Ze is één van de belangrijkste en succesvolste kunstenaars van deze tijd. Er zijn mensen die miljoenen veil hebben voor een schilderij van haar hand. Maar Marlene Dumas (66) is niet onder de indruk: ‘Hoe beroemder een kunstenaar wordt, hoe minder goed men doorgaans naar zijn of haar werk kijkt.’ Ze geeft zelden interviews, maar voor ons wilde ze wel een nachtje opblijven: ‘Wanneer een belangrijke wetenschapper wordt uitgenodigd, prijst men zijn verdiensten en ontdekkingen. Als ik ergens kom, zegt men dat mijn schilderijen erg prijzig zijn. Is dat niet droevig?’
Hoe gaat dat, een interview met Marlene Dumas? Om te beginnen heeft het haar voorkeur dat het interview níét plaatsvindt. Ze haat het om in een situatie terecht te komen waarin ze de gebruikelijke clichés over haar werk moet toelichten of weerleggen. En ze schrijft liever dan ze praat. Ze verwijst naar de bekende uitspraak van Vladimir Nabokov, de schrijver van Lolita: ‘I think like a genius, I write like a dinstinguished writer and I speak like a child.’
‘Ongelukkig genoeg ben ik niet zo streng als meneer Nabokov’, meldt ze tot mijn opluchting in een nachtelijke e-mail. De voorwaarde is wel dat ze de vragen op voorhand krijgt, zodat ze er een paar dagen over kan nadenken. De antwoorden komen per e-mail, in de vorm van scans van acht dichtbeschreven vellen papier in een mooi, duidelijk handschrift, maar met naar het einde toe steeds meer doorhalingen en kraaienpoten. De mail belandt om iets voor vijf uur ’s ochtends in mijn mailbox. ‘Nu ga ik slapen’, schrijft ze in een begeleidend bericht. ‘We kunnen er morgen nog over bellen, maar niet voor drie uur ’s middags, want dan ben ik nog niet goed wakker. Skypen kan en wil ik niet.’
Het gesprek begint uiteindelijk om vijf uur en duurt anderhalf uur. Ze lacht vaak en luid. Poseren voor onze fotograaf is uitgesloten. Haar dochter Helena kan desgewenst wel enkele snapshots sturen. Kapsones, denkt u? Marlene Dumas heeft nul kapsones. Haar weerzin tegen interviews is 50 procent schroom en 50 procent zelfbewustzijn. Schroom over ‘het kinderlijke gebrabbel’ en ‘de afgebroken zinnen’ die ze naar eigen zeggen uitstoot als ze praat met een ‘vragensteller’. Zelfinzicht omdat het ook écht zo is dat ze veel beter schrijft dan praat. Sweet Nothings, de bundeling teksten van haar hand die in 2014 is verschenen, is een zeldzame literaire parel, vergeleken met de geschriften van veel andere kunstenaars. Poëtisch, filosofisch en toch glashelder. ‘Ik schrijf over kunst om voor mezelf te spreken, en om me te onderscheiden van de pedanterie en het academisme van de kunstkritiek’, luidt het in de aanhef. ‘De kunst heeft me nooit geïmponeerd noch teleurgesteld. In de kunstenaar als levende legende, larger than life, heb ik nooit geloofd.’
Om u een idee te geven hoe groot de legende Marlene Dumas inmiddels is: ze heeft al twee keer deelgenomen aan Documenta in Kassel en de Biënnale van Venetië, de internationale hoogmissen van de hedendaagse kunst. Alle belangrijke musea en privéverzamelaars, in alle hoeken van de planeet, hebben schilderijen van haar in hun collectie. Retrospectieve tentoonstellingen van haar werk reisden de voorbije tien jaar langs alle gerenommeerde kunstinstituten van de westerse wereld. Ze wordt vertegenwoordigd door toonaangevende kunstgaleries als Frith Street Gallery in Londen en David Zwirner in New York, Hongkong, Londen en Parijs. Toen haar schilderij The Teacher in 2006 bij Christie’s werd afgehamerd voor 3,34 miljoen dollar, was dat het hoogste bedrag dat ooit werd betaald voor werk van een levende kunstenares. Drie jaar later werd haar werk The Visitor bij Sotheby’s geveild voor 6,3 miljoen dollar. En nu hangen er 26 nieuwe schilderijen van Marlene Dumas in Zeno X Gallery in Antwerpen, de galerie waarmee ze al meer dan 25 jaar samenwerkt. Dat jubileum wordt sinds vorige week gevierd met een tentoonstelling onder de titel Double Takes.
U komt uit Zuid-Afrika, woont in Amsterdam en bent ondertussen bekend in de hele wereld. U had België toch net zo goed kunnen overslaan?
Marlene Dumas: “O nee, help! Met Hongkong heb ik niets, Parijs was heel lang niet interessant voor hedendaagse kunst, New York overschat zichzelf en Londen is een eiland. Geef mij maar België!”
Hoe belangrijk zijn Zeno X en België voor uw ontwikkeling als schilder geweest?
Dumas: “Héél belangrijk. België is voor mij het gekke tweelingbroertje van Nederland. Holland had Rembrandt, België had Rubens. En België is ook dichtbij. Je kunt er met de auto naartoe rijden. Dat maakt een verschil, want ik hou niet van vliegen. Toen ik hier uit Zuid-Afrika arriveerde – lang geleden, in de jaren 70 van de vorige eeuw – dacht ik trouwens dat België een provincie van Nederland was. Maar tegelijkertijd is het ver weg. Kijk naar de kunst: Vermeer en Mondriaan zijn onovertroffen, maar René Magritte en Marcel Broodthaers zijn fundamenteel anders. Zij hebben de relatie tussen beelden en woorden gelegd, die voor mij zo wezenlijk is geworden.
“Van de geschiedenis en de politiek in Nederland en België weet ik nog steeds bijna niets. Een land is een verzameling individuen. En sommige individuen uit België hebben mij vooral geholpen om kritisch te worden en te blijven, voor de kunst en voor mezelf. Antwerpen zie ik als een kleine, wat viezige en armoedige versie van Parijs. Ik heb dan wel een Franse familienaam, maar ik spreek geen woord Frans. Maar met de Vlamingen kan ik praten. Dat schept ook een band (lacht). Alhoewel ik Luc Tuymans vooral ken uit de interviews die hij geeft. Door zijn accent versta ik hem niet goed en kan ik geen diepe gesprekken met hem voeren. Mijn eigen Afrikaans-Nederlandse mengtaaltje helpt daar natuurlijk niet bij (lacht).
“O, en ik hou ook van de naam van mijn Antwerpse galerie: Zeno X. Nagenoeg alle grote, internationale galeries dragen de naam van hun oprichter. Zwirner, Hauser & Wirth, Gagosian, noem ze maar op. Frank Demaegd is erin geslaagd om een belangrijk, alom gerespecteerd personage te worden in de internationale kunstwereld, zonder onder zijn eigen naam te opereren. Dat vind ik sterk. Door de coronacrisis lees je nu overal dat we opnieuw stoïcijns moeten leren denken. Driehonderd jaar voor Christus was Zeno de stichter van die Griekse filosofische stroming (de stoïcijnen zagen het vervullen van onze sociale plichten en leven in overeenstemming met de natuur als de weg naar geluk, red.). Maar er was nog een andere Zeno, die van de paradox (Zeno van Elea, red.). Over een naam met inhoud en gelaagdheid gesproken. En dan dat onbestemde, onbenoemde achtervoegsel ‘X’...”
Voelt u zich verbonden met de andere kunstenaars van Zeno X?
Dumas: “In de jaren 70 hield ik van Amerikaanse kunst, maar op een gegeven moment werd die mij te reclameachtig. Er ontbrak iets. En toen kwam Jan Hoet. Hij was niet alleen een warme en charmante man, ook zijn verbondenheid met het niet-gestroomlijnde, met de chaos en de psychiatrie sprak mij zeer aan. Het werk van iemand als Anne-Mie Van Kerckhoven, ook een kunstenares die al lang verbonden is aan Zeno X, sluit daarbij aan. Ik heb haar werk altijd heel bijzonder gevonden, hoewel we nooit veel contact met elkaar hebben gehad. De sterkste band is natuurlijk die met Luc (Tuymans, red.) We zijn ongeveer van dezelfde generatie, en we zijn allebei schilders. We hebben dus dezelfde problemen, al lossen we die elk op onze eigen manier op. Luc heeft zijn eigen thema’s binnengebracht in de schilderkunst: de getraumatiseerde postkoloniale wereld, de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, de fundamentele onbetrouwbaarheid van beelden. Je zou kunnen zeggen dat hij de schilderkunst uit de romantische mythologie heeft gehaald en in de reële wereld heeft teruggezet. Ik vind zijn schilderijen helemaal niet koel en onpersoonlijk. Integendeel, ze vibreren van de spanning, ze zijn nerveus en soms ook onverwacht teder. Luc weet mij in elk geval meer te raken dan iemand als Gerhard Richter. Goeie schilder, maar zijn werk heeft op mij niet hetzelfde ontregelende effect als dat van Luc op zijn best: de verlorenheid die eruit spreekt, het ongemak-met-de-wereld...”
BANG VOOR WAANZIN
Deze nieuwe tentoonstelling is voor een stuk voortgesproten uit uw samenwerking met de schrijver Hafid Bouazza. Hoe hebt u hem leren kennen?
Dumas: “Vijf jaar geleden vroeg Hafid mij om zijn Shakespeare-vertaling Venus & Adonis van illustraties te voorzien. Ik vond het een moeilijke opdracht. Ik heb hem toen uitgenodigd om naar mijn schetsen te komen kijken. Ik had al veel over hem gelezen, maar nog maar weinig van hem. Ik kende wel zijn vertaling van Arabische pornografische liefdesgedichten (‘Om wat er nog komen moet: pornografica’, red.). Eén van die gedichten had ik opgenomen in de catalogus van mijn retrospectieve tentoonstelling The Image as Burden. De thema’s van Venus & Adonis heb ik verder uitgewerkt in Myths & Mortals, mijn daaropvolgende show bij Zwirner in New York. Tussen de schilderijen die klaarstonden om naar New York te vertrekken, zag Hafid The Origin of Painting staan. ‘Dat is de dubbele kamer van Baudelaire!’ zei hij (een metafoor voor de dubbele werkelijkheid waarin de dichter leeft: de dichterlijke koortsdroom en de realiteit die de droom verstoort, red.) Dat schilderij is toen niet meegegaan naar New York, maar het is het vertrekpunt van deze tentoonstelling geworden. We werken nu opnieuw samen. Ik zal Hafids vertaling van Le spleen de Paris van Baudelaire illustreren. Ze verschijnt volgend jaar.
“Hafid heeft mijn referentiekader verbreed. Hij heeft mij laten kennismaken met de beeldspraak uit de oude geschriften, die vaak verrassend expliciet is, maar ook zoveel mooier en subtieler dan de beperkte woordenschat die wij nu hanteren. Die kennis gebruik ik, niet om het verleden te kopiëren, maar om nederig te blijven, om niet te snel tevreden te zijn met elk beeld dat ik verzin. Probeer het Bijbelse Hooglied maar eens te overtreffen!”
Hafid Bouazza is geen onbeschreven blad: literair wonderkind, vrolijke islamcriticus, maar ook rusteloze roeszoeker en grootverbruiker van drank en drugs. Zijn jullie zielsverwanten?
Dumas: “Hafid is een complexe figuur, als persoon en als schrijver. Hij brengt mensen in de war, denk ik, waardoor ze een aantal van zijn vitale eigenschappen niet zien. Zijn gevoel voor humor, bijvoorbeeld. Of hoe subtiel zijn boeken in elkaar zitten. Hafid is geen makkelijke schrijver, hè. Ik moet zijn zinnen vaak twee keer lezen.
“Zijn we zielsverwanten? We zijn allebei op redelijk jonge leeftijd bekend geworden, dat is een gelijkenis. Hafid al helemaal. En het is ons allebei overkomen dat mensen zich opwonden over de onderwerpen die wij aansneden – islam bij hem, Israël-Palestina bij mij – waardoor ze al de rest over het hoofd zagen. Al ging dat bij mij niet gepaard met zoveel ophef en sensationele verhalen als bij Hafid (lacht). Over zijn belevenissen met drugs weet ik niks. Die ervaring delen we niet. Ik ben altijd bang geweest voor waanzin en geheugenverlies. Ik heb in het dagelijkse leven al nauwelijks richtinggevoel, cijfers en chronologieën kan ik niet onthouden, dus wat zou ik met drugs beginnen? Ik ben zeker ook minder obsessief dan Hafid. (Lacht) Ik ben veel inconsequenter.”
Drinken en dronken worden beveelt u wel aan. ‘It has to be dark and you have to be drunk’, schreef u in de catalogus van uw tentoonstelling in het Edvard Munch-museum in Oslo. Gaat dat over het maken van kunst? Gaat schilderen bij u gepaard met een vorm van dronkenschap?
Dumas (lacht): “Sommige uitspraken van mij moet je niet al te letterlijk nemen. Toen ik jonger was, was mijn werk wel vaak een goeie aanleiding om dronken te worden. Dat heeft te maken met de totale overgave die je nodig hebt om tot goeie kunst te komen. Je gaat zo op in wat je doet, dat al het andere er niet toe doet, als in een roes. Nu word ik bedwelmd door de kunst.”
Ik heb gehoord dat u vooral ’s nachts werkt, bij kunstlicht.
Dumas: “Dat klopt. En ik werk graag op de grond. De beste werken beginnen zo: canvas op de vloer en ik die eroverheen gebogen sta. Met het klimmen der jaren wordt dat wel steeds moeilijker. Het is erg belastend voor mijn rug. De dagen erna heb ik soms grote moeite om uit bed te raken. Overdag slaap ik, lees ik, mail ik, telefoneer ik, orden ik mijn stapels oude kranten en luister ik naar de ellendige verhalen van anderen.”
Schildert u elke nacht?
Dumas: “O, nee! Als er een tentoonstelling zit aan te komen, werk ik onafgebroken. Maar als de deadline verstreken is en de werken uit mijn atelier vertrokken zijn, schilder ik soms maanden niet. Dan komt er doorgaans een periode waarin ik een afkeer heb van mijn eigen werk. Eigenlijk leef en werk ik heel ongerijmd. Ik laat mij makkelijk afleiden. Ik stel beslissingen eindeloos uit, breek me het hoofd over vragen die ik moet beantwoorden, zoals u hebt gemerkt (lacht). Maar zelfs als ik niet werk, draait alles toch rond mijn werk en ben ik dag en nacht bezig.”
PORNOKLEUREN
In de jaren 90 van de vorige eeuw bent u beroemd geworden met erg expliciete, naar pornografie verwijzende beelden. Ik herinner me uw tentoonstelling MD in het M HKA in Antwerpen. Dat was een opeenvolging van opengesperde vagina’s en stijve penissen. Hoe kijkt u daar nu op terug?
Dumas: “Begin jaren 90 was ik net 40 en levenslustig. Nu ben ik een oma van 66! Erotiek zal ik tot het einde van mijn dagen belangrijk vinden, maar porno is mij nu te saai, en soms ook te eng. Suggestie is zoveel interessanter. De seksuele daad was voor mij ook niet het thema van die schilderijen, en sommige ervan waren in mijn ogen helemaal niet zo expliciet. Hoe langer je ernaar keek, hoe minder in your face ze werden. (Denkt na) Maar men zag ze wel als pornografisch. Het blijft me fascineren hoe mensen naar afbeeldingen van geslachtsorganen kijken.”
U hebt in die periode ook Strippinggirls gedaan, een project met fotograaf Anton Corbijn. Jullie gingen samen naar stripclubs, of jullie spraken af met strippers. Anton fotografeerde de meisjes in zwart-wit, met kleren aan, u schilderde ze op basis van polaroids, zonder kleren. Wat was het verhaal daarachter?
Dumas: “Ik zocht toen naar stripclubs zoals die in oude films te zien waren. Je weet wel: elegante dames en heren in mooie kleren, drank en sigaretten, gelach en geroezemoes, een parfum van spanning en erotiek dat in de lucht hing. Die traditie wilde ik herbeleven. Maar ze was weg. Onze omgang met de meisjes zelf was lief, intiem en sensueel, maar hun publieke optredens waren snel, hard en ongemakkelijk. Nu ik ouder ben, gaat mijn werk veel meer over het verval van het lichaam. (Twijfelt) Ofschoon dat ook niet helemaal waar is. In mijn tentoonstelling Against the Wall zat helemaal geen erotiek, in Myths & Mortals weer wel. Het komt en het gaat, en het komt weer terug.”
De pornokleuren paars, roze en blauw liggen niet meer standaard op uw palet?
Dumas: “Pornokleuren? Ik dacht dat dat de kleuren waren van de tuinen van de impressionisten, die ooit iedereen choqueerden door de schaduwen van hun bomen in die tinten te schilderen. Terwijl we ze nu heel zacht en gewoon vinden (lacht).”
U hebt de kunstenaars van uw generatie ooit aseksueel genoemd. ‘Ze verkiezen eenzaamheid boven seks’, schreef u. ‘Ze zijn zo sensitief dat ze allergisch zijn voor elkaar.’ Is het al wat verbeterd?
Dumas: “In dit digitale tijdperk klagen jongeren over het feit dat ze niet meer weten hoe het is om iemand aan te raken. En nu krijgen we daar nog de coronacrisis bovenop. In plaats van een potentiële geliefde is iedereen nu een potentiële besmetter! Echt sexy kun je dat niet noemen.”
Er zit steeds meer dood en verval in uw werk, naast historische, politieke en literaire verwijzingen. Is de low culture opgedroogd als inspiratiebron?
Dumas: “Ik heb ooit uitgebreid gebruikgemaakt van lowbrow-fenomenen als de pin-up, dat klopt. Maar tegenwoordig zijn we zo gewend geraakt aan die versmelting van hoge en lage cultuur en aan het misbruik dat van beide wordt gemaakt, dat ik het niet meer als bevrijdend ervaar. Donald Trump als president van de VS! Daar ga ik me echt niet vrolijk over maken. Laat die low nu maar even.”
Maakt u zich druk als uw werk verkeerd begrepen wordt?
Dumas: “Soms. Ik vind wel dat mensen veel te vluchtig kijken. Ikzelf ook, hoor!”
In één van uw e-mails citeerde u Nabokov. Die heeft eens gezegd dat de tweede lezing van een boek de allerbelangrijkste is. Geldt dat ook voor kijken naar kunst? Zijn er genoeg mensen die uw werk twee keer lezen?
Dumas (lacht): “Nabokov had gelijk. Liefde op het eerste gezicht, spontaan verliefd worden op een boek of een schilderij, dat is mooi maar vaak op oppervlakkigheden gebaseerd. Meestal bekoelt de liefde bij een tweede lezing. Alleen de echte liefhebbers houden vol en blijven lezen. Maar hoeveel van die mensen kom je tegen in je carrière? Een handvol? Goed kijken is een kunst op zich. En hoe beroemder een kunstenaar wordt, hoe minder goed men doorgaans naar zijn of haar werk kijkt.”
Dan hebt u pech. Streelt de roem op geen enkele manier uw ijdelheid?
Dumas: “Soms. Maar het grootste deel van de tijd zorgt hij voor ergernis, angst en wantrouwen. Ik ben er niet rustiger of zelfverzekerder van geworden, als u dat misschien zou denken. Integendeel, al die verkeerde aandacht maakt dat ik nog minder tijd heb om dingen te maken waar ik zelf graag langdurig naar kijk. En wat stelt het voor? Er zijn kunstenaars genoeg die heel beroemd waren in hun tijd en die we nu waardeloos vinden. En vice versa. Wanneer een belangrijke wetenschapper wordt uitgenodigd op een congres, prijst men zijn verdiensten en ontdekkingen. Als ik ergens kom, zegt men dat mijn schilderijen erg prijzig zijn. Dat is dan mijn claim to fame. Vind je dat niet droevig?”
KLIMAAT VAN ANGST
In feite is uw dochter Helena de ster van uw oeuvre. The Painter (1994), het portret dat u van haar schilderde toen ze 5 of 6 was, nadat ze haar beide handjes in een pot verf had gedoopt, is waarschijnlijk uw bekendste schilderij. En nu is ze er weer bij: één keer hoogzwanger, één keer met uw kleinzoon Eden in haar armen. Is zij wél blij met de aandacht?
Dumas: “Ja, hoor. Helena vindt het leuk en grappig om deel uit te maken van mijn oeuvre. Zij begrijpt wel dat de schilderijen waarin ze figureert niet noodzakelijk over haar gaan, maar ze blijft mij wel inspireren als model en dat levert vaak goed werk op. Ze plaagt me daar weleens mee: ‘Dankzij mij ben jij wie je bent!’ (lacht) Nu, de familieportretten in deze tentoonstelling hebben niet dezelfde ambities als de schilderijen die rond Baudelaire en zijn wereldbeeld draaien. Ze zijn klassieker en terughoudender, zou je kunnen zeggen. Van mijn dochter, mijn kleinzoon of mijn schoonzoon wil ik ook geen uitdagende of choquerende beelden maken. Ik heb lang getwijfeld of ze wel in deze show thuishoorden. Ze zijn in dezelfde periode gemaakt als de Baudelaire-serie, maar dat is dan ook het enige wat ze gemeen hebben. Tegelijk hou ik wel van de gelijktijdigheid van ongelijksoortige dingen (lacht). Waarmee ik bedoel dat ik altijd met verschillende dingen tegelijk bezig ben, dat ik de neiging heb om van de weg af te dwalen. En Frank (Demaegd, red.) heeft nu zo’n grote galerie. Ik wilde onze samenwerking van een kwarteeuw het koste wat het kost vieren met allemaal nieuwe schilderijen. Ik heb de jongste jaren al genoeg retrospectieve tentoonstellingen gehad.”
Wat is voor u het spannendste deel van deze show?
Dumas: “De drie lange schilderijen, zonder twijfel (’The Origin of Painting’, ‘The Making Of’ en ‘Time and Chimera’ zijn elk 3 meter hoog en 1 meter breed, red.).”
Waarom?
Dumas: “Omdat ze op het eerste gezicht afwijken van mijn ander werk. Maar als je beter kijkt, is dat niet zo. Voor mij drukken die schilderijen de essentie van de schilderkunst uit. Het is namelijk niet het thema dat bepalend is voor een kunstwerk, maar het proces – niet wat het voorstelt, maar hoe het tot stand is gekomen. Ik heb er een oude techniek van de surrealisten voor gebruikt: het canvas ligt op de grond, ik kieper er verf overheen – oude mengsels in rare kleuren – en dan begin ik het doek te bewegen en te kantelen. Ik gebruik mijn kwast alleen om te verhinderen dat de verf zich over het hele doek uitspreidt, of om de figuren die zich vormen rudimentair af te bakenen. Dat is het. Het gaat heel snel. De werken die ik zo heb gemaakt, suggereren wel figuren, maar geen diepte. Ze zijn louter schilderkunstige illusie!”
Ze zijn heel direct en monumentaal.
Dumas: “De schaal is belangrijk. Als kleine afbeelding in een boek zullen ze niet werken, denk ik. Je moet ze echt live zien. Frank was er aanvankelijk niet zo enthousiast over. Het zijn vreemde dingen, mensen zullen eraan moeten wennen.”
In dezelfde rudimentaire stijl hebt u ook een fles geschilderd die ongetwijfeld verwijst naar absint, de favoriete drank van Charles Baudelaire en Hafid Bouazza. En een vieze, gifkleurige, haast transparante rat.
Dumas: “Ja, dat ratje is leuk, hè?”
Ratten zijn bekende verspreiders van virussen en bacteriën. Gaat het ook over deze tijd?
Dumas: “Het gaat over mijn tijd, over deze tijd en over dé tijd. Baudelaire heeft ooit gezegd: ‘Het enige goede nieuws dat een mens kan krijgen, is dat ie doodgaat.’ Dat was cynisch bedoeld, maar het klinkt nu wel heel actueel, vindt u niet? De coronacrisis heeft nog maar eens duidelijk gemaakt hoe makkelijk er een angstklimaat ontstaat. Wij bestrijden de gedachte aan onze nakende dood met een angst die groter is dan de dood zelf. Zoals in de tijd van de pest.”
Bent u zelf bang aangelegd? Of bent u optimistisch van karakter?
Dumas (lacht): “Ik ben van nature veeleer opgewekt. Maar dezer dagen ben ik ook wel bezorgd, hoor. Voor mezelf, en voor de mensen in mijn omgeving. Ik neem geen risico’s. Ik blijf netjes thuis met Jan (Andriesse, kunstschilder en haar partner, red.). Helena doet onze boodschappen. (Denkt na) Weet u, ik had vroeger een goede relatie met mijn moeder (zij is overleden in 2007, vlak vóór Dumas’ eerste grote expo in haar geboortestad Kaapstad, red.) We konden over alles praten. Zij heeft mij goed voorbereid op de erge dingen die kunnen gebeuren in het leven. Onder meer op de dood van mijn vader, die 48 was toen hij stierf, en ik 12. Dat heeft me altijd geholpen.
“Maar er zijn ook dagen dat het mij droef te moede is. Vroeger vond ik sciencefictionfilms met robots altijd heel eng, en kijk: nu leven we in zo’n universum. We hebben alleen nog contact via de technologie. Ik mag mijn eigen kleinzoon niet zien. Hier zit ik dan met mijn portretten van mensen vol gevoel en erotiek.”
Later zullen ze in de kunstgeschiedenisboeken schrijven dat u een belangrijke artiest uit het precoronatijdperk was.
Dumas (lacht luid): “Jaha! Uit de tijd dat mensen elkaar nog aanraakten en zelfs seks hadden met elkaar.”
De expo Double Takes van Marlene Dumas loopt tot 25 juli en van 2 september tot 10 oktober in Zeno X Gallery in Antwerpen. Meer info: zeno-x.com
© Humo