Interview
Joris Hessels: ‘Mijn ontrouw is een lelijke barst in mijn zelfbeeld: ik heb heel lang niet in de spiegel kunnen kijken’
De ingebeelde barkruk die ik altijd en overal met me meesleep – in het straatbeeld herkent men mij aan de gebogen rug en de slepende tred – mag op elk moment ingenomen worden door Joris Hessels (39). De curator van tv-moois als Radio Gaga, De weekenden en Gentbrugge – momenteel op Canvas – lijkt me iemand die, als een gesprek aan ernst dreigt te sterven, met een obese mop van het type dijenkletser komt. Iemand die op een scheetkussen Proust kan citeren. Iemand met wie het goed drinken is. Iemand die me geanimeerd wil onderhouden over zijn 7 Hoofdzonden, ook. ‘Een goed kind zijn, fundamenteel déúgen: het is een obsessief streven van me.’
Traagheid
“Ik heb pas op mijn 12de leren zwemmen, telt dat als traagheid? Als kind ging ik met mijn ouders vaak op vakantie in Center Parcs, en daar heb ik dus héél lang in het peuterbad gezeten. Nu ik er zo bij stilsta: dat moet een bizar gezicht geweest zijn. (lacht)
“Voor het overige zal luiheid wel de hoofdzonde zijn waar ik me het minst schuldig aan maak. Nooit, om precies te zijn: ik word voortgedreven door de onstuitbare drang om núttig te zijn. Dat is mijn opvoeding die nazindert. Altijd vooruit, niet luieren, nooit een dag zomaar zoekmaken: zo leefden mijn ouders en zo leef ik nu. De plicht roept, en wel op een volume dat niet te negeren valt. Gewoon eventjes dromerig uit het raam kijken: het is vast een genoegen, maar ik kán het niet.”
Probeer je om een goed mens te zijn?
“Ja, en ook daarin echoot die katholieke, op plicht gerichte opvoeding. Weet je, ik ben de eerste om mensen te vertellen dat ze niet te streng voor zichzelf moeten zijn. Dat iedereen wankel en onzeker is, en dus onvermijdelijk ook eens iets fout doet. Je valt, je vecht, je kwetst, maar dat maakt nog geen slecht mens van je. Toch vind ik het ontzettend moeilijk om mezelf die mildheid toe te staan. Ik leg mezelf hoge standaarden op en neem het me vervolgens kwalijk als ik daar niet aan voldoe. Een goed kind zijn, fundamenteel déúgen: het is een obsessief streven. Daardoor ben ik teleurgesteld in mezelf, want vaak lukt het niet om de perfecte vader te zijn, de perfecte minnaar, de perfecte vriend en de perfecte tv-maker.”
Hoogmoed
Dat je de lat altijd weer op zo’n grote hoogte legt, mag ik dat ook als een vorm van hoogmoed beschouwen?
“Ja, misschien wel. Natuurlijk is het pretentieus om te geloven dat het zelfs maar mogelijk is om op alle domeinen te excelleren. Het is het menselijke lot: we zijn in staat om de beste versie van onszelf te zijn, maar niet de hele tijd. Ik weet ook dat het nergens toe leidt, al die druk op mezelf, maar ik heb er vooralsnog geen oplossing voor gevonden.
“Nu, in het algemeen beschouw ik me niet als een hoogmoedig mens. Ik ben net de kampioen van het mezelf klein maken tegenover andere mensen. Enkele weken geleden heb ik meegedaan aan Petites visites, een project van theaterhuis de Kopergietery: bekende en minder bekende mensen brengen dan bezoekjes aan de patiënten op de afdeling kinderoncologie van het UZ Gent. Zeven jaar geleden had ik dat ook al gedaan, en sindsdien is mijn status, euh, enigszins veranderd. Ik heb wat naam gemaakt, bedoel ik: ik heb een cv in het theater en bij de televisie. En toch: als ik in het ziekenhuis naast Wim Helsen en Geert Van Rampelberg sta, ben ik nog altijd geïntimideerd. Ik zie hen als voetballers in de Champions League, en mezelf als de wroetende middenvelder bij een Belgische middenmoter. (lacht)
“Het is geen calimerocomplex, hoor, want ik word niet nijdig van die ingebeelde hiërarchie. Neen, ik vind het net fijn om klein te zijn. Het geeft me ook de kans om te doen waar ik goed in ben: mijn omgeving vertrouwen geven. In mijn privéleven slaag ik erin om de mensen rond me te doen bloeien, om ze duidelijk te maken dat zij het onbetwiste middelpunt van mijn bestaan zijn. En in mijn werk lukt het me om mensen een gevoel van veiligheid te geven, waardoor ze niet beschroomd zijn om te praten over zichzelf. Dat kan omdat ik mezelf nooit te groot maak.”
Ben je ijdel?
“Vast wel. Dat ik nu tv-programma’s maak, is in dat opzicht een geval van masochisme: ik stel me voortdurend bloot aan wat anderen over me denken. En aan hoe ze vinden dat ik eruitzie. Onlangs vertelden mijn ouders mij dat mensen hen hadden gezegd dat ik verdikt ben. Ik vond dat wel heftig, omdat het de eerste keer was dat die opmerking viel, en omdat je mij nog steeds door een sleutelgat kunt trekken. (klopt op zijn buik) Maar inderdaad, er komt zo stilaan wat bij.
“Wat me het ongelukkigst maakt, is dat ik mijn haar verlies. Daar ben ik elke dag mee bezig. Niet dat ik vind dat mijn haar mijn grote troef is, zeker niet. Maar ik heb altijd een volle bos gehad, en sinds een poosje wordt die onmiskenbaar dunner. Ik moet dan aan mijn vader denken, die intussen 75 is, en heel lang zo’n overzwaai heeft gehad: de resterende haren kamde hij over zijn schedel. Vréselijk! Met mijn vriendin heb ik er al over gepraat om naar Turkije te gaan en daar wat haar te laten bijplanten. Maar je ziet dat, hè. En het is ook een tikkeltje pathetisch. (lacht)”
Voor de opnames van Albatros, de reeks van je beste vriend Dominique Van Malder over de pijn van het zwaarlijvig zijn, heb je een heuse transformatie ondergaan.
“Ik speel daarin de personal trainer, en ik vond mijn uiterlijk er niet bij passen. Van nature heb ik de look van een bibliothecaris, toch? Een beetje braaf en saai, zo’n creatie waar de natuur niet lang over heeft nagedacht. Het moest stoerder en strakker voor die rol, vond ik, en dus heb ik me zeven maanden lang aan een streng regime onderworpen. Vier keer per week sporten, geen alcohol drinken, veel shakes drinken en eieren eten... Het bodybuildersdieet! Zodra ik zo’n keuze maak, werp ik me daar maniakaal op. En ik vond het wel tof, hoor, zo rigide bezig zijn met mijn lichaam, maar tegelijk was het ook bevreemdend om telkens een aanzienlijk deel van de week in fitnessruimtes door te brengen. Ik kreeg af en toe zo’n samenzweerderige ‘Goed bezig!’-knipoog, en mensen vroegen me bijvoorbeeld hoeveel mijn vetpercentage bedroeg. Waarop ik: ‘Euh...’ Enfin, na de opnames heb ik mijn oude leventje weer opgepikt.”
Gulzigheid
“Dat betekent dus dat ik weer genoeglijk drink en mezelf vrolijk dood vreet. (lacht)”
Ben je echt zo’n bourgondiër?
“Ik eet graag en goed, maar dat heb ik wel moeten leren. Thuis werd er een zekere soberheid gecultiveerd. Het heeft lang geduurd voor ik me daarvan kon loswrikken.
“Alcohol is lang een evidentie geweest waar ik niet bij stilstond. Niet dat ik me elke dag laveloos dronk, maar het was wel een automatisme om een flesje open te doen wanneer ik ‘s avonds thuiskwam. Tot mijn vriendin me erop wees dat dat in zijn totaliteit toch op véél alcohol neerkwam. Ze had gelijk, en ik heb toen een hele tijd niet door de week gedronken. Waardoor ik – typisch, natuurlijk – in het weekend dubbel zoveel dronk. Nu heb ik die strengheid weer laten varen en probeer ik gewoon om niet te overdrijven. Ik doe het ook echt graag, drinken, ik vind het oprecht een prettige bezigheid.
“(denkt na) Er zit dus wel een zekere gulzigheid in mij, het verlangen om tot het gaatje te gaan. Maar tegelijk corrigeer ik mezelf vaak. Gematigdheid was erg belangrijk in het gezin waarin ik ben opgegroeid, en dat resoneert nog: zodra ik te lang te ongezond heb geleefd, word ik streng voor mezelf. En omgekeerd: zodra ik voel dat het korset te nijpend wordt, gooi ik me opnieuw op de gulzigheid.”
Ben je vatbaar voor verslavingen?
“Ja. Ik heb bijvoorbeeld nog nooit coke gebruikt, omdat ik wéét dat ik dan in een straatje beland waar ik liever niet wil lopen. Het helpt ook dat ik vrienden die onder invloed zijn, altijd onaangenaam zie worden. Dat opgepompte zelfvertrouwen, dat pretentieuze lullen: ik hou er niet van.”
Hebzucht
Je zei al dat je sober bent opgevoed. Hou je die lijn nu zelf aan als vader?
“Dat kan haast niet: aan mijn kinderen zie ik nu hoe de normen veranderd zijn. Je imponeert ze niet meer met een vakantie in Center Parcs, heb ik onlangs gemerkt. En als kind ben ik nooit op café of restaurant geweest, terwijl dat nu heel normaal is voor mijn kroost.
“We waren niet arm, maar het geld stroomde ook niet binnen. Ik kan me bijvoorbeeld niet herinneren dat ik ooit zakgeld heb gekregen. Exotische vakanties zaten er ook al niet in. Maar daar had mijn vader een goede oplossing voor gevonden: hij was gids bij Vakantiegenoegens. In de vakanties gingen wij dan een week naar Nederland of Frankrijk, waar mijn vader verantwoordelijk was voor de uitstappen van een honderdtal gezinnen. Mijn vader was ook monitor op een camping in Oudenaarde, waar we dan met het gezin in een stacaravan verbleven.”
Tiens...
“Ik weet het. Nu denk je aan de caravan van Radio Gaga: Freud zou daar vast een mening over gehad hebben. (schatert)”
Je hebt eerst jaren in het theater gewerkt. Als acteurs niet van project naar project kunnen springen, hebben ze het vaak moeilijk om rond te komen.
“Ik heb daar chance mee gehad. Sinds ik afgestudeerd ben, ben ik altijd mensen tegengekomen die in mij geloofden en voor werk hebben gezorgd. En sinds Radio Gaga gaat het zelfs heel vlot. Sinds kort ben ik zelfstandige – ik factureer aan productiehuis De chinezen. Ik heb lang geaarzeld om die stap te zetten, want het statuut van zelfstandige boezemde me wat angst in.”
Hoe ga je om met geld?
“Ik kan het goed uitgeven. Mijn vriendin zegt altijd dat ze het leuk vindt om met mij te gaan winkelen, omdat ik altijd zo véél koop. En ik ben een trakteerder: ik ben niet het type dat op café nauwlettend in het oog houdt dat iedereen zijn rondje geeft. Mijn vriendin is van nature spaarzamer.”
Zijn er dingen waar je géén geld aan kunt uitgeven?
“Auto’s interesseren me maar matig. Ik heb heel lang in een goedkope occasiewagen rondgereden. Uiteindelijk heb ik een typische familiewagen moeten kopen, omdat dat niet anders kan met een nieuw samengesteld gezin met vier kinderen. En dan ga ik meteen wel voor alle clichés: ’t is er zo een met een lijkkist.”
Je klust bij als begrafenisondernemer?
“(lacht) Ik bedoel zo’n bagagebak op het dak, om mee op vakantie te gaan.”
Jaloezie
Ken je het groene gif?
“Ik zei het al: ik heb de neiging om mezelf consequent onderaan de ladder te plaatsen. Om op te kijken. En dus ben ik vooral goed in de onschuldige variant van jaloezie: bewondering. Dat ik bij De chinezen vaak mag werken met regisseur Michel Vanhove, bijvoorbeeld, vind ik een voorrecht. Dat is de man die Schalkse ruiters, De mol en Van vlees en bloed heeft gemaakt, hè – al die programma's waarvoor het etiket ‘legendarisch’ tekortschiet. En dan vergeet ik Margriet aan zee nog! (lacht)
“Ik benijd dat soort mensen niet om hun talent. Neen, ik vind het net fijn om eerbied en dankbaarheid te voelen.”
Kwam televisie toevallig op je pad?
“Niet helemaal: het is altijd wel een droom geweest. Ik was een tiener toen Bart De Pauw en Tom Lenaerts Schalkse ruiters maakten, en ik was verzot op de magie die van dat programma spatte. Ik hunkerde naar die vrolijke, jongensachtige wereld.
“Sinds Radio Gaga word ik zelf tv-maker genoemd. Ik vind dat nog altijd heel raar. Ik doe het ontzettend graag, en ik voel me ook als een vis in het water als ik met mensen mag babbelen, maar een tv-maker? Er zijn zo veel mensen die dat veel meer zijn dan ik. Ik heb gewoon het geluk gehad dat ik op het juiste moment met Radio Gaga mocht beginnen, en dat de bal vervolgens aan het rollen is gegaan.”
Je hebt Radio Gaga, De weekenden en Gentbrugge gemaakt, drie mooie programma’s. Waarom zou je jezelf dan geen tv-maker noemen?
“Omdat ik niet vind dat ik zo’n cruciaal aandeel heb in de schoonheid van die programma’s. Goed, bij alle drie heb ik mee het idee geleverd, en ik ben telkens ook het gezicht. Maar daarachter zit een ploeg van briljante tv-makers die een veel grotere stempel drukken dan ik. Dat is geen valse bescheidenheid, wel gewoon de waarheid.”
Het zijn Canvas-programma’s, wat per definitie betekent: kijkcijfers die niet aan grootheidswaanzin lijden.
“Canvas is een fijne plek. Maar ik zou liegen als ik zeg dat ik met Gentbrugge niet graag op Eén had gezeten. Het is het breedste wat ik al gemaakt heb: ik geloof echt dat er een groot publiek voor bestaat. En dus kan ik wel jaloers zijn op iets als Down the Road, waarin hetzelfde gevoel en dezelfde kwetsbaarheid zitten als in mijn programma’s, maar dat wel een groot publiek krijgt. Maar dan nog wordt die kleine jaloezie niet persoonlijk: eigenlijk ben ik vooral blij voor Dieter Coppens.
“Intussen heb ik wel genoeg zelfvertrouwen om luidop uit te spreken dat ik er graag mee wil doorgaan, met televisie maken. En dat ik het wel fijn zou vinden om ooit iets voor een heel groot publiek te doen.”
Ben je jaloers in de liefde?
“Ook niet echt. Mijn vriendin heeft er wel moeite mee dat ze me met zo veel mensen moet delen, en dat begrijp ik. Maar zelf ben ik niet echt jaloers aangelegd. Mensen iets gunnen, ik kan dat goed.”
Gramschap
Woede associeer ik ook al niet met jou.
“Je zou ervan staan te kijken. Ik heb de naam heel begripvol te zijn, en dat klopt ook. Maar op een bepaald moment komt de frustratie er wel uit en kom ik op voor wat ik denk. Er kan heel lang iets in mij etteren zonder dat mijn omgeving het merkt, en plots spuw ik het eruit. Dat gebeurt met veel lawaai, armgezwaai en drama – in één seconde van nul naar honderd. Maar zodra die uitbarsting er is, komt ook de schaamte. En niet veel later ben ik me al uitvoerig aan het excuseren.”
Maar je durft dus het conflict aan te gaan?
“Zeker als het over bureaucratie of regelneverij gaat. Ik heb een aversie tegen mensen die hun eigen kleine plekje afbakenen met onwrikbare regels. Dan word ik echt vervelend en onbeleefd. En zakt mijn vriendin door de grond van schaamte. (lacht)
“Ik neem het voortouw in gesprekken en discussies en ik verdedig wat ik denk. Maar kilometers tegen de stroom op zwemmen, dat is niets voor mij. Als mijn gelijk niet overeenkomt met dat van de anderen, zoek ik het compromis. Dat ze mij niet gevraagd hebben als nieuwe voorzitter van CD&V, ik begrijp het écht niet. (lacht)”
Je sleept dus geen file van onopgeloste conflicten met je mee?
“Neen. Ik blijf niet in onmin leven met mensen – dan neem ik liever afscheid. Daar ben ik de afgelopen jaren strenger in geworden: ik ben steeds minder een allemansvriend. Iedereen behagen, dat hoeft niet meer.
“Er is wel één strijd waar ik mee blijf worstelen. Dat grote gezin waarin ik ben opgegroeid, dat is eigenlijk even geen gezin meer. We zijn allemaal kleine ijsschotsen geworden die los van elkaar op zee dobberen. Ik voel dat er naar mij wordt gekeken om het allemaal weer aan elkaar te lijmen. In mijn werk en in mijn dagelijkse sociale verkeer slaag ik er altijd weer in om het bindmiddel tussen mensen te zijn, maar in mijn eigen familie lukt het voorlopig nog niet helemaal. Dat heeft allicht veel te maken met de ingebakken complexiteit van familieconflicten: het échte pijnpunt is zelden datgene waarover geruzied wordt. De wortels van zo’n scheefgegroeide verhouding zitten altijd diep onder de grond, en het is moeilijk om daarbij te komen. Maar ik blijf graven en geloven dat het wel weer goed komt.”
Onkuisheid
Hoe kijk je naar seks wanneer je even níét geil bent?
“Hoe bedoel je dat precies?”
Wanneer we ermee bezig zijn, is seks het enige dat op dat moment waarde heeft voor ons. Maar als je het na gedane zaken nuchter bekijkt, is het toch vooral een vreemdsoortig theaterstuk van onhandige lijven, niet? Dat pompen, dat hijgen en kreunen, dat sissen van lichaamssappen: het toont de mens niet op zijn glorieust.
“Ik weet het niet goed, want het is alweer een tijd geleden. (lacht) Neen, ernstig: seks is een bron van veel moois én van veel ellende. Het is een motor die ons vooruitbrandt, in de goeie dan wel de verkeerde richting. En ik begrijp je wel: als je er van een afstand naar kijkt, heeft dat eeuwige blussen van onze lust toch ook iets knulligs en komisch.
“Het zou al helpen als we meer met seks zouden lachen, want wat blijven we daar toch een ernstige zaak van maken, zeg. Dan zou de erotische spanning in ons dagelijkse sociale verkeer ook minder in de weg zitten. Want ik word best wel vaak opgewonden – daar is niet zo heel veel voor nodig.”
(maakt nog een hemdsknoopje los)
“Onvermijdelijk komen we voortdurend mensen tegen die we aantrekkelijk vinden. Eigenlijk zijn er toch weinig gesprekken tussen een man en vrouw – ik beperk me voor het gemak even tot mijn eigen heteroperspectief – waarin er niet op zijn minst een zweem van spanning hangt? Ik vind dat niet erg, meer nog: het is prachtig. Maar je mag dat blijkbaar niet uitspreken, want dan wordt de situatie meteen heel beladen. Dat is toch jammer? Ik bedoel het niet als een pleidooi voor lustig met iedereen van bil gaan – daar zouden zo veel catastrofes van komen – maar wel voor minder hypocrisie. Je zou moeten kunnen uitspreken dat je iemand aantrekkelijk vindt zonder dat dat tot schutterigheid en gêne leidt.”
Wat vind je onkuis?
“Ontrouw. Ik heb me er zelf aan bezondigd, en dat is nog altijd een lelijke barst in mijn zelfbeeld. Het goede kind waar ik het daarstraks over had, de jongen die de mensen rond zich wil laten bloeien, was toen ver weg. Ik heb heel lang niet in de spiegel kunnen kijken.”
Terwijl je zelf al zei dat een mens nood heeft aan mildheid, ook tegenover zichzelf.
“Je kunt niet leven zonder mensen te kwetsen, dat weet ik wel. En misschien is het niet nodig, en wie weet zelfs gevaarlijk, om ethische zuiverheid na te streven. Maar toch: ik kan niet zeggen dat ik ermee in het reine ben.
“Wat het ook zo moeilijk maakt: ik beschouw mezelf in principe als een heel trouwe mens. Trouw aan geliefden, aan vrienden, aan werkgevers die me kansen gaven, aan al mijn passies en mijn liefdes.”
Ik had er heel lang niet meer aan gedacht, maar nu breng je me terug bij een passage uit De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera waar ik ooit ondersteboven van was: ‘Het eerste verraad is onherstelbaar. In een kettingreactie brengt het ene verraad het andere voort en elk verraad verwijdert ons meer van de plaats waar het eerste begon.’
“Ja... (denkt na) Ja, daar herken ik me wel in. Misschien belet erkentelijkheid – de angst om iemand anders te verraden – me weleens om à fond te leven.”
Het valt me op dat je jezelf telkens weer door de ogen van anderen bekijkt. Alsof je je voortdurend aan het verantwoorden bent tegenover je ouders, je kinderen, je vriendin, je ex-vriendin.
“Bruno Vanden Broecke heeft me er eens op gewezen dat ik het publiek altijd zo onhandig groet na een theatervoorstelling. En dat klopt: ik doe het op een heel stuntelige manier. Ik ga door mijn knieën en plooi mijn hele lichaam dubbel, alsof ik me wil verontschuldigen. Bruno had dat goed gezien: ik ben voortdurend sorry aan het zeggen. Omdat ik er nog altijd niet helemaal van overtuigd ben dat ik hier mag zijn. Dat ik de moeite waard ben, dat ik dingen mag nastreven, dat ik ruimte mag opeisen. Misschien moet dat mijn grote goede voornemen van dit jaar zijn: met zelfvertrouwen het leven leren groeten. (haastig) Maar denk nu alsjeblieft niet dat ik een getroebleerde, inktzwarte ziel ben, hè. Ik vind het leven niet eenvoudig, en ouder worden brengt alleen maar meer verwarring en onzekerheid. Maar tegelijk vind ik dat leven ook zo plezierig.
“Weet je, mijn ouders hadden mij niet gepland. Ik was een foutje in de kalendermethode. Daardoor ben ik heel dankbaar dat ik hier mag rondhollen, en weet ik precies wat ik wil zijn: een zo mooi mogelijk foutje in de kalendermethode.”
Gentbrugge, Canvas, elke woensdag, 21.20 uur
© Humo