ColumnMatthijs van Nieuwkerk
Leg Komrij naast je bed en de dag begint met een dansje
Matthijs van Nieuwkerk kiest deze week Komrij. De ultieme vergaarbak uit de stapel nieuw verschenen boeken. ‘Het scherpste en geestigste boek van het jaar.’
Het is 1980 en Gerrit Komrij besluit op een goede dag het schrijverschap van Harry Mulisch te wegen. Hij schrijft zijn conclusies op in het essay ‘Waarom Harry Mulisch geen echt groot schrijver is’. In deze sloopkogel wil Komrij, naast veel meer, de ijdelheid van Mulisch voor eens en voor altijd de literatuurgeschiedenis inbeitelen. Met een vergelijking die alle voorgaande metaforen verpulvert en die toekomstige scherpslijpers de lust beneemt om de eigenwaan van Mulisch ooit nog eens in beeldspraak te verpakken.
Komrij schrijft dan deze zin: ‘IJdelheid, je staat verbluft van zoveel ijdelheid. Als de eerste bazuinen opklinken van het Laatste Oordeel, zal Mulisch nog snel de kans zien een kam door zijn haar te halen.’
Deze polemische salto mortale en vele andere staan in De ultieme vergaarbak, een bloemlezing uit het proza en de poëzie van Gerrit Komrij. Het is het scherpste en geestigste boek van het jaar. Schitterend ‘gedundrukt’ door uitgeverij Van Oorschot. In een serie waarin eerder schrijvers als Bomans, Thijssen en Carmiggelt voor even uit de coulissen der vergetelheid mochten stappen.
Wie leest, eerlijk zeggen, Gerrit Komrij (overleden in 2012) nog?
We doen onszelf tekort. De ultieme vergaarbak leest als een klassiek ABC van de nobele kunst van het beledigen. Leg het naast je bed en de dag begint met een dansje. Soms is het onderwerp van spot bovendien nog kakelvers. Over de Oranjes schrijft Komrij: ‘Hun beschaving is niet: traditie, kennis, kunst, maar – cynisch genoeg – een huwelijk tussen financiële hypertrofie en geestelijke ondervoeding. Tussen een goed glas wijn en De Telegraaf.’
De brandende kwesties in De ultieme vergaarbak zullen Komrij menens zijn, dat geloof ik echt wel, maar hij is naast een bezorgd Boos Oog toch bovenal een humorist die in iedere alinea de komieke knock-out zoekt. Het kan niet anders dan dat deze papieren tijgers eerder schaterlachend dan woedend zijn geschreven. Of het nu over populisme, homoseksuelen, Bertus Aafjes, ongewenste intimiteiten of de televisie gaat. Vooral het duivelse plezier van de schrijver springt je tegemoet.
Opmerkelijk: Komrij omschrijft zijn virtuoze klitskletsklanderen zelf als ‘schelden’. Een grove typering die geen enkel recht doet aan zijn stijl en woordkeus, maar ook een die de huidige lezer toch onwillekeurig hint naar Schiettent Twitter. Komrij heeft die immense poel van rancune en misprijzen uiteraard nooit gekend, little did he know. Hij bekreunt zich er in 1990 nog over dat begrip & communicatie & knuffelen & uitpraten helaas de leuzen van de dag zijn. Er moet meer gescholden worden.
Tijden veranderen.
Komrij schreef dit: ‘Wie scheldt zal nooit een maagzweer krijgen, nooit zal men op zijn lichaam één schilfer van humanistisch eczeem aantreffen. Nooit zal hij zijn wilde haren moeten laten behandelen tegen praatgroepenroos. De christelijke syfilis zal hem onbekend blijven. De katholieke leepogen, vergeet het maar. De mee-eters van de medemenselijkheid, absent. De kinderen rachitis, scheurbuik en zemeluitslag gedijen alleen in de Familie Naastenliefde.’
Ik citeer vandaag misschien meer dan gebruikelijk is in boekenstukjes, maar van de zeshonderd woorden die me wekelijks ter beschikking staan, had ik nu toch de neiging er zo min mogelijk te morsen met mijn eigen, zoveel doffere woorden.
Tot slot, niet vergeten! Het laatste deel van De ultieme vergaarbak is voor die Andere Komrij, de grote dichter. Het lawaai van al die eerdere robbertjes vechten bereikt deze verzen bij lange na niet. Hier klinken de ijle dissonanten van de onmogelijke liefde.
Stille liefde
Als ik jou van mijn liefde zou vertellen
Zou ik je, vrees ik, helemaal verliezen.
Ik moet mij met haast niets tevreden stellen
Of je ontberen – er valt niets te kiezen.
Ik voel – als ik een blik op je mag werpen –
Geen vlinders in mijn buik maar haaientanden
En tor en wesp en kever doen een scherpe,
Massieve aanval op mijn ingewanden.
Ik voel de darmen in mijn lijf wegbranden.
Ik voel mijn lichaam duizelen en draaien.
Ik tol – en sta compleet in lichterlaaie.
Toch kan ik je niets zeggen, want één woord
En al jouw achting voor me is vermoord.
Ik gluur maar naar je hals en naar je handen.