Vrijdag 09/06/2023

InterviewLize Spit en Rob van Essen

Lize Spit en Rob van Essen: ‘Straks zit je met een bejaarde man’ – ‘Ach, ik zorg zo graag’

null Beeld Diego Franssens
Beeld Diego Franssens

Het appartement is lichter geworden sinds Lize Spit een obees pak papier naar buiten gestuurd heeft, de wachtende wereld in. In Ik ben er niet, De Moeilijke Tweede na Die Glorieuze Eerste, had ze zitten prikken tot elke komma een bestaansreden vond en elke zin haar in de mond paste. Eerder dit jaar had Rob van Essen hier ook al Een man met goede schoenen buitengelaten, de verhalenbundel die volgde op zijn met de Libris Literatuur Prijs bekroonde roman De goede zoon. Nu moeten ze zelf weer het appartement vullen, de Belgische en de Nederlander, de dertiger en de vijftiger, de schrijver en de schrijver.

Jeroen Maris

Lize Spit: “Ik had nog tien jaar verder kunnen schrijven aan Ik ben er niet: de voortdurende mogelijkheid om er toch nog een andere roman van te maken is verslavend. Maar op een bepaald moment moet je je boek een kaft geven en ermee naar buiten stappen.

“In die periode van wachten – het boek was klaar, maar nog niet bij de lezer – wist ik zelf niet goed wat ik ervan vond. Bij Het smelt was dat veel duidelijker. Begrijp me niet verkeerd: ik heb vier jaar lang ontzettend m’n best gedaan aan Ik ben er niet, en ik zou het niet af verklaard hebben als ik er zelf niet blij mee was. Maar ik voelde een kleine kwetsbaarheid, ook al omdat in de laatste fase van het schrijven mijn intuïtie wat afgevlakt was. Ik vond het moeilijk om nog beslissingen te nemen.”

Rob van Essen: “Ik vind die kwetsbaarheid heel logisch. Het is niet omdat je 200.000 exemplaren van je debuut hebt verkocht, dat je denkt: ‘Oké, ik kan het. Snel even nóg een meesterwerkje schrijven.’ Zo werkt het niet.”

Spit: “De twijfel verdween wel na het eerste handvol gesprekken met mensen die het boek grondig gelezen hadden. Die deden ontzettend deugd.”

Vind je het vervelend dat niemand nog onbevangen aan Ik ben er niet zal beginnen, zoals dat wel kon bij Het smelt? Toen kende niemand je, nu iedereen.

Spit: “Ik heb er vier jaar lang rekening mee gehouden dat in de ontvangst van dit boek het vorige nog doorgerekend zou worden. Het smelt was zo overweldigend succesvol; haast automatisch zijn er dan mensen die ostentatief gaan fronsen en graag willen uitleggen waarom ze het helemaal níét zo’n voortreffelijk boek vinden. Dat merk ik nu in sommige kritieken: voor het over Ik ben er niet kan gaan, moet er toch nog even wat vinnigs gezegd worden over Het smelt.

“Ik voel dat dit boek het vorige meetorst. Ik ben er niet fietst een beetje tegen de wind in.”

Van Essen: “Er zijn nu mensen die je als een bedreiging zien.”

Spit: “Ik heb gekregen waar velen naar verlangen: literaire erkenning, een groot publiek, en prijzen en vertalingen. Als dan in een krantenstuk gesteld wordt dat wat ik doe geen literatuur is, of dat mijn ambitie te beperkt is, kan dat een geruststelling zijn voor die mensen: ‘Zie je wel, ze loopt niet mee in onze wedstrijd.’ Ik wil me daar allemaal niet te veel van aantrekken, maar het kwetst toch een beetje. Het is alsof je moet kiezen: het grote publiek of de literatuur.”

Van Essen: “Nu goed, dat zijn van die gevechtjes die zich afspelen in de besloten boekenwereld. Je lezers zijn daar helemaal niet mee bezig.”

Spit: “Die hebben gelukkig wél nog die onbevangenheid. Ze toetsen Ik ben er niet niet aan een strikte literatuuropvatting, en ze beschouwen hun mening ook niet als een plaatsbepaling van henzelf tegenover mij. Neen, ze zijn gewoon op zoek naar een mooi boek. Dat blijft toch een bijzondere sensatie: zo’n roman de wereld in sturen, en dan zien hoe mensen met goesting in het karretje gaan zitten, hoe ze zich met zoveel zin laten rijden.”

Wat herinner jij je nog van het schrijven van je tweede boek, Rob?

Van Essen: “Dat ik er ook flink mee worstelde. Ik was er al lang aan bezig toen ik besefte dat ik aan een dood paard aan het trekken was. Het is ook nooit gepubliceerd, en ik heb toen een andere roman geschreven: Troje, uitgekomen in 2000. Ik weet dus hoe moeilijk het is. En dan zat ik nog in een geheel andere situatie dan Lize nu. Mijn debuut had nauwelijks een rimpeling veroorzaakt, en dus kon ik die tweede roman in alle rust schrijven, zonder druk.”

Spit: “Soms vind ik het jammer dat we niet kunnen tijdreizen. Ik heb veel aan jou gehad in de laatste twee jaar van het schrijfproces, en ik was er graag ook voor jou geweest toen jij indertijd aan die tweede werkte. Je bijstaan, je geruststellen.”

Van Essen: “Of gewoon roepen: ‘Hou er toch mee op!’ (lacht)

Spit: “Je bent nu bijna klaar met de eerste versie van een nieuwe roman – ik heb je vaak zien schrijven – en ik heb het gevoel dat jij niet zo’n twijfelaar bent.”

Van Essen: “Jawel, jawel.”

Spit: “Of beter: dat jij een basisvertrouwen hebt. Dat je weet dat je het kunt, en het altijd zult kunnen.”

Van Essen: “Ja, dat klopt wel. Ik weet dat ik kan schrijven, en dat ik dat morgen ook nog zal kunnen, en overmorgen ook – tenzij ik plots getroffen word door een herseninfarct. Maar of waar ik aan werk ook echt goed is, of het op hetzelfde niveau zit als wat ervoor kwam, weet ik toch nooit zeker. En dat is prima, want als je te zelfverzekerd bent, raak je kwijt wat het zo goed zou kunnen maken.”

Spit: “Bij mij wordt het weleens existentieel: ‘Kan ik dat nog, schrijven?’ Tijdens het schrijfproces heb ik voortdurend schouderklopjes nodig. Elk compliment is brandstof voor een paar meter.”

null Beeld Diego Franssens
Beeld Diego Franssens

SLAGVELD VOL LIEFDE

Net als Het smelt is Ik ben er niet een onmiskenbaar persoonlijk boek. En opnieuw ben je uitgebreid gaan fictionaliseren, uit schroom om aan de haal te gaan met de levens van mensen uit je omgeving. Je blijft zorgen voor wie je graag ziet, ook als je aan het schrijven bent.

Spit: “In mijn hoofd zijn de schrijver en de mens voortdurend een partijtje aan het worstelen. Het is het eeuwige dilemma: wat gebruik ik, en wat niet? Ik zou sneller schrijven mocht ik daar roekelozer in zijn. Maar als je de levens van anderen louter als grondstof voor je boeken ziet, als je alles weggeeft aan de literatuur, zal je na verloop van tijd alleen met die literatuur overblijven. En dat wil ik niet.”

Van Essen: “Ik heb vroeger wel gedweept met het beeld van de monomane kunstenaar die alleen kan leven in zijn boeken, en de levens rond hem offert aan de literatuur. Maar daar ben ik helemaal van teruggekomen. Je hebt als schrijver ontzettend veel macht. Ik heb al enkele semiautobiografische romans geschreven waarin personages zo uit de werkelijkheid geplukt waren. Ik had die mensen vooraf netjes gewaarschuwd, maar toch was het vaak een hard gelag. Want als schrijver heb je de macht om jouw versie van iemand te presenteren, maar die persoon heeft níét de macht om iets terug te schrijven. Je staat eeuwig 1-0 voor. Met die macht moet je correct omgaan, vind ik.

“Je schrijverschap pontificaal in het midden van je leven zetten kan ook een vlucht zijn. Schrijvers zijn vaak mensen die zich onbehaaglijk voelen in hun eigen kleine bestaan, die de sociale codes niet weten te kraken. Maar als je je in je eigen miniuniversum niet kunt handhaven, wat zou je dan de grote wereld gloedvol gaan beschrijven?”

Spit: “Ik heb ook niets met eeuwigheid. Wat ik achterlaat, houdt me niet bezig. Ik heb me nog nooit de vraag gesteld of mijn boeken mij zullen overleven. Het nu is belangrijk voor mij: ik schrijf niet om iets te worden, wel om te weten wie ik ben. En bij voorkeur is dat toch: een zo goed mogelijk mens. Daarom ga ik dus graag voorzichtig om met wie mijn pad kruist. Ik wil mijn geliefden niet als personages zien, en hun levens niet als materiaal.”

Van Essen: “Precies. Je hoeft niet egocentrisch te zijn om goed te schrijven. Je moet als schrijver ook uitkijken dat je de literatuur niet uitleent aan wrok of wraak – ook al kan dat prachtige boeken opleveren.”

Spit: “Maar hoe schroomvallig ik ook ben, toch voelt schrijven altijd weer als een vorm van verraad. De dwangneurose van Tesje uit Het smelt is een goed voorbeeld. Mijn zus heeft een poos zo’n dwangneurose gehad. En ik heb dat dus gebruikt in een boek, ik heb die neurose gesublimeerd, maar wat is zij daarmee? Er zit niets van winst in voor haar. Dat is het genadeloze dat in elke schrijver zit.

“Ik schrijf soms harde dingen op. Gedachten die ik nog nooit heb durven uitspreken tegen mensen, bijvoorbeeld, maar die ik wel aan m’n boek schenk. Ook dat voelt dan als een persoonlijke tekortkoming.”

Van Essen: “Maar Het smelt was wel een boek dat jij persoonlijk nódig had. Je hebt jezelf ermee aan de haren uit het moeras getrokken. Dat mag je toch doen? Dat recht mag je toch opeisen?”

Spit: “Dat is waar. Het is mijn verhaal, en ik mag het vertellen. Maar vaak werkt het niet zo in mijn hoofd. Meestal vind ik niet dat ik ergens recht op heb. Niet toevallig ben ik iemand die zich vaak verontschuldigt.”

In Ik ben er niet wordt Simon geraakt door een ingrijpende geestesziekte. Je vertelt het verhaal vanuit het standpunt van Leo, zijn geliefde.

Spit: “Ik wilde de buitenkant van die ziekte beschrijven, kijken door de ogen van wie dicht bij iemand staat die bipolair is. Alweer die schroom: ik kan me natuurlijk wel een voorstelling maken van hoe het is om van diepe dalen naar hoge pieken te leven, maar ik durf me dat verhaal niet toe te eigenen, want ik ben niet manisch-depressief. Los daarvan leent mijn schrijfstijl zich ook meer tot de observatie aan de zijlijn.

“Ik heb over veel getwijfeld, maar niet over de vraag of ik dit wel goed en juist kon opschrijven. Het verhaal van de woekerende ziekte, en van de immense hoeveelheid liefde die toch blijft bestaan te midden van dat slagveld: dat kon ik vertellen. Meer nog dan als het verslag van een geestesziekte zie ik Ik ben er niet als een liefdesverhaal. Eigenlijk is het één grote liefdesverklaring van Leo: ze loopt op iets tragisch, ze voelt hoe een ziekte haar vriend van haar steelt, maar toch blijft ze oceanisch graag zien. Te midden van het ongeluk kan er ook veel tederheid bestaan.”

Er ligt geen handleiding klaar voor Leo. Dat zorgt ervoor dat ze ook zichzelf in vraag stelt.

Spit: “Ze leeft er middenin, en dus is het voor haar niet altijd evident om de dingen af te bakenen: wat is de normaliteit, en wat behoort tot het terrein van de ziekte? Leo houdt er rekening mee dat zij het misschien helemaal verkeerd ziet. Dat ze zelf gek aan het worden is, en niet Simon.”

Van Essen: “Ze zit zelf ook complex in elkaar. Dat maakt Ik ben er niet heel geloofwaardig: er is niet één personage dat rijk geschakeerd is en eentje dat volkomen blank blijft.”

Spit: “Bipolariteit verandert niet alleen de zieke, maar ook zijn omgeving. En dat is niet alleen bij geestelijke aandoeningen zo. Als mijn partner kanker kreeg, zou ik ook veranderen. Dan zouden de kleine en grote dingen in mijn leven ook een andere betekenis krijgen.”

Om met de ziekte te kunnen omgaan, moet Leo – naar haar gevoel – de liefde soms verraden.

Spit: “Wanneer ze het doen en laten van Simon stiekem controleert, bijvoorbeeld, of onder een schuilnaam columns schrijft om het ongeluk de baas te blijven.”

Van Essen: “Dat is een mooie worsteling: net om de liefde te dienen, moet die soms verraden worden.”

DE APENROTS

Toen je roman De goede zoon vorig jaar met de Libris Literatuur Prijs bekroond werd, Rob, had dat de voor de hand liggende gevolgen: meer naam en faam, meer verkoop, meer lezers. Het was je twaalfde boek. Hoe voelt het als één titel uit een oeuvre plots alle licht vangt?

Van Essen: “Even prettig als bizar. Ik zie De goede zoon niet als de roman die er duidelijk bovenuit steekt in mijn oeuvre. Toen ik er klaar mee was, vond ik dat het aardig gelukt was, maar dat het ook wel een beetje een ráár boek was. Ik kreeg sowieso al vaak te horen dat ik surrealistisch schrijf, en in De goede zoon had ik me helemaal laten gaan. Nee, ik zou er zeker geen Libris mee winnen. Dat had ik dus niet helemaal goed. (lacht)

“Ik ben jaren een kleine schrijver geweest, met een verkoop van een paar duizend exemplaren per titel. Visser, mijn zesde boek, werd in 2009 genomineerd voor de Libris, en daardoor werd het clubje van mensen dat me volgde wat groter. En na de winst van vorig jaar werd het nog groter. Dat is dus een totaal ander parcours dan dat van Lize. (tot Spit) Ik ben niet jaloers op jou. Je carrière speelt zich veel meer in de openbaarheid af, en dat vervormt ook het oordeel over je boeken. Je staat in het felle licht, terwijl ik lang in de luwte heb kunnen opereren. En een gebrek aan aandacht kan frustrerend zijn, maar ik had het geluk dat er van bij het begin mensen waren die wat ik deed heel goed vonden. Ik was geen ongelukkige schrijver voor ik doorbrak. Het is ook een zegen om aan een oeuvre te werken zonder dat iedereen over je schouder zit mee te kijken.”

Spit: “Jij werd vaak een writer’s writer genoemd, hè, iemand van wie het werk zeer geapprecieerd wordt door collega-schrijvers. Ik kan me voorstellen dat die appreciatie fijn is. Tegelijk betekent het ook dat je geen gevaar vormt voor die anderen.”

Van Essen: “Klopt, ik was voor niemand een bedreiging, en dus konden ze me vrolijk schouderklopjes geven. Toen ik de Libris won, veranderde dat. Plots kreeg ik wél tegenwind – net zoals Lize na Het smelt. ‘O,’ dacht ik, ‘nu speel ik dus wel mee.’ Ilja Leonard Pfeijffer – zijn Grand Hotel Europa was ook genomineerd – schreef een zurige, ironische column over me, en ik dacht: leuk, ik schrijf een pinnig briefje terug. Maar toen besefte ik dat ik niet meer in de positie van de underdog zat, dat ik daarmee naar beneden zou trappen, want ik had gewonnen en Pfeijffer niet. Ja, het is me wat, daar op de apenrots van de literatuur.

(denkt na) Wat de Libris me opleverde: het gevoel dat het gerechtvaardigd is, dat schrijven van me. Want het is toch een dubieus beroep.”

Hoezo, dubieus?

Van Essen: “We hadden het er al over: omdat je als schrijver toch een beetje parasiteert op je omgeving. Daarnaast is het schrijverschap niet altijd de rode loper naar de mooiste versie van jezelf. Je voelt de nood om iets te schrijven, en vervolgens kun je alleen maar tevreden zijn als iedereen je boek koopt, als iedereen het looft, en als iedereen je uitnodigt. Maar dat gebeurt niet bij elk boek. Daardoor leeft er in de literaire wereld veel teleurstelling. Ik zag jaren geleden al hoe mensen erg wrokkig werden en alles persoonlijk namen – een beetje zoals Simon in Ik ben er niet in alles een complot tegen hem begint te zien. Ik wilde zelf niet zo worden, en dus heb ik wat afstand genomen van de apenrots.”

Spit: “Ik ben een jonge vrouw, dus ik kom er sowieso niet op, op die apenrots: daar zitten alleen mannen die elkaar complimenteren met de romans die ze schrijven. Af en toe kan er een mooi woord voor een vrouw vanaf – omdat het moet, of niet anders kan.”

Van Essen: “Je hoort mannelijke schrijvers nooit eens getuigen over hun onzekerheid tijdens het schrijven. Niet eens uit tactische overwegingen: het komt simpelweg niet in hen op. Het is een combinatie van machismo en onzekerheid – een toxische cocktail. Mannen schrijven ook graag over andere mannen, en voor andere mannen. Maar dat verandert gelukkig: de jonge generatie schrijvers is diverser en complexlozer.

“Lize en ik leerden elkaar kennen op een zomerkamp van Das Mag, haar uitgever. Het idee was dat oudere schrijvers het jonge talent zouden bijstaan. Toen ik merkte dat ik daar veruit de oudste was, vroeg ik aan de organisatoren waarom ze mij erbij wilden. Was ik dan niet te oud? Hun antwoord: ‘Jamaar, jij bent niet zo’n zure ouwe.’ (lacht) Klaarblijkelijk zit er dus toch nog veel jeugdigs in mij. Ik geloof dat ik ook weet hoe dat komt. Bij veel schrijvers van mijn generatie proef ik een heimwee naar een tijd die niet meer bestaat. Naar Mulisch, Reve en Hermans als ijkpunten, naar de grote recensies in Vrij Nederland en de Haagse Post. Maar dat is allemaal wég, en dat zorgt voor ontheemding. Ik heb daar altijd minder last van gehad, omdat ik uit een lichtjes andere wereld kom – zo heb ik veel strips en sciencefiction gelezen. En omdat ik m’n leven nooit heb laten bepalen door de apenrots.”

ENGELAND IS GESLOTEN

Jullie leerden elkaar dus kennen op dat zomerkamp?

Van Essen: “Op het eind namen we samen de bus naar het station van Maastricht. We hebben toen lang gepraat, en dat was fijn – heel onbevangen allemaal. Een half jaar later werkte ik zes weken in een schrijversresidentie in Brussel. Toen zijn we vaak koffie gaan drinken.”

Spit: “En na die zes weken voelde Brussel plots een beetje leeg. Ik miste je. Dat onthutste me ietwat. Ik word makkelijk verliefd, en daarom ben ik op mijn hoede – ik sluit me altijd een beetje af voor mannen. Maar bij Rob was ik totaal niet bezig geweest met de mogelijkheid dat we op elkaar zouden vallen. Misschien door het leeftijdsverschil?”

Van Essen: “Toen begonnen we elkaar veel te mailen. Een mooie correspondentie was dat – lekker klef.”

Ook schrijvers, altijd op zoek naar de unieke formulering, komen in een acute staat van verliefdheid uit bij ‘Ik hou van jou’ en ‘Ik mis je’?

Van Essen: “(lacht) Ik vrees het, ja. Verliefdheid heeft een klein vocabulaire. Er bestaan ook gewoon veel meer woorden om ongeluk te beschrijven.”

Spit: “Ik deed stiekem wel een beetje mijn best om in die mails te tonen dat ik kan schrijven.”

Van Essen: “Maar uiteindelijk komt de verliefde mens toch altijd weer bij hartjes en x-jes uit. Schrijvers, het zijn net mensen! (lacht)

Kenden jullie elkaars werk toen al?

Van Essen: “Tussen het zomerkamp en die zes weken in Brussel had ik Het smelt gelezen. In die periode zag ik een Belgische krantenkop: ‘Supermarkt uit Het smelt wordt gesloopt’. Toen begon ik te beseffen hoe groot dat boek hier was. (lacht) Ik was onder de indruk. De drive die in Het smelt zit, hoe je op elke bladzijde voelt dat Lize het móést schrijven… Als ze hier aan tafel zit te werken, zie ik die energie ook. Ik noem haar weleens een kleine krachtcentrale.”

Spit: “In de eerste maanden van onze relatie lazen we elkaar meteen al stukken nieuw werk voor. Ik was bezig aan Ik ben er niet, Rob aan zijn verhalenbundel Een man met goede schoenen.”

Van Essen: “Ik vertrouwde Lize van bij het prille begin, en dus had ik er geen moeite mee om haar te tonen waar ik aan werkte. Er speelde misschien zelfs een soort van primitieve trots: ‘Kijk eens wat ik gemaakt heb!’”

Spit: “Ik vond het in het begin wel intimiderend om je voor te lezen. Niet dat ik dacht dat ik daarmee jouw beeld van me zou ruïneren, maar toch: ik was wat beverig. Jouw schrijverschap had al breed vertakte wortels, hè, je zat aan twaalf boeken toen. En ik aan één (lacht).”

Van Essen: “Voor mij speelde dat niet. Ik liet je ook meteen werk van me redigeren.”

Spit: “Ik heb die verhalen toen eerlijk en kritisch beoordeeld. Maar tegelijk voelde het een beetje absurd: was het niet een béétje pretentieus om zo’n ervaren schrijver te becommentariëren? Was ik niet aan het bluffen?”

Heb je intussen zijn hele oeuvre gelezen, Lize?

Spit: “Nog niet alles. Het voelt ook best vreemd om ouder werk te lezen van iemand met wie je zelf intussen zo vervlochten bent geraakt. Ik had De goede zoon gelezen vóór ik Rob kende, maar ik weet niet of ik het zou kunnen herlezen. Toen ik Engeland is gesloten las, uit 2004, was ik oprecht jaloers op een fictief personage – het meisje dat gemodelleerd was naar Robs eerste grote liefde. Het was een brutaal inzicht dat me in het gezicht kletste: ik kon nooit meer die vrouw zijn! Ik kon nooit meer zijn eerste grote verliefdheid zijn!”

Van Essen: “Toen we al samen waren, ben ik nog een keertje in Het smelt begonnen. Maar ik moest het wegleggen. Ik wist toen wat autobiografisch is in het boek, en wat niet – en dat greep me te erg aan. Het is waar: als iemand je zo dicht op de huid zit, is het moeilijk om werk te lezen dat vóór die periode geschreven is. Want daarin zit de persoon die je toen nog niet kende, en die je ook niet meer kunt veranderen – je kunt jezelf geen betekenis geven in dat eerdere leven.”

HET INVRIESSCENARIO

Sinds de eerste lockdown wonen jullie samen in Brussel.

Van Essen: “Ik heb het grootste deel van m’n leven alleen gewoond, en ben het gewend om m’n eigen beslissingen te nemen. Maar toen was er plots een virus, en gingen we dus samenwonen zonder dat we dat gepland hadden.”

Spit: “Dat geeft het meer glans, vind ik: de mooiste dingen in het leven gebeuren zonder dat je erover hoeft na te denken.”

Van Essen: “Corona besliste: we hebben zelf geen argumenten moeten afwegen.”

Spit: “Daardoor zijn we geen van beiden verantwoordelijk voor de beslissing, en kunnen we elkaar later dus ook nooit iets verwijten. ‘Gij wilde per se gaan samenwonen, verdomme!’ (lacht)

Van Essen: “Sowieso zijn we geen mensen die leven van conflict. Hebben wij al een echte ruzie gehad? Nee toch?”

Spit: “De kleine irritaties lossen we op met humor. Ik kan dat ook niet goed, ruziemaken. Er zit te weinig boosheid in mij.”

Van Essen: “Ik vind dat comfortabel: Lize en ik zijn geen smeulende vulkanen. Er zit niet ergens een hoop gevoel verstopt die ooit plots over de ander uitgekieperd zal worden.”

Spit: “Het enige dat soms conflicteert, is onze gedeelde drang om voor de ander te zorgen. Ik vind het nog altijd heel moeilijk om voor me te láten zorgen. Het voelt als een tekortkoming, als iets waartegen ik me moet verzetten. Alsof ik niet besta op de momenten waarop ik niet zelf aan het zorgen ben.”

Wat verwachten jullie van de liefde?

Van Essen: “Veiligheid is belangrijk voor ons. Geborgenheid. De cocon van de quarantaine ligt ons wel.”

Spit: “Ik vind het ook fijn om een relatie te hebben met iemand die zo talig is. Heel veel intimiteit zit bij ons in de woorden die we gebruiken. In de scherpte waarmee we de dingen proberen te zeggen, de humor.”

Van Essen: “We kunnen ook heel goed kijken. Ik zou niet samen kunnen zijn met iemand die nooit eens een mooi detail ontdekt in de werkelijkheid. Al die sporen van leven in een stad als Brussel, licht dat mooi valt, iets kleins dat ontroert: het is fijn dat we daar beiden heel gevoelig voor zijn.”

Spit: “Bij jou is er wel meer stilte en introspectie. Je laat de dingen graag bezinken. Gaan we samen wandelen, dan kijk ik uit naar het stukje dat je daarover schrijft. Terwijl ik op het moment zelf al heb geuit wat ik heb gezien, hoe ik me daarbij voelde en wat het voor me betekende. Ik raak veel kwijt in het moment, jij laat altijd nog iets over voor de schrijver in je.

“Ik zie vaak relaties waarin mensen de ander gebruiken als een middel om de beste versie van zichzelf boven te halen. Zo werkt het niet voor ons. Het mooie aan onze relatie vind ik de vanzelfsprekendheid waarmee we onszelf al heel vroeg zonder geheimen aan elkaar toonden. De manier waarop we tot in het kleinste detail onszelf kunnen zijn bij elkaar.”

Van Essen: “Misschien speelt het leeftijdsverschil daar wel in ons voordeel. We zitten in andere fases van ons leven, en hoeven daardoor niet in competitie te gaan met elkaar.”

Er zit 25 jaar tussen jullie.

Spit: “Ik was 8 toen Rob debuteerde. Dat is een vreemde gedachte: terwijl Rob al zat te timmeren met taal, ging ik nog eendjes vissen op de kermis.

“Toen we verliefd werden, heb ik die vraag zo rationeel mogelijk proberen te benaderen: doe ik dit? Want natuurlijk heeft zo’n leeftijdsverschil gevolgen, en zijn er mogelijke complicaties. Als ik 50 ben, zal Rob 75 zijn. Ik ben er voor hem in een aantal fases van zijn leven, maar hij zal er niet voor mij zijn in diezelfde fases.”

Van Essen: “Zo is het: ik zit aan de goede kant van de deal.”

Spit: “Maar je kunt het ook anders bekijken: je brengt me in sneltempo dingen bij waar ik anders misschien jaren over gedaan had.”

Van Essen: “Maar toch: straks zit je met een bejaarde man.”

Spit: “Ach, ik zorg zo graag. (lacht)

Van Essen: “Ik koester wel een licht schuldgevoel. Dat ik denk: wat doe ik haar aan? Ik heb het makkelijker dan Lize, hè.”

Spit: “Ach, ik heb de gedachte losgelaten dat een mensenleven zorgvuldig gepland moet worden. Toen mijn eerste grote relatie eindigde, stierf in mij meteen ook het hele idee van maakbaarheid. Er ligt simpelweg geen ideaal scenario klaar: leven is de dingen op je af laten komen.”

Van Essen: “En als je je toch zou bedenken: mijn aanbod blijft geldig. Ik ben bereid om mezelf te laten invriezen. En dan krijg jij een pincode waarmee je me over 25 jaar weer kunt ontdooien.”

Spit: “(lacht) Néén! Laten we nú maar een beetje leven – daar zijn we samen zo goed in.”

© Humo

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234