InterviewJoke Devynck
Joke Devynck: ‘Troost mag in twee richtingen gaan, maar kinderen moeten wel op hun ouders leunen – niet omgekeerd’
Joke Devynck is net 50 geworden, en heeft dat gevierd zoals ze het wilde vieren: niet met toeters en bellen cognac, wel met werk van haar dat tentoongesteld werd in Diskus, de fraaie kunstruimte in Aalst waar ik haar vandaag mag spreken. Devynck tekent en schildert steeds gulziger, en is ondertussen ook nog steeds actrice: in het tweede seizoen van Onder vuur, de zondagavondfictie van productiehuis Geronimo op Eén, is ze de zonecommandant die twee brandweerposten in Oostende aanstuurt. Met vuur spelen heet dat.
Joke Devynck: “Ik had heel veel scènes met Sam Louwyck en Sebastien Dewaele. Dat is een mooi speeltuintje, hè. En ik mocht nog eens West-Vlaams spreken. Dat waren voor mij de twee grote redenen om ja te zeggen.”
West-Vlaams is in televisiereeksen – zie ook: Eigen kweek, Nonkels en Chantal – geen curiosum meer. Hoe verhoud jij je tot je dialect? Ik heb het idee dat mensen vaak met gelijke delen trots en schaamte naar het patois van hun geboortegrond kijken.
Devynck: “Dat dialect niet meer genegeerd wordt, dat het soms zelfs gecultiveerd wordt, is volgens mij geen toeval. Het past in deze tijd, waarin mensen steeds nadrukkelijker houvast zoeken bij waar ze vandaan komen. Het is alsof we met z’n allen het contact terugzoeken met de grond waaruit we komen. Met de plek waar we uit onze moeders zijn gekomen.
“Ik heb nooit schaamte gevoeld over mijn dialect. Misschien omdat ik me er nooit mee vereenzelvigd heb? Ik vind West-Vlaams mooi en ik praat het heel graag, maar het definieert me niet. Mijn vader heeft dat ook: hij dribbelt moeiteloos tussen onberispelijk Nederlands en plat West-Vlaams.”
Onder vuur speelt zich af in Oostende. Je bent zelf een kind van de zee.
Devynck: “’t Zeitje! Ik ben opgegroeid op een boogscheut van Knokke-Heist. Lang geleden was dat de place to be voor de Jacques Brels van deze wereld, de kunstenaars, de Franse schrijfsters. Nu is Knokke iets anders geworden, en wordt die artistieke grandeur vooral met Oostende geassocieerd.
“Jan Decleir zei altijd: ‘Die meisjes van de zee, die hebben de wind in hun hoofd.’”
En héb jij de wind in je hoofd?
Devynck: “Als Jan daar chaos en rusteloosheid mee bedoelt, ja, dan heeft hij zeker gelijk (lacht).
“Ik ben altijd van de zee blijven houden. Het is al zo vaak gezegd, maar ook de honderdste keer blijft het waar: dat eeuwig wegtrekkende en weer opkomende water zet aan tot nadenken. Naar de zee kijken brengt melancholie, maar ook iets van wijsheid, en het gevoel dat je aan het wezenlijke raakt waar een mens vandaan komt. Maar: water is niet het enige dat daarvoor kan zorgen. Ik heb het net zo goed met de bergen.”
In Onder vuur speel je de nieuwe zonecommandant. Een vrouw die in zo’n van oudsher mannelijke wereld een hoge hiërarchische functie bekleedt: daar doen zowel werkelijkheid als fictie hun voordeel mee, vermoed ik.
Devynck: “Ja, en wat ik ook heel belangrijk vind: dat mijn personage zich niet plots heel mannelijk gaat gedragen. Dat was in het verleden weleens een probleem – zowel in de echte als in de verzonnen wereld. Veel generaties vrouwen, ook de mijne, hebben lang moeten vechten om toegang te krijgen. En toen dat dan toch mondjesmaat begon te gebeuren, bleek het wel op de voorwaarden van de mannen te zijn. We moesten hun idioom overnemen, hun humor, hun principes. Eigenlijk namen we een mannelijke blik aan om naar onszelf te kijken.
“Vrouwen hadden daar ook zelf een verantwoordelijkheid in. Dat er niet veel plaats was voor ons, maakte dat we vaak ook niet goed waren voor elkaar. Dat we elkaar bestreden in plaats van samen te werken. Nu goed, zelf heb ik het niet meegemaakt. (Bedenkt zich) Of misschien wel, maar allicht was ik te naïef om de vinger precies op de wonde te leggen. Enfin, je zag die dynamiek ook in de scenario’s van fictiereeksen: moesten twee vrouwen samenwerken, dan kwam daar geheid bitchy gedrag van. Met Lien De Graeve, die in Onder vuur de luitenante speelt die Post Oosteroever leidt, heb ik daarover gepraat: we waren het erover eens dat onze personages zich minder eenduidig tot elkaar moesten verhouden.
“Vrouwen hebben dus moeten leren om samen te werken, en om ook een ander geluid dan alleen maar het mannelijke te laten horen. Dat gebeurt nu, heel overtuigend zelfs. Met name bij de jonge generatie artiesten zie ik hoe evident het nu is dat vrouwen zich verenigen. Dat ze ruimte innemen, zowel fysiek als mentaal. En natuurlijk zie ik dat ze daarin soms doorschieten. Ik ben niet blind voor de agressieve stelligheid die je vandaag weleens ziet. Maar láát de dingen maar even doorschieten: soms is dat nodig om tot een nieuwe balans te komen.”
HET TOMELOZE KIND
Wat zijn de opmerkelijkste lessen die je in de afgelopen jaren geleerd hebt?
Devynck: “Vertraging heeft mij heel erg geholpen. Ik predik het al lang – vertragen, verkleinen, verdiepen – maar nu pas durf ik te zeggen dat het me écht aan het lukken is. En ik ben daar niet alleen in, geloof ik. Ironisch genoeg heeft een grote crisis – de pandemie – daar een goeie rol in gespeeld: mensen werden gedwongen om zich opnieuw te aarden. Om na te denken: hoe verhoud ik me tot de natuur? Tot de samenleving? Tot mezelf?”
Is dat geen tijdelijk reveil geweest? Heeft intussen niet zowat iedereen de draad van het jachtige leven weer opgepikt?
Devynck: “Dat is het verhaal dat nu verteld wordt, ja: we hebben even rustiger geademd, om vervolgens weer als vanouds te gaan rennen en springen. Maar is dat wel zo? Ik zie rond mij veel tekenen van een nieuw bewustzijn. Mensen die van werk veranderd zijn, bijvoorbeeld, omdat ze echt niet terug wilden naar de drukte en de sleur. Of mensen die geherdefinieerd hebben wie hun vrienden zijn, en hoe ze zich verhouden tot hun familie.
“Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat vertraging nodig is. We zijn heel erg aan het vervreemden van onszelf omdat we ons zo bang laten maken. De grote wereld knalt langs alle kanten binnen, de actualiteit is massief, overweldigend en onontkoombaar. En het verhaal dat ons voortdurend voorgeschreven wordt, is angst – angst voor het virus, angst voor de kernbom, angst voor de onbetaalbare factuur. Dat is moordend.”
Maar er ís een gigantische gezondheidscrisis geweest, er is oorlog, er zijn hoge energiefacturen. Dat zijn geen wissewasjes die je snel van tafel kunt vegen omdat je er geen zin in hebt, toch?
Devynck (knikt): “En dan vergeet je de klimaatcrisis nog. Het is waar wat je zegt, maar dan nog geldt: jezelf inkapselen in angst kan nooit de oplossing zijn. We hebben het nu over de bedreigingen in de grote wereld, maar je ziet het net zo goed op microniveau: we zijn in onze levens voortdurend bezig met wat zou kunnen misgaan. Ik ben er almaar meer van overtuigd dat mensen niet leven op basis van wat hun intuïtie hen dicteert, maar van wat hun verstand hun wijsmaakt. En dat moet gecorrigeerd worden. Dat is het grote innerlijke conflict dat ons bepaalt. We hebben het verleerd ons te verbinden met onszelf.”
Wat betekent dat? Hoe doe je dat concreet?
Devynck: “Het begint met beseffen dat er meer is wat ons verbindt dan wat ons uit elkaar rukt. Die grote polarisatie, dat opbod aan luide meningen, al die mensen die roepen maar niet luisteren: het gaat compleet voorbij aan het simpele besef dat we allemaal uit dezelfde grond komen, en allemaal in diezelfde aarde woelen. We hebben een hart, en dat hart klopt. Dat is toch een sensationele gedachte?
“We hebben onszelf in de afgelopen decennia een gigantisch rad voor de ogen gedraaid. We moeten onze hemel verdienen – alles groot en ambitieus. We denken vanuit schaarste – van geld tot geluk: er is te weinig van alles, en dus kun je maar beter een beetje hardvochtig zijn. Maar je kunt dat toch allemaal ook omdraaien! Mínder willen afvinken in plaats van altijd maar meer. Ik heb een hekel aan het piramidedenken. Wie een mooi diploma heeft, veel geld verdient en z’n leven heeft volgestouwd met sociale successen, die staat bovenaan. Terwijl er zoveel intelligentie daaronder zit, bij de mensen die geen leven leiden dat op het glossy papier van een lifestylemagazine past.
“Die nooit eindigende jacht op prestaties en trofeeën, dat het koste wat het kost ergens willen raken… (Schudt het hoofd) Terwijl we er verdorie al zijn! Want we beschikken allemaal over het vermogen tot verwondering, we willen allemaal iets bijleren over onszelf en onze wereld, we zijn allemaal in staat tot liefde. We bezitten al wat we nodig hebben! Maar je moet er attent voor zijn, natuurlijk. En je niet laten conditioneren door wat je school, je ouders, je lief en de samenleving je zeggen. Ik volg al lang deeltijds kunstonderwijs, en daar vroeg een docent eens om terug te denken aan de eerste tekening die we als kleuter moesten maken, en die vervolgens opnieuw te tekenen. Iedereen in de les kwam met hetzelfde: een huisje met een weggetje ernaartoe en een zonnetje erboven. Want dát was altijd de eerste opdracht: teken dat huisje. Ik begrijp dat daar een zekere schoonheid in zit – het staat voor veiligheid, duidelijkheid, de kleine, heldere wereld die je als kind omringt. Maar tegelijk is het zo beperkend: het duwt een kind meteen in een carcan. Laat kinderen zelf kiezen wat ze tekenen – en laat mensen zelf kiezen welk pad ze nemen, en in welke tred ze lopen.”
Ben je er zelf in geslaagd je eigen tred te kiezen?
Devynck: “Met vallen en opstaan, want het vraagt een mensenleven om je helemaal uit dat harnasje van verwachtingen te wrikken. Acteren is bijvoorbeeld mijn lang leven, maar tekenen en schilderen zijn dat evenzeer – en hoe komt het dan dat ik aanvankelijk alleen op dat spelen inzette? Waarschijnlijk sprak daar toch het verlangen uit om gehoord en gezien te worden. Om, welja, succes te hebben.
“Wat achteraf gezien ook een factor was: ik had m’n features mee. Daardoor zat ik opgesloten in een hokje, en ik wist niet hoe ik daaruit kon raken.”
Je features?
Devynck: “Welja, er was de consensus dat ik een mooie jonge vrouw was. Daardoor kreeg ik rollen aangeboden die eigenlijk alleen dáárover gingen. Een vorm van sois belle et tais toi, ja – wie mooi is, moet niet te veel nadenken. En ik ging daarin mee, terwijl die rollen helemaal niet aansloten bij wat er in mijn diepste binnenste woekerde. Ik verlangde naar personages met een groot gat in hun hart, vreemde vogels die moeilijk verbinding maken, rollen waaraan te kluiven valt.
“Er bestaat een bizarre, reducerende blik tegenover mensen die uiterlijk mooi bevonden worden. ‘Jij hebt dát al’, krijg je dan te horen, ‘en dat is een geweldig privilege. Dus probeer vooral niet om ook nog iets anders te verlangen.’ Ik heb me daar lang niet tegen durven te verzetten. En het is niet dat ik niet dankbaar ben voor de rollen die ik heb mogen spelen, hè. Maar ik durfde me niet uit te spreken over wat ik wilde. Het had ook niet louter met mezelf te maken: er wáren twintig jaar geleden gewoon niet zoveel interessante vrouwenrollen.
“Wat me ook een beetje belemmerd heeft: ik was een wild en tomeloos kind geweest, en vervolgens werd ik bevangen door het idee dat het ernstige, volwassen leven begonnen was. Ik liet me in dat hokje schoppen. Ik werd weleens voor dingen gevraagd die ik meteen afwimpelde omdat ze niet hoorden, maar waarvan ik nu denk: ik had dat gewoon moeten doen. Komen koken in een televisieprogramma, om maar iets te noemen: dat kon niet, dacht ik, want ik was een actrice. Nu weet ik: bullshit!
“Enfin, nu geldt: ik geef mezelf vorm door te acteren, te tekenen en te schrijven, en die drie verhouden zich niet in een hiërarchie tot elkaar.”
Voelen tekenen en schrijven kwetsbaarder dan acteren? Je maakt dan iets wat helemaal van jezelf is.
Devynck: “Grappig: zo zie ik het zelf helemaal niet. Omdat er iets tastbaars overblijft – een tekst, een schilderij – voelt het net minder kwetsbaar. Sowieso ben ik een strenge criticus voor mezelf, en het voelt ook allemaal als een heerlijk spel. In de afgelopen jaren heb ik twee keer werk van mezelf tentoongesteld, en daar bleef ik telkens heel rustig onder. Net omdat ik de teugels in handen heb: ik bepaal het thema, de vorm, de inhoud, met wie ik werk… Het voelt net heel bevrijdend om me zo uit te drukken.”
En als twintiger en dertiger miste je die uitdrukkingsvorm?
Devynck: “Goh, toen tekende en schilderde ik ook al, hoor.”
Maar je kwam er niet mee naar buiten.
Devynck: “Nu ook nog niet: ik hoef niet de wereld te veroveren met mijn kunst. Ik heb geen enkele ambitie, behalve deze: mezelf uitdrukken, met het verlangen om te beroeren. (Denkt na) Of toch, ik heb wel een concrete ambitie gehad: op mijn 50ste verjaardag wilde ik een installatie tentoonstellen. Dat leek me mooier dan een pompeus feest. En dat is gelukt. Ik heb wat mensen uitgenodigd hier, op de tentoonstelling, om naar mijn werk te komen kijken. Meer moet een acteur of een beeldend kunstenaar niet willen zijn: een medium. Iemand die iets doorgeeft dat hopelijk van enige waarde is voor wie wil kijken. Als acteur is me dat in het theater ook gelukt. Maar dat tekenen en schilderen is helemaal van mij, en ik kan er veel in kwijt.”
Vind je het fijn om 50 te zijn?
Devynck: “O ja. Het is een fantastische leeftijd! 40 worden vond ik moeilijk, maar dat had eerder met met mijn persoonlijke situatie van toen te maken dan met het getal op zich. Maar ik ben sindsdien alleen maar krachtiger geworden. (Enthousiast) Het leven is zo boeiend: er is tijd te kort.”
Net na je 40ste gingen Johan Heldenbergh – de vader van je drie kinderen – en jij uit elkaar. Kan zo’n scheiding, als het leed enigszins geleden is, ook iets positiefs betekenen?
Devynck: “Natuurlijk, maar aanvankelijk zag ik alleen de berg verdriet – dat van mij en dat van onze kinderen. Ik had het er moeilijk mee dat we Tita, Cosmo en Jona al zo vroeg leerden dat de dingen eindig zijn. Dat is geen evidente boodschap om te krijgen wanneer je net in je puberteit zit.”
‘Het echte leven begint waar een romcom eindigt’, zei je twee jaar geleden.
Devynck: “Precies. Maar gaandeweg – en daar zit het opbeurende stukje van het verhaal – heeft die scheiding er wel voor gezorgd dat ik op een veel bewustere manier begon om te gaan met onze kinderen. Ik voelde dat ze enkele kilo’s verdriet van me wilden overnemen, dat ze manieren zochten om hun moeder te troosten. Dat was mooi, maar ik wist dat ik dat niet te ver mocht laten gaan. Troost mag in twee richtingen gaan, maar kinderen moeten wel op hun ouders leunen – niet omgekeerd.
“Net na de breuk dacht ik: nu moet ik elke avond koken en de afwas doen, en allemaal in m’n eentje. Het leek me zo’n dof vooruitzicht, maar al vrij snel leerde ik dat je in het moment aanwezig moet zijn. Ook als dat moment banaal lijkt, en zich afspeelt ter hoogte van de gootsteen. Ik leerde dat er, als je maar alert bent, heel veel kan gebeuren terwijl je een bordje staat af te wassen.”
De meeste kinderen van gescheiden ouders horen hun ouders niet in interviews vertellen over de breuk. Vonden jullie kinderen het vervelend dat hun ouders publieke figuren waren?
Devynck: “Ik geloof niet dat ze die interviews gelezen hebben. En Johan en ik hebben altijd de boekskes kunnen vermijden – we waren nooit echt voer voor de roddelpers.
“Nu ik er zo over nadenk: het is wel zo dat onze kinderen niet te koop lopen met wie hun ouders zijn. Ze willen niet louter de dochter of de zoon ván zijn, en ik vind dat heel gezond. Cosmo studeert nu drama aan het RITCS, maar daar is wel een zwerfjaar aan voorafgegaan: ik geloof dat hij het bewust een tijdje tegengehouden heeft, dat hij expliciet níét de richting van zijn ouders uit wilde.”
Lees ook
Actrice en kunstenares Joke Devynck: ‘Ik ben blij dat mijn uiterlijk nu minder meespeelt’
Johan Heldenbergh en Jozefien Mombaerts: ‘Als ik ’s morgens lege koekjesverpakkingen aantref, weet ik dat Johan weer iets wegeet’
Kijk je, nu je kinderen geen kinderen meer zijn en het huis uit fladderen, met meer mildheid naar je eigen ouders?
Devynck: “Natuurlijk! Het klassieke verhaal, hè: ik herkende alle fases uit m’n eigen jeugd. En zo kon ik me veel beter inleven in wat mijn ouders indertijd gevoeld en gedacht hebben.
“Het zijn ook heel leuke grootouders. Tita, de oudste, belde mijn moeder een poosje geleden: of ze met een groepje vrienden van de universiteit mocht komen logeren? Vervolgens kwamen ze daar om één uur ’s nachts, en hebben ze nog een hele tijd gepraat met mijn moeder. Die is 82, maar ze hingen aan haar lippen. Een prachtig beeld: mijn moeder in de zetel, en rond haar, op het tapijt, een clubje studenten van nog geen twintig die gulzig naar haar luisterden.”
Wat herken je in je kinderen?
Devynck (denkt na): “Ze zijn enthousiast, ze zijn wild, ze denken voor zichzelf. Dat is ook hoe ik ben, denk ik. En voor het overige vind ik het vooral mooi hoe ze net van me verschillen. Hoe ze zichzelf helemaal aan het uitvinden zijn.
“(Glimlacht) Ik ben trots op die drie kinderen. Ze hebben me veel geleerd. Het ouderschap is een spiegel die je op de meest onverwachte momenten wordt voorgehouden, hè. En daar moet je dan mee aan de slag. Wat willen die gasten mij tonen? Wat vertellen ze door te zwijgen, of net door te roepen? Vroeger was ik iemand die makkelijk meeging in het conflict: ik begon óók te roepen. Gaandeweg heb ik dat afgeleerd, het bleek nuttiger om me af te vragen waarom iemand boos was. Welnu, wat er gebeurt als je iets wijzigt aan je eigen gedrag, dat is pure magie. Dat is voor mij een belangrijke levensles geweest: je kunt een ander niet veranderen, maar je kunt jezelf wel corrigeren.”
Sta je soms weemoedig stil bij al die andere levens die je had kunnen leiden?
Devynck (verbaasd): “Maar daar heb je je hoofd toch voor? Als je ze bedenkt, dan zijn die andere levens er. Ze hoeven toch niet absoluut gematerialiseerd te worden?”
Maar er zijn toch mensen die vastzitten in een duf en somber leven? Die om wat voor reden dan ook niet het bestaan leiden dat ze wíllen leiden?
Devynck: “Dat is waar: als je echt gefrustreerd bent, als het leven je ongelukkig maakt, moet je proberen om daaruit te breken. Maar in het algemeen vind ik dat mensen te vaak bezig zijn met wat er geweest is, en wat er nog moet zijn. En te weinig met wat er ís.
“(Denkt na) Weet je, ik hou heel erg van het repetitieproces dat bij een rol hoort, evenveel als van de definitieve vertolking. En ook in mijn teken- en schilderwerk hou ik van het proberen, het schaven, het corrigeren – ik vind het heel moeilijk om te zeggen dat iets helemaal klaar is. En zo wil ik dus ook leven: als een schetser. Altijd weer gewoon in het nú leven, zonder heimwee naar wat voorbij is, zonder zorgen over wat nog komen moet.
“Nu goed: dat is makkelijk gezegd, maar ik ben wel 50 moeten worden om daarachter te komen (lacht).”
Meditatie heeft je daarbij flink geholpen, toch?
Devynck: “Ja. Even stil worden en naar binnen gaan, even geen wagonnetje aan de locomotief van je gedachten hangen, alle gedachten even mennen... Dat heeft me ontzettend geholpen. Leren dat je intuïtie de gids is, dat je niet te veel moet nadenken.”
Heeft de pandemie niet net aangetoond dat goed nadenken – de ratio, de wetenschap – een uitweg biedt uit de crisis?
Devynck: “Uiteraard, maar op microniveau zou het geen kwaad kunnen als mensen de dingen eens wat mínder zouden overdenken. Dat eeuwige tobben – alles afwegen op een schaaltje, alles becijferen, alles in ‘Als, dan’-scenario’s willen gieten – is vernietigend.”
Waarin herken je, tot slot, nog het wilde, tomeloze kind dat je eens was?
Devynck (denkt lang na): “Ja, dat is een goeie vraag. Misschien in mijn verbondenheid met de natuur. Ik ben nog altijd het gelukkigst wanneer ik de elementen vóél. Het water, de wind, de zon, de grond: in dat immense geheel ben ik een klein schilfertje, en van die vaststelling word ik altijd weer opnieuw die blije, wilde, lichtjes roekeloze 10-jarige.”
‘Onder vuur’, zondag om 20.40 uur op Eén
© Humo