ExpoJoan Miró
Joan Miró in Bergen: hallucinaties van een moderne magiër
Joan Miró is de kunstenaar achter een bedrieglijk eenvoudig maar baanbrekend oeuvre. De expo in BAM in Bergen toont aan dat er methode achter de magie schuilde.
Voor het eerst sinds 1956 is er in België een grote overzichtstentoonstelling te zien van de Catalaanse schilder, graficus en beeldhouwer Joan Miró (1893-1983), een van de iconen van het surrealisme (door André Breton zelfs “de meest surrealistische van allemaal” genoemd). De tentoonstelling focust op Miró’s relatie met de kunst van het verleden. Ze wil aantonen hoe achter de ogenschijnlijk kinderlijke naïviteit in zijn werk een leven van onderzoek en een nauwgezette methodologie schuilging.
Net zoals Picasso er een leven over deed om te kunnen schilderen als een kind, zou Miró zijn leven lang de kunst van het verleden bestuderen om meesterschap te bereiken en tot de essentie te komen. Toen hij in 1927 verklaarde dat hij ‘de schilderkunst wilde vermoorden’, was dat omdat hij voor zichzelf een volledige vrijheid beoogde ten opzichte van die traditie. Hij zocht de ‘poëtische realiteit’ van het leven weer te geven door de essentie te distilleren. Hij was niet geïnteresseerd in verf, maar in de ‘ziel’ der dingen.
Het was met dat doel voor ogen dat hij zijn hele leven bleef experimenteren en studeren. Hij ging in zijn doeken snijden, ze verbranden of vervangen door dragers als kalfshuid. Hij was voortdurend op zoek naar creatieve vonken en liet zich inspireren waar hij kon. Hij bezocht talloze kunstgalerieën en musea. Thuis had hij een enorme collectie kunstboeken en reproducties van werken in de vorm van ansichtkaarten en krantenknipsels die hij ter inspiratie aan de muur van zijn atelier hing. Dat alles in een obsessieve zoektocht naar schilderkunstige magie.
Zinderend van leven
De tentoonstelling in BAM zet een paar van de belangrijkste invloeden van Miró op een rij, te beginnen met het kubisme en het fauvisme. In die vroege werken blijft hij nog redelijk dicht bij de schilderkunstige voorbeelden -het zijn redelijk traditionele werken -, maar je ziet wel aanzetten tot het latere werk: een losheid in de vormen, een groot gevoel voor kleur.
Naargelang zijn meesterschap groeit, zie je hoe zijn beeldtaal steeds losser en vrijer wordt ten opzichte van de invloeden. Hij laat ze niet los, maar zet er zijn eigen uitgepuurde vormentaal tegenover, als betrof het een magische vervormende spiegel. De tentoonstelling toont heel mooi de rechtstreekse lijnen aan tussen bijvoorbeeld het werk van Hiëronymus Bosch en de Hollandse meesters van de Gouden Eeuw en Miró’s door hen geïnspireerde doeken. De gelijkenissen zijn onmiskenbaar, en toch is er een totale eigenheid.
Boeiend is ook de verwantschap tussen Miró’s werk en de Japanse schilderkunst en kalligrafie. Die stonden bekend om hun bijna rituele voorbereiding en het gebruik van ritmische maar beheerste penseelstreken. De meditatieve en verstilde manier van werken sloot aan bij Miró’s eigen haast religieuze benadering van het schilderen.
Hij had grote bewondering voor meesters als Hokusai, die “hun hart en ziel leggen in het fijnste lijntje en de kleinste stip, en zo zelfs het kleinste puntje in hun tekeningen doen zinderen van leven”. De kalligrafie, waarin taal en beeld versmelten, paste dan weer wonderwel bij zijn verlangen om de schilderkunst te overstijgen en te komen tot een vorm van poëzie.
De duidelijkste invloed van al is misschien wel die van de primitieve kunst: van prehistorische rotstekeningen, precolumbiaanse beeldjes of van de Romaanse fresco’s en architectuur uit zijn geboortestreek Catalonië. Miró zei ooit dat zijn favoriete schilderscholen zo ver mogelijk terug in de tijd gingen. Hij voelde zich wellicht aangetrokken tot de naïef-directe eenvoud waarmee de zaken voorgesteld werden, alsook door de vaak magische functie van die vroege werken. Miró heeft een leven lang geprobeerd om eenzelfde eerlijkheid en directheid te benaderen.
Alchemie
Het beeld dat uit de tentoonstelling naar voren komt, is dat van Miró als een moderne magiër. Hij weet de vele, aanwijsbare invloeden om te toveren in een eigen poëtisch universum. Hij is als een danser die een leven lang zijn lichaam traint, om op het moment van de dans zelf alles los te laten en zich over te geven aan het moment.
Hij zei vaker dat hij weinig over zijn schilderijen kon zeggen, omdat ze ontstonden ‘in een staat van hallucinatie’. Hij was iemand die geloofde in trance, een staat van opperste quasi-religieuze concentratie, waardoor de penseeltoetsen een juistheid en directheid krijgen die je bewust niet kunt bereiken.
Een hoogtepunt in dat magische universum zijn misschien wel de beelden in brons en keramiek die de laatste zaal van de expo bevolken. Ze zijn origineel, speels en helemaal herkenbaar Miró. Ook voor hem moet dit werk een bijzondere plaats hebben ingenomen, want “bij het schilderen ben ik conventioneler”, zei hij er zelf over. Wat hem aantrok in keramiek was “het onverwachte, het element van verrassing. Voor mij is aan keramiek doen een beetje als een alchemist worden.” Een alchemist die het leven van alledag in poëzie wist om te zetten.
Joan Miró, De essentie van voorbije en aanwezige dingen, van 8 oktober tot 8 januari in BAM in Bergen.