AchtergrondLiteratuur
Kenners over de zin en onzin van de grote literaire prijzen: ‘Mensen willen winnaars lezen’
Met de Boon-uitreiking op komst en de longlist van de Libris draait het literaire prijzenseizoen weer op volle toeren en barst het debat los. Maar welke impact heeft dat commerciële prijzencircus nog? En laten nieuwe jury’s steeds uitdrukkelijker de grote namen links liggen?
Verrukte kreetjes en blije posts van zojuist genomineerde schrijvers op sociale media. Je kunt er je klok gelijk op zetten wanneer jury’s hun short- of longlist vrijgeven. Zelfpromotie is tot een edele kunst verheven in een gestaag krimpende boekenmarkt. Toch blijkt het effect van zo’n nominatie op hun boekenverkoop niet doorslaggevend. “Leuk voor op de achterflap, maar commercieel maakt het geen groot verschil”, zo klinkt het achter de schermen nuchter bij veel auteurs. Dan zet een positieve recensie meer zoden aan de dijk.
“Het is een gouden wet voor bijna alle prijzen: the winner takes it all en rijft naast de trofee dus ook het commerciële succes binnen”, stelt boekhandelaar Wouter Cajot van boekhandel Stad Leest. “Voor wie op een longlist of shortlist staat, ligt dat moeilijker. Zelfs als we die boeken op een tafeltje bij elkaar leggen – zoals we bijvoorbeeld bij de genomineerden van de Booker Prize doen – beweegt daar niet zo veel.”
Bijna een gelijkaardige observatie maakt Soetkin Rigole van de Gentse boekhandel Limerick. “Genomineerd zijn wakkert de verkoop amper aan. Mensen willen winnaars lezen. Mocht Wormmaan van Mariken Heitman, de Libriswinnaar van vorig jaar, het niet gehaald hebben, dan zaten we nog met een flinke voorraad. Zegt dat iets over de waarde van een boek? Nee, maar je hebt dus dat effect dat mensen plots een laureaat in huis willen halen.”
Yves Petry, voormalig winnaar van de Libris Literatuurprijs met De maagd Marino en nu weer genomineerd met Overal zit mens, herinnert zich dat de toekenning van de Librisprijs leidde “tot grofweg een vertienvoudiging van de verkoop die ik zonder prijs had mogen verwachten”.
Vliegwieleffect
Versterken literaire prijzen de commercialisering van het literaire bedrijf en spelen ze niet vooral auteurs in de kaart die al naam en faam genieten? Marieke Lucas Rijneveld kreeg vorig jaar de eerste Boon-literatuurprijs, maar Mijn lieve gunsteling liep al als een lier. Zelfs Nobelprijswinnares Annie Ernaux profiteerde van een vliegwieleffect, nadat ze de laatste jaren grootscheeps herontdekt werd. Of tillen prijzen net ook auteurs uit de marge omhoog?
UGent-neerlandicus Bram Lambrecht snijdt komende week deze thema’s aan in een debat aan de UGent. Maar het verhaal blijkt genuanceerder en gelaagder. Volgens Lambrecht sluiten literaire prijzen perfect aan “bij de tendens dat literatuur sterker rond hypes draait. Die voeden op hun beurt de verkoop. Prijsbeesten duiken op in de al schaarse cultuurprogramma’s op radio en televisie. Want eigen boekenprogramma’s, die hebben we nauwelijks nog.”
Joke van Leeuwen, dit jaar voorzitter van de Boon-jury, geeft toe dat de atmosfeer en de buzz rond prijzen nu meer gedempt is. De tijd dat de Gouden Uil of de Libris rechtstreeks werd uitgezonden op tv, ligt ver achter ons.
“De impact van de commerciële literaire prijzen is niet meer zo groot, dat moeten we durven te bekennen”, zegt Van Leeuwen. “Misschien ook omdat er wel erg veel prijzen zijn en de lezer door de bomen het bos niet meer ziet. Toch zijn prijzen broodnodig. Ik heb er zelf veel aan gehad bij het uitbouwen van mijn literaire carrière. Zeker nu de literatuur klappen krijgt in de media.”
Yves Petry vindt dat prijzen ervoor zorgen dat de literatuur zo af en toe nog eens in het algemene nieuws terechtkomt. “Dat is een goede reden om ze te behouden. Er zit natuurlijk iets arbitrairs in. Maar kun je je de film- of de sportwereld voorstellen zonder uitgebreid prijzencircuit? Waarom zou de literatuur zich in de voet moeten schieten door prijzen af te schaffen?”
Vechten om aandacht
“Het was lang zo dat literaire prijzen dezelfde namen te beurt vielen”, stelt Lambrecht. “Arnon Grunberg, Adriaan van Dis, A.F.Th. van der Heijden, Tommy Wieringa en Ilja Leonard Pfeijffer – al zag die laatste recentelijk wel een paar keer een grote prijs aan zijn neus voorbijgaan. In het literatuuronderzoek spreken we van een consensuseffect: literaire critici, juryleden van literaire prijzen kunnen of durven op een bepaald moment niet meer om de grote namen heen. Dat is nu veranderd. We zijn kritischer voor de canon. Dat Bob Dylan ooit de Nobelprijs Literatuur zou krijgen, was tot voor een paar decennia geleden ondenkbaar.”
Volgens Joke van Leeuwen mag een jury zich vooral niet door de buitenwereld van de wijs laten brengen. “Als je integer bezig bent, dan begin je met een blanco blad en dan praat je niet over reputaties of over grote namen. Je moet altijd weer met een frisse blik kijken. Daarom vind ik ook een longlist of een shortlist zo belangrijk. Die geeft soms onbekende auteurs een zetje in de rug en etaleert de smaak van de jury. Het gaat niet alleen om de winnaar, het gaat ook om ontdekkingen.”
In de Volkskrant zag literatuurrecensent Bo van Houwelingen dat anders. Ze ergerde er zich openlijk aan de wel erg “fletse Libris-longlist” van achttien namen, en zag maar twee mogelijke kanshebbers: Anjet Daanje en Donald Niedekker.
Toch zie je dat het meer uitgesproken literaire boek wel degelijk grote prijzen weet weg te kapen: Mariken Heitman, Anjet Daanje, Wessel te Gussinklo en zelfs Rob van Essen. Zijn literaire onderscheidingen dan toch gangmakers voor boeken die buiten de lijntjes kleuren en niet per se publiekslievelingen zijn?
Yves Petry: “In mijn ervaring wordt door prijzenjury’s vaak minder modieus of commercieel gedacht dan door critici in de mainstream of literaire organisaties. Ik heb de Librisprijs en ook nog andere prijzen gekregen. Een aangename verrassing, maar ik hou er zeker niet het gevoel aan over dat ik nu tot een clubje van bevoorrechte schrijvers hoor. Het is voor elk boek opnieuw weer vechten en bidden om aandacht. Ik zie mezelf als een auteur die eerder in de marge schrijft. In elk geval ben ik publieks- noch medialieveling nummer een. Wat ik trouwens niet erg vind.” (lacht)
Lambrecht ziet wel degelijk terug “een opmars van het experiment”, zoals in de jaren 1960, weliswaar nu in een slinkende markt voor Nederlandstalige literatuur. “Denk aan de belangstelling voor Dominique De Groen (bekroond met de Haagse Jan Campertprijs, red.). In de poëzie zie je dat experiment volgens mij nog meer dan in het proza, met namen als Radna Fabias (veel bekroond), Tijl Nuyts (Herman de Coninckprijs voor Poëzie), Jens Meijen (C. Buddingh’-prijs). (Taal)experiment wordt daarbij uitdrukkelijk gecombineerd met maatschappijkritiek. Door de taal en de literaire vorm te ontwrichten, proberen zulke auteurs ook onze mainstreamvisies te wijzigen.”
Nog zo’n opvallende gamechanger zijn de flink opgeschudde literaire jury’s. (Ex-)politici zoals Guy Verhofstadt zwaaien er weleens de plak als voorzitter, boekhandelaren – die uiteraard een commercieel belang hebben – nemen zitting, maar ook radio- of mediafiguren. En ook schrijvers gaan regelmatiger hun collega’s mee beoordelen – zo zit nu Yannick Dangre in de Libris en vorig jaar Alicja Gescinska – wat een heikele spreidstand kan zijn. Maar onafhankelijke critici of academici vallen regelmatiger uit de boot.
Professor Lambrecht spreekt zelfs van het einde van de expertenjury’s: “Aan de ene kant is dat het gevolg van een lovenswaardige democratisering: boeken voor iedereen! Publieksprijzen bevorderen het onbevangen leesplezier. Heeft de lezer zich bevrijd van door een elite bepaalde poëticale opvattingen? Aan de andere kant heeft die evolutie misschien ook wel een problematisch en misschien zelfs populistisch kantje. Ze past in die algemene, toenemende afkeer van expertise, intellectualisme en eruditie. Terwijl in Het verhaal van Vlaanderen terecht de ene geschiedenisprofessor na de andere verschijnt, lijken we collectief van oordeel te zijn dat literatuur geen specialisatie kan zijn. Daar zit de paniek rond de ontlezing ongetwijfeld voor iets tussen.”
Nog een bijkomend aspect is de grotere aandacht voor diversiteit in de jury’s, dat zich stilaan weerspiegelt in de palmaressen: Murat Isik en opnieuw Anjet Daanje of Mariken Heitman, die queer thema’s aansnijden. “Diversiteit’ kan natuurlijk veel betekenen”, denkt Lambrecht. “Maar in de praktijk komt het vaak neer op gender- en etnische diversiteit. Shortlists met alleen maar witte mannen zouden vandaag nog moeilijk door de beugel kunnen.” Dat de Surinaamse Astrid Roemer de P.C. Hooft-prijs én de Prijs der Nederlandse Letteren ontving, was nog zo’n luid signaal.
Joke van Leeuwen juicht die evolutie toe en wijst naar de Boon-jury, die wel degelijk kleur en gender incalculeert. “Dat is zeer positief. Zo werk je blinde vlekken weg en stuiten we op prachtige boeken van te lang verwaarloosde stemmen en van vrouwen. Er is zolang gedacht dat ‘wij, vrouwen’ het niet konden. Nu is er toch een duidelijke inhaalbeweging.”
Lambrecht sluit zich daarbij aan: “Nu zijn de ooit zo monolithische poëtica’s van jury’s diverser en onvoorspelbaarder, misschien wat modieuzer. Maar diversiteit staat volgens mij niet haaks op literaire kwaliteit: hebben we die niet te lang te eenzijdig geïnterpreteerd, waardoor altijd weer hetzelfde kransje grote namen met de eer ging lopen?”
Aan de andere kant hoor je ook gemopper dat jury’s nu te veel checks-and-balances hanteren. Petry betreurt dat het identiteitsdenken ook de literatuur en de jury’s binnensluipt. “Serieus, wat is identiteit toch voor een onding? Denken in zulke termen doet afbreuk aan het schrijverschap van een auteur, van welke geaardheid, gender of kleur hij of zij of het of hun ook zijn mag. Literatuur ondergeschikt maken aan ideologie vind ik een even grote zonde als haar ondergeschikt maken aan verkoopcijfers. Een literaire schrijver hoort volgens mij eenmalig en onherhaalbaar te zijn. Literatuur als vehikel van collectivistisch denken laat me volstrekt koud.”
Wouter Cajot van Stad Leest meent dat jury’s tegenwoordig wat te eigengereid tekeergaan. “Als ik de long- en shortlist van de grote commerciële prijzen zie, vraag ik me af: zijn we nu niet aan het proberen de onderste steen om te keren? (lacht) In parelvissen kun je ook overdrijven. Hou een beetje rekening met de lezer.”
Volgens Soetkin Rigole van Limerick “blijft het delicaat om met een beperkt aantal juryleden te oordelen over zoveel totaal verschillende boeken. Is het niet vaak appelen met citroenen vergelijken? En hoe hard ze hun best ook doen, de keuze van een jury blijft tendentieus. Er vallen toch altijd straffe boeken uit de boot, dat is vaak pijnlijk.”
Cajot ziet ook dat het juryvoorzitterschap vaak een beloning is voor een fin de carrière. “Zoals politici een zitje krijgen in het Europees Parlement.” (lacht)
En hij geeft nog een suggestie mee, nu literatuur maar moeizaam het scherm haalt: “Wordt het niet tijd voor zo’n grote literaire awardshow? Je hebt de Kastaars, de MIA’s en talloze sectorevenementen. Maar waarom lukt dat niet met de letteren, en dan liefst in primetime? Daar kun je ook de Boon-prijzen in integreren en meer vleugels geven.”
Debat ‘De prijs van de prijs’ aan de Humanitas Academie, 22 februari om 19u30 in de Krook te Gent. Met onder meer Gaea Schoeters, Wim Oosterlinck, Brigitte Raskin e.a.