BoekenrecensieJoachim Pohlmann
Joachim Pohlmann schrijft wisselvallige biecht van een drieste pied-noir ★★★☆☆
Joachim Pohlmann kruipt in Weesland in de huid van een steeds driestere pied-noir in Algerije, die later in Italië een florerende wijnboer wordt. Hij doordrenkt zijn roman met de ‘nietigheid’ van de mens.
We zijn intussen toe aan de derde roman van Joachim Pohlmann, kabinetschef van Vlaams premier en cultuurminister Jan Jambon. Maar beweren dat zijn eerdere literaire worpen – Altijd iets (2012) en Een unie van het eigen (2016) – stormlopen op de boekhandel uitlokten, is de waarheid geweld aandoen. Cabinetards of politici die zich aan literatuur wagen, het is een risicovolle bezigheid.
Pohlmann noemde zichzelf in een interview in De Tijd ooit zowel een “pessimist”, “een rechtse schrijver” als “bewonderaar van de Duitse auteur Ernst Jünger”. Goed om in het achterhoofd te houden, al bespeur je in zijn nieuwe Weesland ook invloeden van Albert Camus. Regelmatig stuiten we in het ongemakkelijk stemmende, ambigue Weesland op zinnetjes waarin de onbeduidendheid van de mens er ferm wordt ingepeperd: “Wij zijn zo nietig en we wanen ons zo groot; en het contrast tussen die beide lijkt alleen maar te groeien”, bedenkt ik-verteller Victor.
Weesland is een eigenaardige, zwartgeblakerde leeservaring, doordrenkt van oorlog, verraad, doorgeslagen nationalisme en revanchisme, met veel wapengekletter, bloed en bodem. En met een redeloze absurditeit. Gedesillusioneerd, kil en wrang is de biecht van pied noir Victor, elk hoofdstuk nog een tikje ontluisterender. Het boek demarreert op het kasteel Il Potentato in een Toscaans dorp waar de nu oude wijnbouwer, verpopt tot maestro Vittore, al de grijparmen van de dood voelt, nog enkel bijgestaan door de trouwe, jonge verzorgster Alessia, in volle coronapandemie.
Van deze lange, wat artificiële passages over zijn Italiaanse nadagen flitsen we heen en weer naar zijn jaren bij het Vreemdelingenlegioen. De staalharde Victor heeft veel doden op zijn geweten en sprong als pied noir in het roerige Algerije tussen 1954 en 1962 in de bres voor Frankrijk, door zijn eigen leger in de steek gelaten. Aangevuurd door zijn familie die er een wijngaard heeft en haar bezit veilig wil stellen. Of was het toch vooral een avontuurlijke opwelling?
In kortaangebonden zinnen sleurt Pohlmann ons mee in een nietsontziend imbroglio van rechtse ultra’s, fellagha’s, moslims en harki’s, goed voor stadsterrorisme, guerrilla en massaslachtingen, doorsneden met hoogoplopende familietroebelen. Steeds driester en radicaler flakkert de haat van de huurlingen op tegen De Gaulle, die Algerije in hun ogen verkwanselde. “Politiek is verraad. Het is haar wezen en haar onvermijdelijke finaliteit.” Slechts rekenend op zichzelf ontkomt Victor uiteindelijk naar Spanje en Italië. Niet nadat de legionair nog een eitje moet pellen met Nawal, ooit het zo geliefde, bij de familie inwonende ankerpunt van zijn jeugd.
Pohlmann voert alle monstruositeiten op in een kale stijl, als een derivaat van Elvis Peeters’ hoofdpersonage in Dinsdag (2012), ook zonder veel spijt terugblikkend op zijn wandaden. Wat drijft Victor voort? Aansluiting bij een gemeenschap of vaderland? Wat wil Pohlmann precies aanroeren over de clash tussen de Algerijnse islam en het Franse verlichtingsdenken? Onduidelijk. Psychologische verklaringen of uitgekristalliseerde motieven ontbreken in het benauwende Weesland, dat een onbestemde, wisselvallige indruk nalaat.