RecensieBoeken
In ‘Voorbij het zwart’ van Hilary Mantel duik je in de wereld van geesten en spoken uit je verleden
In haar net vertaalde roman Voorbij het zwart (2005) duikt Hilary Mantel (1952-2022) in het leven van een medium en haar assistent. De grens tussen beschadigd, waanzinnig en begaafd is flinterdun. En de doden blijken ook maar mensen.
De zwaarlijvige Alison Hart is medium, of helderziende. Ze toert met haar bonenstakerige assistente of ‘manager’, zoals Colette die zich over de financiën ontfermt zichzelf liever noemt, langs slaperige stadjes rondom Londen om berichten van overledenen door te geven aan hun nabestaanden. Alison maakt er een show van in zigeunerachtige gewaden, omgeven door de nodige kitsch. Ondertussen wordt ze verschrikkelijk geplaagd door haar spirituele gaven; de (kwel)geesten laten haar geen moment met rust.
De twee ontmoeten elkaar op een ‘spiritistische beurs’. Mantel schrijft: ‘Colette ging voor haar zitten, dat bleke lijdzame wezen, als een offerdier dat is leeggebloed’, een van de vele snedige karakterschetsen in de roman – het is de filerende blik die de twee op elkaar werpen die de dynamische motor van het verhaal vormt. Alison vertelt Colette dat de man die ze voor haar oom aanzag haar vader was en biedt haar vervolgens een baan aan. Colette weet niet of ze het allemaal moet geloven, maar ze is net gescheiden en zo eenzaam en zoekende dat ze Alisons aanbod accepteert en zelfs bij haar intrekt.
Hondengevechten
De binnenflap spreekt over ‘een brief voor de lezer’ waarin Mantel beschrijft hoe een ontmoeting met een vermoeide helderziende die contact legde met een overleden vriend van Mantel en de aanblik van haar uitgebluste assistente haar nieuwsgierigheid had gewekt. De geestenwereld had haar interesse al, zo blijkt uit haar eerdere roman De geest geven, uit 2003. Mantel schreef Voorbij het zwart om antwoorden te krijgen. Op het eerste gezicht doen de twee hoofdpersonages karikaturaal aan: de dikke en de dunne, de een dramatisch en flamboyant, de ander stug, kleurloos en gesloten. Maar Mantels drijfveer precies te willen weten hoe het zit met die figuren, maakt dat de karakters niet vlak zijn, maar complex en gelaagd. Ze portretteert hen zowel genadeloos als liefdevol.
Colette vindt dat ze een boek moeten uitbrengen over Alisons gave; dat is goed voor de marketing. Ze ondervraagt Alison kritisch en een tikkeltje angstig hoe die contacten met de geestenwereld in hun werk gaan en maakt geluidsopnames. De cassettebandjes staan vol met boodschappen van gene zijde. En de spirituele wereld en haar boodschappers blijken volgens een systeem te werken. Volgens Alison zijn de geesten die nog ronddolen vaak in de war – ze begrijpen niet dat ze dood zijn – of verdwaald op weg naar het licht.
Ieder medium krijgt de spirituele gids toebedeeld ‘die ze verdient’. Voor Alison is daar Morris, een grofgebekt, hompelend mannetje van laag allooi dat te pas en te onpas zijn piemel uit zijn broek haalt. Hij is iemand uit de entourage van Alisons slechte jeugd, waar we steeds een beetje meer over te weten komen. Ze groeide op in een achterbuurt bij een aan pillen verslaafde prostituee als moeder in een huis vol agressieve, criminele ex-militairen die zich bezighouden met hondengevechten.
Mantel kleedt haar personages gaandeweg het verhaal steeds meer uit in kleurrijke, meanderende volzinnen, prachtig vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Wat ze delen is een laag gevoel voor eigenwaarde. Dat uit zich in een lichamelijke onthechtheid: Colette kent een verleden vol treurige seks met willekeurige mannen. Alison eet zich bijna dood. Ze blijkt als kind verwaarloosd, mishandeld en misbruikt en is zwaar getraumatiseerd. ‘Ze zag het verleden niet duidelijk voor zich, ze zag enkel vage contouren, een zwarte massa, die zich aftekende tegen een zwarte lucht’, schrijft Mantel.
Morris laat weleens wat los en dan komen er flarden bovendrijven waar de honden geen brood van lusten. De spirituele entourage die hem omringt bestaat uit de spoken van Alisons verleden. De grens tussen beschadigd, waanzinnig en begaafd is dun. Mantel laat een oordeel over Alison, zoals een goed schrijver betaamt, aan de lezer.
Twee heldinnen
De onderwerpen die ze aansnijdt zijn loodzwaar – de dood, (seksueel) misbruik, trauma, eenzaamheid – maar de scherpe observaties van Mantel voorzien het verhaal toch van de nodige (zwartgallige) humor.
Het boek ademt de sfeer van de jaren 1990, een tijd waarin ook hier veel aandacht was voor ‘het paranormale’ (het waren bijvoorbeeld hoogtijdagen voor het Nederlandse medium Jomanda). Het nieuws over de dood van prinses Diana (1997) zet alle mediums in de roman op scherp – iedereen wacht gespannen tot ze ‘doorkomt’ – tot hilariteit van de lezer.
Soms voelt de roman een tikkeltje gedateerd. Dat zit ’m eerder in de wijdlopigheid van het lijvige boek dan in het tijdsbeeld. De roman beschrijft het dagelijkse leven van de twee heldinnen wel heel uitvoerig, waardoor je een zekere snelheid mist.
De vragen die Mantel opwerpt, zijn echter ook vandaag de dag zeer relevant: hoe worden we gevormd door onze omgeving? Wat is waar? (Of: wie vertelt de waarheid?) En: welke bewijzen hebben we nodig om ergens in te geloven?