Interview
Jacqueline de Jong: ‘Als westerse vrouw vluchtelingen schilderen, hoe durf ik!’
Postergirl van mei ’68, voorloper van de punk, en op haar 81ste nog altijd even recalcitrant: de Nederlandse kunstenares Jacqueline de Jong. ‘De revolutie moest er komen omdat we opwinding wilden in ons leven. We waren enorme snobs.’
Ooit was je een sexy motherfucker als je bij ‘IS’ mocht rondhangen. Ooit waren IS-strijders geen religieuze fanatici en criminelen die dood en vernieling zaaiden, maar glamoureuze voorvechters van vrijheid, gelijkheid en liederlijkheid. Revolutionaire hedonisten, kunstenaars van de straat, die via affiches en graffiti levenswijsheden verkondigden als ‘Onder het plaveisel ligt het strand’, ‘Werk nooit!’ en ‘Geniet zonder grenzen’.
‘Ooit’ was zestig jaar geleden, toen die initialen voor ‘Internationale Situationniste’ stonden. In tegenstelling tot wat de benaming laat uitschijnen, was de IS van toen geen internationale massabeweging, maar een kleine, exclusieve club van artiesten en intellectuelen die tussen 1957 en 1972 vanuit Parijs opereerden, en die een immense invloed hadden op wat later de geschiedenisboeken inging als ‘de revolte van mei ’68’.
BIO • geboren in 1939 in Hengelo (NL) uit Joodse ouders • vluchtte in 1942 met haar moeder naar Zwitserland, kwam in 1957 in Parijs bij kunstenaarsgroep Internationale Situationisten terecht • had een relatie met de Deense schilder Asger Jorn, medeoprichter van Cobra • trok in ’70 naar Amsterdam, legde zich toe op schilderen • The Ultimate Kiss in Wiels is eerste overzichtsexpo in België
Hun roergangers waren de Franse schrijver Guy Debord – auteur van onder meer het geruchtmakende boek De spektakelmaatschappij (1967) – en de Belgische filosoof Raoul Vaneigem, auteur van het situationistisch manifest Traité de savoir-vivre à l’usage des jeunes générations (1967). Hun gedachtegoed was een ratjetoe van postcommunisme, anarchisme en je-m’en-foutisme.
Hun doel was, vanzelfsprekend, het omverwerpen van de gevestigde orde, maar ook de afschaffing van alle gedwongen, geestdodende arbeid – eeuwigdurende vakantie voor iedereen! En ze dachten dat te bereiken door verwarrende, ontregelende ‘situaties’ te creëren; acties die ze dérives of détournements noemden, bedoeld om de ‘vijand’ op het verkeerde been te zetten en de mensheid finaal te doen inzien dat ze zich moest bevrijden van de ketenen van kapitalisme, autoritarisme en consumentisme.
Maar de situationisten waren vooral heel bedreven in het ontregelen van zichzelf. Aldoor ruziënd en bekvechtend rolden ze over de straten van Parijs, tot er maar een handvol hardliners overbleef en de ‘beweging’ zichzelf in 1972 ontbond. De legende zou groter worden dan de werkelijkheid ooit was.
Zowat de enige vrouw in het gezelschap was een jonge Nederlandse die naar Parijs was gekomen om een cursus grafiek te volgen: Jacqueline de Jong. Zij was letterlijk de ‘postergirl’ van het situationisme. Tussen 1962 en 1967 maakte De Jong de zes edities van The Situationist Times, het Engelstalige tijdschrift van de situationisten. En in 1968 ontwierp, drukte en verspreidde zij de beroemd geworden affiches die opriepen tot de opstand. Jacqueline de Jong heeft misschien wel evenveel bijgedragen tot de luister en de legende van de situationisten, en al zeker tot hun artistieke appeal, als de boeken van Debord en Vaneigem. Maar de erkenning daarvoor heeft op zich laten wachten.
Begin jaren 70 keerde Jacqueline de Jong terug naar Nederland, naar Amsterdam, waar ze nu nog steeds woont. Ze was in Parijs al begonnen aan een carrière als kunstenaar die vandaag nog steeds voortduurt. Op haar 81ste is ze nog vrijwel elke dag bezig in het atelier op de bovenste verdieping van haar huis in de Kerkstraat, om de hoek van de Reguliersgracht, waar ze mij ontvangt met koekjes van eigen makelij.
Ze trekt een pijnlijke grimas en slaakt een lange zucht wanneer ze de koffie op tafel zet. “Ik ben op m’n hoofd gevallen”, zegt ze. Ze schuift een lok haar opzij waardoor het blauw rond haar oog zichtbaar wordt. Haar rechterhand is rood en gezwollen.
Hoe is het gebeurd?
“Ik ben gestruikeld. Hier vlakbij, op het Amstelveld, waar iederéén struikelt omdat de boomwortels de straattegels omhoog duwen. Als je even niet oplet lig je tegen de vlakte. Ik ben voorover gevallen, maar ik heb de val gebroken met mijn handen. Gelukkig. De huisarts dacht dat er met mijn handen, euh, niks aan de hand was. Dus ik heb gewoon voortgewerkt, aan een groot schilderij van Moria (het vluchtelingenkamp op Lesbos, red.) in de modder. En in de keuken ben ik stokbroden gaan bakken. Lekker brood kneden, blijven bewegen, dacht ik, dan worden mijn vingers en handen niet stijf. Deze ochtend heb ik met de garde nog mayonaise geklopt. Maar kijk hoe dik mijn rechterhand nu is. Ze doet pijn, en het wordt almaar erger.”
En u hebt die handen nodig, voor uw kunst.
“Ja, natuurlijk. De beelden gaan van mijn hoofd naar mijn handen, en dan komen ze eruit. Of niet, haha. Op dit moment ben ik met twee dingen bezig: met werken op papier, die heel spontaan komen, en met grote schilderijen over de vluchtelingenkampen. Moria en Idlib in Syrië, aan de grens met Turkije. De vluchtelingenschilderijen worden straks naar New York verscheept. Eindelijk is er iemand die ze wil tentoonstellen. Overal waar mijn werk wordt getoond, moet ik aandringen dat er ook recente dingen in de selectie worden opgenomen.”
Is dat niet het lot van de kunstenaar met een lange carrière: dat men het oude werk vaak beter vindt dan het nieuwe?
‘Nee, het gaat over die vluchtelingenbeelden. Kennelijk storen sommige mensen in de kunstwereld zich aan het feit dat ik nu vluchtelingen schilder. Dat is de cancelcultuur van vandaag. Hoe haal ik het, als bevoorrechte, witte, westerse vrouw met een gerieflijk huis in Amsterdam, in mijn hoofd om die problematiek aan te snijden in mijn werk! Hoe durf ik! Mag niet, kan niet.
“Ik vind het echt shocking hoor, wat er nu gebeurt. Te grotesk voor woorden. En dat men in de culturele wereld aan de druk toegeeft, vind ik nog het ergste. Toen ik een kind van tien was heb ik een ‘zelfportret als Papoea’ gemaakt. Twee jaar geleden had ik een grote overzichtstentoonstelling in het Stedelijk hier in Amsterdam, daar is het nog getoond. Mazzel gehad. Nu zou het niet meer kunnen, geen spráke van.’ (bedaard) Koekje?”
Wordt The Ultimate Kiss, uw tentoonstelling in Wiels, een tijdreis naar de hoogdagen van het situationisme, waar ook een aantal Belgische kunstenaars en intellectuelen bij betrokken waren?
“Wiels wordt een prestigieuze retrospectieve, denk ik. En er wordt ook wat recent werk getoond, daar ben ik blij om. Maar het is waar, eigenlijk heb ik in de loop der tijden best veel met België te maken gehad. Met Freddy de Vree (dichter en radiomaker, overleden in 2004, red.) had ik veel contact. En met Serge Vandercam (Cobra-kunstenaar en fotograaf, overleden in 2005, red.) heb ik een roadtrip door Wallonië gemaakt voor het tweede nummer van The Situationist Times. “Hugo Claus kende ik ook goed. Ik was dol op hem, we zijn tot het einde bevriend gebleven. Ik ging ook naar de Hotsy Totsy, het café van zijn broer Guido in Gent. Maar de meeste mensen van vroeger zijn dood. Dus een sentimental journey gaat het in Brussel niet worden, denk ik.”
Raoul Vaneigem, samen met Guy Debord de grote ideoloog van de situationisten, leeft nog. Hij woont nu naar verluidt in Barcelona. Hebt u nog contact met hem?
“Ik heb hem uitgenodigd voor de vernissage, maar ik denk dat het e-mailadres dat ik van hem heb niet meer in gebruik is. Vaneigem was natuurlijk een opponent. Hij was de tegenpartij...”
Hoe bedoelt u?
“Met hem persoonlijk heb ik nooit problemen gehad, maar hij was wel een van de mensen die mij en alle andere kunstenaars uit de IS hebben gegooid. Omdat ons uitdrukkingsmiddel, kunst, een verkoopbaar product was. Ware situationisten maakten geen producten. Dat mocht niet. Dat vonden de grote politieke denkers van de beweging onzuiver, not done. Alsof de boeken en de films die zij maakten geen producten waren. Vaneigem behoorde tot die strekking. Het boek dat hij in 1967 schreef was in sociaal-politiek opzicht wel interessant, het heeft een enorme invloed gehad op de beweging van ’68, maar als kunstenaar had ik er helemaal niks aan.’
Er zijn mensen die vinden dat The Situationist Times, het tijdschrift dat u bedacht en gemaakt hebt, het mooiste is wat de situationisten hebben nagelaten.
“Dank voor het compliment. Maar er waren nog andere mensen die heel mooie dingen hebben gemaakt, hoor. Debord en Asger Jorn (Deense Cobra-kunstenaar en medeoprichter van Internationale Situationniste, red.) hebben samen twee fantastische boeken gemaakt: Memoire en Occupation. En het tijdschrift van de Gruppe Spur was ook heel memorabel. (lacht) Ik hoef niet álle credits.”
De esthetiek en de typografie van The Situationist Times was invloedrijk. Tien jaar later zag je die terugkeren in de punkzines.
“Ab-so-luut. (loopt naar de boekenkast) Hier staat niet voor niets een foto van Vivienne Westwood op het rek. Wat zij en Malcolm McLaren (de manager van Sex Pistols, red.) tussen midden en eind jaren 70 allemaal deden, in de mode en in de muziek, dat voelde heel vertrouwd voor mij.
“Eerder al had je iemand als Don Van Vliet (die, met en zonder Frank Zappa, muziek maakte als Captain Beefheart, red.) Hij was een zielsverwant. Er hangt hier nog een kunstwerk van hem.”
Het waren glamoureuze tijden.
(opgewonden) “O ja! We were absolutely glamorous! De revolutie moest er niet komen omdat we allemaal arm wilden worden, maar omdat we een leuker, intenser leven wilden. Opwinding! La jouïssance! Ja, natuurlijk was het chic om met de situationisten rond te hangen. Maar dat elitaire trekje hadden de surrealisten ook al, laten we wel wezen. Enorme snobs, dat waren we.”
Had u dat gevoel ook al toen u erin rondliep?
“Dat we ons verheven voelden boven de anderen? Zeker weten! In de woelige meidagen van mei ’68 was het mijn taak om onze affiches van de Rue de Charonne, nabij de Bastille, waar we ze maakten, naar L’école des Beaux-Arts te brengen, van waaruit ze dan verder verspreid en aangeplakt werden. Dat moest liefst gebeuren zonder dat de oproerpolitie me in de gaten kreeg. Nou, dan kleedde ik me heel elegant – hoge hakken, hoedje op, strak pakje – zodat ze mij zeker niet zouden verwarren met een opstandige student.
“Ik dacht: ik ga me hier niet laten betrappen in een vieze werkmansbroek. En ik waste altijd mijn handen voor ik de straat opging. Het eerste wat je bij een politiecontrole moest laten zien, waren je handen. Daaraan zagen ze of je met stenen had gegooid of niet. Maar ik moet eerlijk zeggen: zonder revolutie zag ik er ook behoorlijk koket uit, hoor. Tuurlijk was dat opwindend. Tuurlijk trok het mij heel erg aan.
“Ik was piepjong. Ik was overal tegen waar je tegen kon zijn. Mijn allereerste daad in de avant-garde was het onderschrijven van een pamflet met de titel: Contre l’avant garde. Haha. Toen was ik 18. Bovendien kreeg ik een relatie met Asger Jorn, de grote, oudere kunstenaar die al zo veel watertjes had doorzwommen.”
U was de enige vrouw in een club van intellectuele haantjes. Heeft dat van u een radicale feministe gemaakt?
“Niet bepaald. Zoals de meeste vrouwen van mijn generatie die in de jaren 60 hun neus aan het venster staken, ging ik voornamelijk om met mannen. Dat had niks benauwends voor mij. Integendeel, het was van een grote vanzelfsprekendheid. Camaraderie. We waren gewoon vrienden. Ik heb kritiek gekregen omdat ik in mijn werk te weinig focus op vrouwenzaken. Ik werd soms te weinig feministisch bevonden. (lacht) En als ik al eens iets feministisch deed, was het ook niet goed. “Hier in Amsterdam ben ik op een gegeven moment in een feministische club verzeild, met onder anderen de kunstcritica Betty van Garrel, die vorig jaar is overleden, de kunsthistorica Liesbeth Brandt Corstius, en de kunstenares Wendela Gevers Deynoot. Allemaal recalcitrante vrouwen, allemaal goeie vriendinnen.
“We zouden samen een tentoonstelling doen. De voorbereidende vergaderingen waren alvast hartstikke leuk. ‘We moeten het huishouden tonen’, zei ik. ‘Het leven zoals het is. Een slaapkamer, een badkamer, een keuken. En dan gaan we vuile was ophangen, en maandverband, en een hele vieze wc installeren die de bezoekers zelf mogen schoonmaken. En er moet heel veel lawaai zijn, van een stofzuiger die continu blijft ronken.’
“Wendela kwam vervolgens met het idee om op de gevel van het pand aan de Keizersgracht waar de expo zou plaatsvinden, in grote roze neonletters het woord ‘kut’ aan te brengen. Heel gemeen van ons, maar leuk, toch? Nou, die tentoonstelling is niet doorgegaan.”
Wie zijn de situationisten van vandaag?
“Die groep vrouwen die, vermomd als gorilla’s, racisme en seksisme in de kunstwereld aanklaagt. Hoe heten ze ook weer? Guerrilla Girls! Die vind ik fantastisch. Pussy Riot, de protestpunkers uit Moskou, ook. En de beweging tegen het copyright. Daarvan zijn de situationisten en ik heel zeker de grondleggers. Op de laatste pagina van alle edities van The Situationist Times werd uitdrukkelijk vermeld dat er geen copyright op zat...’
U bent een voorloper van de copyleft-beweging.
“Jazeker. Dat was pas avant-gardistisch! Veel belangrijker dan dat theoretische geouwehoer van Debord en co. (lacht) In dit internettijdperk nog meer dan in 1962, toen het enkel over gedrukte media ging. Toen ik mijn tijdschrift aan de universiteit van Yale verkocht, zei ik: ‘Eén ding moeten jullie goed begrijpen, jullie kopen iets waar géén copyright op zit.’”
Hebt u The Situationist Times aan Yale verkocht?
“Mijn maquettes en mijn persoonlijk archief, ja. In Yale hebben ze een ‘department of counterculture’, waar ze de hele geschiedenis van de tegencultuur bewaren: Provo, de RAF, noem ze allemaal maar op. En mijn spullen dus ook. Getty wilde ze ook hebben en wilde er zelfs een veelvoud voor betalen van wat Yale bood. Maar in Yale zijn de archieven vrij toegankelijk voor studenten en onderzoekers, en respecteren ze het non-copyright. Getty wilde het voor zichzelf hebben, als een schat uit het verleden.”
Verwacht u nog een revival van het situationisme?
“Nee, dat nu ook weer niet. Laten we eerlijk zijn: de ideeën van Debord en Vaneigem, wat schiet daar nog van over? (sprankel in de ogen) Twee jaar geleden had er iets spectaculairs kunnen gebeuren. Toen was ik genomineerd om Nederland te vertegenwoordigen op de Biënnale van Venetië. En al zeg ik het zelf: ik had een geweldig idee. U weet dat aardappelen tegenwoordig een thema zijn in mijn werk?”
Aardappelen, juist.
“Het is begonnen met sculpturen in aardappelvorm, daarna schilderijen, en daarna ‘Pommes de Jong’: juwelen van uitgeschoten aardappelen. Voor Venetië wilde ik 100 of 150 geshrinkte aardappelen in goud laten gieten en ze over de hele stad verspreiden, verstopt in kerken en op rare plekken. Het zou een authentieke situationistische dérive zijn geworden: de zoektocht naar de gouden aardappel! Wie ze vond mocht ze houden, maar moest zich wel komen aanmelden voor een certificaat.
“Hartstikke leuk idee, toch? Maar ik heb het niet kunnen uitvoeren. Ik heb Nederland niet mogen vertegenwoordigen op de Biënnale. Want ja, je stuurt nu toch geen witte kunstenaar meer naar de belangrijkste kunstmanifestatie ter wereld? Net zoals je niet meer accepteert dat een witte kunstenaar het lijden van de vluchtelingen in beeld brengt. Ook al ben ik zelf ooit een vluchteling geweest. (denkt na) Nu ik erbij stilsta: dat zou nog een pittige discussie kunnen opleveren.”
Maar u gaat die discussie uit de weg. U praat zelden of nooit over uw Joodse identiteit en over uw vlucht naar Zwitserland in 1942.
(denkt na) “Waarom ik het in catalogi en boeken nooit benoem, dat ik Joods ben, is omdat het echt nul uitstaans heeft met mijn werk. Mijn Joodse achtergrond, de Joodse cultuur: it’s not an issue in mijn werk, begrijpt u? Mijn grootouders waren vrome Joden, en mijn ouders deden ook best wel aan Joodse dingen, maar zelf werd ik niet door veel vroomheid gehinderd .
“Onze vlucht was wél een issue, ook al omdat ik vervolgens vier jaar in Zwitserland op school heb gezeten. En voor de vlucht hadden we eerst een vol jaar ondergedoken gezeten. De underground is mij met de paplepel ingegoten!” (lacht uitbundig)
En de kunst ook. Uw ouders waren kunstverzamelaars.
“Mijn ouders waren vooral heel open en kosmopolitisch. Dát is belangrijk voor mij.”
Het kosmopolitisme staat vandaag overal onder druk. Hoe kijkt u naar de nationalistische stemming, in Nederland en elders in de wereld?
“Met grote verontwaardiging. Ik erger me dood aan het feit dat er nu weer zo de nadruk op identiteit wordt gelegd. En ik erger me dood aan het feit dat daardoor de vrijheid van meningsuiting, zo ongeveer het meest essentiële wat we hebben, onder druk komt te staan. Jaha, ik erger me nog net zo hard als zestig jaar geleden. Toen ging het over de vuile oorlogen in Algerije en Vietnam, nu is het weer iets anders. Er is eigenlijk niet zo veel veranderd.”
Is Parijs nog steeds de stad van uw dromen?
‘Ja. Ik ga er nog vaak naartoe. En dan ga ik altijd rondlopen in de buurt waar ik heb gewoond. Ik had er willen blijven, vijftig jaar geleden, maar na ’68 werd het steeds moeilijker om mijn verblijfsvergunning verlengd te krijgen. En op een gegeven moment had ik er ook geen atelier meer. Bovendien was mijn verhouding met Asger Jorn afgelopen, omdat ik verliefd was geworden op Hans Brinkman, die hier in Amsterdam later een galerie had. Al die dingen.
‘Maar ik droom nog regelmatig van mijn kamertje in de Rue de Charonne, de straat die helaas bekend is geworden van de aanslagen. (Op 13 november 2015 namen IS-terroristen er het terras van restaurant La Belle Equipe onder vuur, 20 mensen stierven, red.) Het was een minikamertje met een minikeukentje. De doucheknop hing boven de wc. Ik moest op het toilet gaan staan of zitten om te douchen. Zo glamoureus was het.”
Jacqueline de Jong duwt me in de lift die ze onlangs in haar huis heeft laten installeren. Een glazen koker loopt van het souterrain naar de vijfde verdieping. We vertrekken voor een rondleiding langs de kunst waarmee alle muren, op elke etage, van vloer tot zoldering behangen zijn. “Ik verkocht plotseling erg goed in Londen”, zegt ze. “Dus ik had wat geld. Dank zij die lift kan ik hier blijven wonen en werken. Ik geraak nu in mijn atelier op de hoogste verdieping zonder al die steile trappen te hoeven beklimmen. De lift is alleen tergend traag. Vind ik niet zo erg. Ik ben 81. Ik heb alle tijd.”
Jacqueline de Jong, The Ultimate Kiss, tot 15 augustus in Wiels, Brussel. wiels.org