RecensieTheater
‘Mannahatta’ spiegelt ons een knotsgekke, maar angstaanjagende wereld voor ★★★★☆
In Mannahatta rekt theatermaker Renée Goethijn de grenzen op van de wereld zoals we die kennen: die waarin natuur/cultuur maar ook levend/niet-levend strikt gescheiden zijn. Het resultaat is een unheimlich, fluïde landschap, dat voor zichzelf gaat spreken. Uit wat het vertelt vallen lessen te trekken.
Eigenlijk is een golfterrein een vreemde constructie: vele hectaren aan kunstmatig golvend landschap, zo natuurgetrouw mogelijk, waarvoor vaak precies dezelfde oppervlakte aan échte natuur is moeten wijken. In Mannahatta komen we terecht in een zachte fluweelwereld van fakegroen gras, met enkele onnatuurlijk grote holes en achteraan een monsterlijk grote golfbal. Drie autonoom bewegende gordijntjes rijden rond op een statief, en voeren een eigen choreografie uit.
In dat landschap (scenografie: Stefan Jakiela) lopen drie figuren rond die er vaagweg uitzien als golfspelers, maar even makkelijk transformeren tot hertjes, heuvels in het landschap of spreekbuis van anderen: ze worden ‘bezeten’ door stemmen van vogels, van de aarde, van politiesirenes of binnenkomende appjes. Het lichaam van de performers (Lotte Diependaele, Guy Dermul, Goele Derick - alle drie met onmiskenbaar komisch talent) is een lege huls, waar de verbeelding om het even welke vorm aan geeft.
We wisten al dat regisseur Renée Goethijn een voorliefde koesterde voor absurdisme, film noir en horror (zie haar voorgaande voorstellingen, vaak in samenwerking met Dries Gijsels), maar Mannahatta is zoveel meer dan een theatrale stijloefening: dit surrealisme heeft politieke, gewelddadige consequenties. Al in 2000 schreef socioloog Zygmunt Bauman over de liquid modernity: een samenleving waarin relaties en identiteiten in toenemende mate ‘vloeibaar’ worden, onder meer door technologieën als virtual reality. Die evoluties vervagen de grenzen tussen echt en fake, tussen realiteit en fictie, maar ook tussen een levend, bewust wezen en een wellicht even bewuste vorm van AI.
Mannahatta toont ook hoe juist op de tippingpoint van deze fluïditeit een romantische nostalgie ontstaat naar datgene wat zich ‘authentiek’ aan deze evoluties zou onttrekken: de natuur. Tevergeefs: ook een ‘natuurlijk’ landschap is een gebrand product, geschikt voor vermarkting.
En dus verbrokkelt de vertrouwde wereld steeds verder tot een knotsgek maar ook angstaanjagend universum waarin alles uit de haak is: hertjes baren witte mannen, een golfbal treedt op als een orakel, het landschap speelt mee als een autonoom bewegend organisme. Wie er te lang blijft rondlopen, wordt door deze vloeibare wereld genadeloos opgeslokt. De rode draad lijkt te zijn dat de mens (as we know him) niet langer de decisionmaker is in deze dystopie – sterker nog: zijn aanwezigheid begint verdacht veel op een anomalie te lijken. Als dat de toekomst is die ons wacht, is nederigheid geboden.