die zijn er, ja. Een internationaal filmproductiehuis – sta me toe dat ik het niet bij naam noem – is momenteel aan het onderhandelen met het bedrijf dat de filmrechten van Mazzel tov heeft gekocht. Maar meer mag ik er nog niet over zeggen. In de loop van het najaar zal duidelijk worden of de onderhandelingen iets hebben opgeleverd.”
Is de triomf van Mazzel tov voor u van levensveranderende aard geweest? Deelt u uw bestaan op in een pre- en een post-Mazzel tov-periode?
“Mazzel tov heeft ervoor gezorgd dat ik uiteindelijk toch geen andere job moest zoeken. Dat ik van het schrijven kon blijven leven. Dat heeft me erg gelukkig gemaakt: ik kan me een leven als ex-schrijfster nauwelijks inbeelden.”
Met lezingen hebt u een haat-liefdeverhouding, las ik in Minjan. U vindt de schrijvende Margot Vanderstraeten beter dan de pratende.
“Toch heb ik mijn lezingen hard gemist tijdens de lange lockdown. En niet alleen om financiële redenen. Maar ik doe alleen nog lezingen die de vorm aannemen van interviews. Ik ben op mijn best wanneer ik spontaan op vragen mag antwoorden. Je zal mij nooit vanachter een pupiter een zaal zien toespreken. Praten alsof ik de waarheid in pacht heb: dat vind ik verschrikkelijk.”
Wordt het genre waarin u zich de laatste jaren hebt bekwaamd – laten we het de non-fictieve roman noemen – in de literatuurwereld voldoende naar waarde geschat?
(denkt na) “Ik kan me voorstellen dat er door sommigen op wordt neergekeken. Maar ik heb voor Mazzel tov en Minjan dezelfde literaire, intellectuele en intuïtieve vaardigheden gebruikt als voor mijn romans. Ik schat mijn non-fictieverhalen zeker niet lager in dan mijn fictieboeken. Misschien doen andere mensen dat wel. Maar dat mag van mij. Daar lig ik niet wakker van.” (glimlacht)
De non-fictieve roman is sinds Mazzel tov wel helemaal úw genre aan het worden. Heeft uw uitgeverij al geopperd dat u zich voortaan misschien best tot non-fictie beperkt?
“Nee. Al zijn ze het met je eens dat mijn non-fictieboeken in de Nederlandse letteren een aparte plaats innemen. Zelf ben ik er nog niet uit wat voor boek mijn volgende boek moet worden. Misschien begin ik uit koppigheid wel opnieuw fictie te schrijven. Of poëzie. We zien wel. Eerst wil ik de lezer in mij weer eens verwennen. Als ik aan het schrijven ben, lees ik geen boeken. Een kwestie van zelfbescherming: ik wil niks lezen waarvan ik denk: ‘Dit is zoveel beter dan wat ik zelf aan het schrijven ben.’ (lacht) Maar nu kan ik nauwelijks wachten om eindelijk aan de romans van Marieke Lucas Rijneveld te beginnen.”
We ronden af. De zon schijnt, de Antwerpse terrassen zitten boordevol schoon en dubbel gevaccineerd volk, het is tijd om het weekend te ontkurken.
Een paar uur later krijg ik een mail. ‘Je vertelde me tijdens onze wandeling in de Joodse wijk dat er in Colombia zoveel mooie pleinen zijn. Ik heb even uitgezocht hoe dat komt. Kennelijk is Colombia een land dat al eeuwenlang al zijn markten op stadspleinen laat plaatsvinden. Pleinen zijn voor hen tejido social: sociaal weefsel. Je vraagt je af waarom onze stadsarchitecten het soms zo ver zoeken.”
Als u over een paar jaar een Margot Vanderstraeten-boek leest waarin ze verslag uitbrengt van haar wonderlijke ontmoetingen op Colombiaanse stadspleinen: u weet aan wie u het te danken hebt.
Margot Vanderstraeten, Minjan, Atlas Contact, 304 p., 22.99 euro.