InterviewDimitri Verhulst
‘Ik voel een lawine van burgervertrutting over ons razen’
Het blijkt de moeite om ruim zevenhonderd kilometer naar het zuiden gereden te hebben, tot in de Charente, want Dimitri Verhulst (48) heeft een droomparcours uitgestippeld voor een coronawandeling. Een stevige wandeling, er is veel om over te praten: zijn nieuwe leven als schrijversgod in Frankrijk, en zijn nieuwe, van schrijfplezier tintelende novelle In weerwil van de woorden. Marie en Jules, de honden, gaan mee. Isabelle, zijn geliefde, is er altijd bij, ook als ze thuisblijft in gîte La Gîtane, een reusachtige verbouwde schuur aan de Impasse de la Fontaine.
Interviews kunnen gevaarlijk uitpakken. Na ons vorige gesprek, over je boek Onze verslaggever in de leegte, vluchtte je weg naar Frankrijk, terwijl in het noorden nog een promotiecampagne wachtte. Had ik iets verkeerd gedaan?
Dimitri Verhulst: “Nee, maar na dat interview kreeg ik onmiddellijk een heleboel telefoons voor interviews, en het was me snel duidelijk dat het gewoon om een jacht op goedkope sensatie ging. Wat mij over de streep had gehaald om dat dagboek uit te geven, was het grote vermoeden dat, als je ten onrechte van verkrachting of iets van die aard wordt beschuldigd, je weerloos bent, en dat maakt je kapot. Maar dat was bij geen enkele journalist die me toen nog wilde spreken de invalshoek, dat proefde ik in de voorgesprekken voor enkele tv-programma’s. Die man heeft uit elkaar gehangen: dat wilde men nog eens horen.”
De publicatie van dat dagboek over je verslavingen en over de aantijging van verkrachting noemde je toen een impulsieve beslissing. Een verkeerde beslissing, achteraf bekeken?
Verhulst: “Dat vind ik niet. Ik wil niet de schrijver zijn die zich altijd sterk toont. Ik ben een mens, dus zeer breekbaar en allesbehalve heilig. In waarachtige literatuur moet je je kwetsbaar kunnen tonen, toch?”
Heeft het boek een leven gehad als waarachtige literatuur?
Verhulst: “Ik denk dat het géén leven heeft gehad. Het heeft alleszins geen herdruk gekend. Daaraan merk je hoezeer ook het boek onderhevig is aan economische wetten. Wel of niet bij Matthijs van Nieuwkerk, dat scheelt een paar herdrukken. Dichteressen die in De slimste mens zitten, hebben een ander leven dan dichteressen die daar niet in zitten.”
Weglopen van de promotie van je boek werd her en der een pr-stunt genoemd.
Verhulst: “Hilarisch vond ik dat! Alsof ik daar goed in zou zijn. Een goeie pr-stunt vertaalt zich wel in goede verkoopcijfers, hè? Het is, denk ik, drie jaar geleden dat ik op tv ben geweest. Ik doe heel veel dingen niet, en dat merk ik aan mijn verkoopcijfers.”
Je vreesde dat men je nooit meer zou bekijken als de Dimitri Verhulst van vóór dat boek. Valt het inmiddels wel mee met dat stigma?
Verhulst: “Ik weet niet hoe mensen naar mij kijken. Het is lang geleden dat ik buiten ben geweest.”
Onze verslaggever in de leegte noemde je vorig jaar ook het begin van een wederopstanding. Zet die zich door in je Franse lustoord?
Verhulst: “Wederopstanding vind ik een raar woord, nu ik het zo hoor. Ik ben toch altijd blijven schrijven en prutsen? Het is waar dat mijn aandacht is verlegd: ik ben weer meer met zuivere fictie bezig. En er is ook terug gezonde humor, je voelt in het nieuwe boek de vrolijkheid in mijn woorden. Er wordt tegenwoordig te weinig gelachen in boeken, hè, de grap is weg.”
In weerwil van de woorden draait om een man met een brievenfobie: hij laat al zijn post ongeopend liggen. Het fenomeen is je niet onbekend?
Verhulst: “Ik heb zelf de grootste moeite om een enveloppe open te doen, want de meeste brieven zijn geen brieven, maar rekeningen. Corona speelt nu voor een stuk ook mee. Ik bel geregeld met twee vrienden die failliet zijn gegaan: de gruwel voor de brievenbus is hen zeer vertrouwd. Dit verhaal is vandaag wel relevant, denk ik, heel veel mensen hebben er last van.”
De hoofdfiguur is een tandarts: kwam daar research bij kijken?
Verhulst: “Ik heb verschrikkelijk mottige tanden en ik heb ook een bloedhekel aan de tandarts: het was onvermijdelijk dat er ooit één in mijn werk zou belanden. Ik heb wel één en ander nagetrokken. Als ik een tomatenplant in iemands mond laat groeien, is dat echt al eens gebeurd. Dat is een kwestie van je personage geloofwaardig te maken. Ik merk het ook als ik Marieke Lucas Rijneveld lees: als zij een dierenarts opvoert, helpt het dat zij weet hoe de vagina van een koe voelt als je je arm erin steekt.”
Verholst heet de tandarts. Je hebt naar goede gewoonte dat personage deels met eigen ervaringen ingevuld.
Verhulst: “Pol Verholst: geef toe, het klinkt goed, nee? Het zou zonde zijn als een spons door het leven te stappen en mezelf niet af en toe eens uit te wringen om te zien wat erin zit. Je ervaringen zijn marchandise, hè. Gebruik ze!”
De fobie van Verholst loopt uit de hand: hij eet zijn brieven zelfs op. Dat gaat je eigen ervaringen voorbij, neem ik aan.
Verhulst: “Het is begonnen met een spelletje Trivial Pursuit. De vraag was: ‘Wat is de naam van de ziekte van iemand die oneetbare dingen eet?’ Het antwoord is: pica. Daar had ik nog nooit van gehoord, en in zo’n geval loop ik naar mijn Van Dale, de elfde herziene editie uit 1989. Daar staat pica niet in, en ook niet in de laatste editie. En dan breng ik graag een woord onder de aandacht dat Van Dale over het hoofd heeft gezien. Googel je het, dan krijg je meteen veel informatie over pica.”
En ook over Michel Lotito, een man die onder andere een fiets of achttien en zeven tv’s heeft verorberd en die je even opvoert. Hij is maar 57 geworden.
Verhulst: “Dat valt best mee, vind ik. Als ik vijftien winkelkarren én een vliegtuig zou opeten, verwacht ik niet dat ik nog 57 zal worden.”
NIEUWE PROLETEN
De wachtkamer van Verholst zit vol kansarmen.
Verhulst: “Dat vind ik het interessante aan die man, dat hij zijn vak als heel dienstbaar ziet. Er is in de letteren nog een arts die dat had: Bardamu, de huisarts in Reis naar het einde van de nacht van Céline. Dat was eigenlijk een sociaal werker. Ik vind het tof een personage te scheppen dat tussen de krabbers staat. Mijn oog voor de krabbers is er altijd. Als die mensen niet bij de tandarts terechtkonden, zouden ze voor een vreselijke keuze staan: als ze een goed gebit willen, hebben ze geen eten meer, en kiezen ze voor eten, dan hebben ze geen tanden meer. Iemand mag toch zeggen dat een tandarts vandaag pokkeduur is? Hebben wij niet een soort sociaal contract met de overheid? Wij dragen bij aan onze maatschappij, en in ruil daarvoor wordt er voor ons gezorgd. Tandpijn is vreselijk, hè?
“Als ik een kans zie om het debat op gang te brengen, doe ik dat. Dat was ook mijn hoop met De helaasheid der dingen, al ben ik daar natuurlijk ruimschoots in mislukt. Dat boek is ontstaan omdat ik in café Piramide in Ledeberg om twee uur ’s nachts een kleine zag slapen op de biljarttafel. Ik vond dat confronterend, omdat ik er ook op had geslapen, en ik vrees dat zoiets nog altijd gebeurt.”
De krabbers waar je het nu over hebt, lijken me ook de kleine zelfstandigen.
Verhulst: “Ik zeg dat al jaren, ook toen ik vijf jaar geleden voor Humo een Nieuw Socialistisch Manifest schreef: de kleine zelfstandigen zijn de nieuwe proleten. Wat die mensen allemaal afdragen en hoe weinig ze daarvoor in return krijgen! Ze nemen enorme risico’s en bij de geringste tegenslag kan het verkeerd lopen. Denk maar aan corona. Ze vallen nu met bossen, jongen, en er zullen er nog veel meer vallen. En mogen we dan kwaad worden als er zo’n pierewiet als die CEO van Belfius (Marc Raisière, red.) komt vertellen: ‘Natuurlijk zullen er wel restaurants en cafés failliet gaan, maar hebben we er niet wat te veel in België?’ Gij vuile loebas, denk ik dan, hebben we in 2009 uw bank niet gered? Heb je ons toen horen zeggen: ‘Hebben we niet een paar banken te veel?’ Hoe durven ze, zou Peter Mertens zeggen (lacht).”
Pol Verholst heeft zich met zijn fobie buiten de maatschappij geplaatst en zit te wachten tot men hem naar een psychiatrische inrichting afvoert. Je laat goed voelen psychologen – pissologen noem je ze – niet hoog te schatten. Heb je er ervaringen mee?
Verhulst: “Nee, maar ik deel de mening van Pol Verholst. Het hoofdkenmerk van een wetenschap, zo is me destijds door professor Etienne Vermeersch keihard ingehamerd, is voorspellen. We willen het gevaar voor zijn. Zo bekeken is psychologie geen wetenschap: je kunt niet voorspellen wanneer iemand door het lint gaat. Ik wil wel toegeven dat ik een heel populistische visie op de psychologie heb, maar ik neig nu eenmaal naar dat soort gedachten.”
Pol Verholst verwacht dat hij zijn levensverhaal zal moeten neerschrijven, en hij neemt zich ook voor dat te doen om uit de inrichting weg te raken. Voor een stuk is het wat je zelf hebt gedaan: grote lappen van je leven zitten in je boeken.
Verhulst: “Ja, en daardoor weet ik dus dat het totáál niet helpt. Waarom doe je het dan? Het zit allemaal in de titel van de autobiografie van Gabriel García Márquez: Leven om het te vertellen. Dat is de grootste troostprijs voor een atheïst, dat ons hiernamaals in het beste geval een vertelling is. Dat je je een klein beetje kunt voortplanten in een vertelling, maakt het heerlijk zinloze leven een beetje minder zinloos.”
Er sijpelt geregeld enige nostalgie door de alinea’s van In weerwil van de woorden.
Verhulst: “Ik vond het zelf prettig vast te stellen dat ik een leeftijd heb bereikt waarop ik nostalgie mag toelaten. Onlangs hebben Isabelle en ik aan een 15-jarige uitgelegd hoe een tikmachine werkt! De wereld verandert snel en ik ben geen vooruitgangspessimist – ik vind 5G fantastisch: al die vogels die ineens neerstorten (lacht) – maar ik vind wel dat de samenleving killer is geworden. Het hokjesdenken is helemaal terug. Ik moet nu ineens een witte heteroseksuele man zijn. Is dat echt nodig? Mensen spreken anderen snel aan: durf maar eens een sigaret op te steken! Ik voel een lawine van burgervertrutting over ons razen, de samenleving is echt steriel aan het worden.
“Ik mis ook hartelijkheid. Elkaar goeiendag zeggen, dat is weg in Vlaanderen, hier doen mensen dat wel. We hoeven elkaars deur niet plat te lopen en ze hoeven mijn okselhaar niet aan huis te komen scheren, maar een ‘Bonjour!’, dat doet me deugd.”
Die nostalgie is er zeker als je terugblikt op het beroep van je vader: de postbode is flink gedegradeerd.
Verhulst: “Vandaag rijden ze rond met schoenen van Zalando, hè, en wel zo snel mogelijk. Nostalgie is gevaarlijk, en ik ben niet vergeten hoeveel miserie mijn pa ons heeft bezorgd door zelden nuchter te zijn, maar hij was wel een fantastische postbode, en echt trots het te zijn. Hij was héél graag gezien, iets wat hij aan zichzelf te danken had. Hij deed boodschappen voor wie slecht te been was. Ik ben vaak met hem op ronde gegaan, wat erop neerkwam dat we veel in het café zaten, want dat was toen wat we nu een postbedelingscentrum zouden noemen – het moet niet altijd een supermarkt zijn. Brieven kwamen ook zo terecht, en mensen vroegen hem daar om een postzegel. ‘Hoeveel moet erop, Pieê?’ Ik zie hem nog de toegestoken enveloppe in zijn hand leggen en wegen. ‘4 gram, 14 frank!’ Hij had een mooie sociale functie. Marie-Jeanneke stond elke dag met haar krulspelden te wachten tot hij langskwam. Stond ze er niet, dan wist mijn pa: ‘Er is iets met Marie-Jeanneke’, en hij klopte eens op de deur. Hier in Frankrijk kun je daar nu voor betalen, wist je dat?”
Voor menselijkheid?
Verhulst: “Ja, wil je oude vader sterven op de boerderij in plaats van naar een tehuis te verkassen, dan kun je voor 50 euro per maand aan de postbode vragen eens te kijken of alles nog in orde is. Maar dat heeft ook iets vies: voor 50 euro krijg je menselijkheid, en heb je niet betaald, dan mag je rotten op je parket.”
De helaasheid der dingen herlezende viel het me op hoezeer je ook in dat boek al opkeek naar je vader, ‘de mooiste van allen’.
Verhulst: “De perceptie van De helaasheid is sterk vervormd door de film. Het is een boek van liefde, en eindelijk is dat ook doorgedrongen bij mijn familie, nu de kinderen van mijn nonkels dat boek voor het vak Nederlands lezen. En het heeft tot een heel warme en tot mijn verrassing ook deugddoende verzoening geleid. De helaasheid is een boek over een jongetje dat deel heeft uitgemaakt van een gang. Je kunt van die gang van alles vinden – vooral de jeugdrechter deed dat en plaatste me in een instelling – maar er hangt ook een facet van intense schoonheid aan vast, iets wat ik kwijt ben geraakt in mijn leven. De warmte van zo’n hechte kliek is onbetaalbaar.”
Die liefde voor je vader zat misschien te zeer verborgen onder harde verwoordingen: ‘Zijn humus stonk buitenaards naar jarige kaas.’ Ook in je nieuwe novelle ruikt de vader naar een snee Ami du Chambertin.
Verhulst: “Mijn pa zijn stront kan ik nog altijd ruiken, ik kan hem ook naschilderen. En die koer achteraan, die Franse pot, dat scheve deksel, ik zie het allemaal nog. Eigenlijk vind ik dat zelf niet vies, de lezer vindt dat. Ik kan heel liefdevol over mijn pa zijn stront uitweiden. Ik onthou nu eenmaal goed geuren. In onze slaapkamer thuis sliepen we met meerdere mannen die van het café kwamen, en ik vond dat wel lekker, die alcohollucht vermengd met nicotine. Dat heet gewonnen smaak, hè, iets wat de meeste mensen afstoot. De geur van een afterparty, heerlijk!”
BUITENGESMETEN
De moeder geurt naar afwezigheid, ook in je novelle. Gevraagd naar zijn moeder, zegt Verholst: ‘Ik heb geen moeder gehad.’
Verhulst: “Ik zou eens een boek moeten schrijven waar een moeder in voorkomt, maar ik kan het niet. Ik weet niet wat een moeder is. Moeders bekijk ik zoals je naar een natuurdocumentaire kijkt, bijna hoor ik de stem van David Attenborough erbij. De chemie tussen Isabelle en haar moeder vind ik nu heel boeiend om naar te kijken. En ik duik ook helemaal in mijn rol als schoonzoon, ik wil dat soort band hebben.”
Maar je blijft erbij dat je geen moment verdriet hebt gehad omdat je moeder ervandoor is gegaan?
Verhulst: “Zeker weten. Hooguit denk ik weleens aan haar op mijn verjaardag. Zou ze denken: zoveel jaar geleden heb ik die klootzak eruit geperst? Isabelle zegt weleens: ‘Wordt het niet stilaan tijd om daar iets te herstellen?’ Maar ik wil dat niet. Die vrouw wil me niet, en ik ben ook te lui om veertig jaar te gaan uitleggen.”
Ze kan je boeken lezen?
Verhulst: “Ik vraag me af of ze dat kan. Het gaf me een schok toen ik op een dag een interview met Peter Handke las waarin hij zei dat hij schrijver was geworden om zich aan zijn moeder op te dringen. Op een dag zou ze een boek van hem zien liggen en beseffen dat hij bestond. Ik heb er lang over nagedacht of dat ook voor mij het geval is, wat enigszins verrassend is voor iemand die het schijt heeft aan psychologen (lacht). Het antwoord op die vraag is: neen. Ook omdat ik al schreef toen mijn moeder nog wel in mijn leven was: al vanaf het eerste leerjaar wilde ik schrijver worden.”
En uit simpele nieuwsgierigheid eens gaan kijken of je moeder op Facebook zit, ook dat is er niet bij?
Verhulst: “Toch wel. Zij zit er niet op, maar haar man wel. Dat is nieuw in mijn leven, iets van de laatste twee jaar, door met Isabelle te leven. Als ik soms eens ga kijken, is dat vooral om mezelf uit te leggen aan mijn lief: ‘Kijk, dat is ze.’ Het is makkelijker om mezelf uit te leggen met een diaprojector erbij, of een powerpoint.
“Ik doe het niet graag, hoor. Ik ben er niet goed van als ik haar foto’s zie. Het zijn ‘Zie ons eens gelukkig zijn!’-foto’s, op reis en zo, maar in feite zijn ze ongelooflijk treurig. Het snijdt door hart en ziel, het ongeluk dat je van die vrouw haar gezicht ziet druipen. Ze ziet er een beetje uit als Louis Paul Boon, maar dan met een massief hoofd. Heftig, man! Hun woonkamer lijkt niet veranderd sinds 1973, met de zetels van toen, de fotokadertjes op het tv-toestel. En heel even vergroot ik het beeld dan. Het is onbegonnen werk, met die pixels valt er niks van te maken, maar toch wil ik het weten: staat er een fotootje van mij bij?”
Ik vrees dat je een probleem hebt, Dimitri, je moet naar de pissoloog.
Verhulst (lacht): “Het is een duidelijk verhaal. Het is een vrouw die haar kind heeft opgegeven om eindelijk iets van de liefde te kunnen proeven. Ze is hertrouwd, en haar vent wilde waarschijnlijk geen kleine uit een ander huwelijk.
“Ze was heel ongelukkig toen ze 30 was, als tiener was ze zwanger geweest en had ze moeten trouwen, ze had slaag gekregen van haar vent en moest wonderen verrichten om haar kind eten te kunnen geven, want het geld werd opgezopen. Ik snap het allemaal wel, ik veroordeel die vrouw niet. Maar het is een bitter pilletje geweest, en ik heb die rekening betaald, zij niet.”
Het boek waarin je over al die dingen hebt geschreven, blijft erg populair. De lezers van De Morgen hebben De helaasheid der dingen recent alweer, net als een klein decennium eerder, tot beste boek verkozen. ‘Het zal het ego van Verhulst ongetwijfeld strelen’, stond erbij, want je ging Murakami en Houellebecq en lokale grootheden als Brouwers, Lanoye, Hertmans vooraf.
Verhulst: “Ik ben het helemaal eens met die lijst, alleen moet Jeroen Brouwers voor mij op één staan (lacht).”
Goed dat je aan zelfvertrouwen hebt gewonnen: in het verleden ventileerde je geregeld een gevoel van mislukking.
Verhulst: “Dan heb ik het niet over mijn leven, maar over mijn werk. Als ik ergens kan tekenen voor precies hetzelfde leven: onmiddellijk! Ik wil terug naar die instellingen, ik wil opnieuw buitengesmeten worden door mijn moeder, echt waar. Zo’n topparcours als ik heb gehad, zoveel dat ik heb mogen zien. Maar in de literatuur voel ik me behoorlijk mislukt. Mensen die zichzelf erg goed vinden, zijn niet de leukste, daar trek ik me aan op. En jezelf slecht vinden komt ook voort uit de drang het beter te willen doen.
“Ik zoek ook de mislukking door niet altijd hetzelfde te willen doen, ik wil risico’s nemen. Kunst mag niet veilig zijn, en de kunstenaar moet ook onveilig leven. Als je niet op je bakkes durft te gaan, doe dan iets anders. Ik zou graag een Museum van de Mooie Mislukkingen beginnen, en ik zou daarin natuurlijk een prominente zaal krijgen (lacht). Men kan er komen genieten van de indrukwekkende schoonheid van de mislukking.”
Toen Jeroen Brouwers vorig jaar 80 werd, schreef je hem dat er voor zijn soort literatuur, met zorg voor de zin, genadeloze zelfdissectie enzovoort, geen plaats meer is. Dat is ook jouw soort literatuur.
Verhulst: “Het is tof een bedreigde auteur te zijn, want dat betekent dat ze mij binnenkort in een kweekprogramma zullen stoppen (lacht).”
In diezelfde brief zat een treurig portret van het schrijverschap: de eenzaamheid, de zelftwijfel, de afgunst… Wat staat er eigenlijk tegenover?
Verhulst: “Een mooie zin, en dat volstaat!”
HET CORONACEEN
‘De diagonaal van de leegte’ noemen ze deze streek. Valt hier te leven?
Verhulst: “Ik ben over mezelf gaan denken als een landbouwer. Ik ben hier bezig met mijn beesten, maar ik trek naar de stad om ze te verkopen. Af en toe ga ik naar België, ik blijf daar een week hangen en keer dan terug naar mijn stallen. Bekijk het niet als een vlucht: zolang ik schrijf, woon ik toch al ergens in een godverdoms gat aan het einde van een doodlopende straat.”
Il faut cultiver son jardin. Maar is twee hectare tuin niet wat veel?
Verhulst: “Dat valt mee, en ik blijf erbij: gras afrijden is een intellectuele bezigheid. Na een middag werken in de tuin heb ik wel vier Nobelprijzen bij elkaar geprakkeseerd, de merde is alleen dat die ideeën zo moeilijk vast te houden zijn.”
Wordt het niet altijd moeilijker van je pen te leven?
Verhulst: “Ja, en dat zag ik aankomen. De gîte die we hier runnen, is een deel van ons financiële verhaal, we proberen zelfvoorzienend te zijn. Onze boekenmarkt is wel heel klein, sommige namen zijn even in de mode en verdwijnen dan, zoals dat gaat met modes. Ik ben daar altijd heel nuchter in geweest. Toen het geld ten tijde van De helaasheid der dingen binnenstroomde, heb ik voortdurend gezegd: ‘Dit is niet de norm. Groter dan dit zal het nooit worden.’”
Ik dacht dat het de bedoeling was dat je hier meer dan ooit zou schrijven.
Verhulst: “Dat is zo, maar tegelijk willen we ook aan kruisbestuiving doen, er een soort artistiek project van maken. Elke muzikant die in onze living komt, zegt: ‘Wow, wat een akoestiek!’ Er zijn al platen opgenomen, Wende komt hier af en toe werken, en er zijn plannen met Too Noisy Fish. We zouden ook graag hebben dat mensen hier scenario’s komen schrijven of dingen maken. Ik vind het een prettig idee om mij te omringen met mensen die creatief bezig zijn. Maar vandaag gebeurt er door corona niets.”
Je hield even een coronalogboek bij, valt er meer te verwachten? Nogal wat schrijvers nemen er een column bij om te overleven.
Verhulst: “Maar dan moeten ze nog betaald worden ook. Roularta moet me nog meer dan 2.000 euro, en De Gentenaar ook. Als ik een factuur stuur, willen ze me niet betalen, want ik moet me eerst in hun systeem registreren. Manneke, denk ik dan, lukt dat ook als jij een nieuwe keuken hebt laten plaatsen? ‘Je moet je eerst registreren voor ik betaal hoor, meneer de keukenkastbouwer!’ Dat gaat toch niet? Maar verder trekt een column me niet zo aan, ik ben geen meningenkweker.”
Over pakweg de verwikkelingen rond Bart de Pauw heb je geen mening?
Verhulst: “Nee, ik heb daar niks over te zeggen, want ik was er niet bij. Als er iets is wat ik heb geleerd uit alles wat ik in mijn vorige boek naar buiten heb gebracht, is het wel dat mensen hun bakkes moeten houden over gebeurtenissen waar ze niet bij waren. Door de buitenwereld te tonen hoe interessant je zelf bent, richt je ongelooflijk veel schade aan, en je weet niet eens of het terecht of onterecht is. Doe dat niet, hou je muil!”
Volgend jaar word je 50: is dat iets wat je bezighoudt?
Verhulst: “Ik zou mijn 50ste verjaardag graag vieren met een roman én een film. Ik heb al twee keer een subsidie gekregen voor het scenario, in februari weet ik of ik ook productiesteun krijg. En aan de roman ben ik bezig: hoe snel die er komt, zal een beetje van het weer afhangen. Als het goed weer is in de winter, werk ik in de tuin, en als het slecht weer is, schrijf ik – en in de zomer is het omgekeerd. En het hangt er natuurlijk van af of de topvorm er is. Te snel mag het ook niet gaan. Voor Mevrouw Verona daalt de heuvel af verbood ik mezelf meer dan één pagina per week te schrijven, maar ik bleef wel de hele week aan mijn tafel zitten. Dat zie je aan het boek, je merkt aan elke pagina dat er zorg aan is besteed. Iemand is in een toren gekropen met een blad papier, dat gevoel.
“Nog wat verder naar het zuiden kun je de toren bezoeken waarin Montaigne zijn essays heeft geschreven. Onze buurman heeft er zo ook één, we kunnen er eens langs lopen. Daar ben ik jaloers op. Nog één keer zo’n toren in mijn leven, dat moet kunnen, als het kan met een wijngaardje erbij.”
Op korte termijn kijk je allicht zoals iedereen uit naar het beloofde ‘rijk van de vrijheid’. Al schreef je dat het leven dat we na corona denken te kunnen hernemen, niet meer zal bestaan.
Verhulst: “Wat me vreselijk stoort, zijn die huis-tuin-en-keukenfuturologen die het nu al hebben over de roaring twenties die eraan komen. Ja, denk ik dan, voor de rijken, zoals in de vorige roaring twenties. Mijn grootouders hebben die niet meegemaakt, die hebben zich krom gewerkt in een textielfabriek aan de Dender, het fuiven was voor de rijke trutten in bananenrokjes. Opnieuw roaring twenties voorspiegelen, dat is lachen met de mensen, want er zullen er veel aan de grond zitten en hard moeten werken om alles opnieuw op te bouwen.”
Corona drijft het aantal echtscheidingen op, maar hier is geen vuiltje aan de lucht. ‘Wanneer ik later aan het coronaceen zal terugdenken,’ schreef je met Isabelle in gedachten, ‘zal liefde het eerste zijn wat in me opkomt.’
Verhulst: “Die dag had ik nog iets van haar nodig (lacht). Nee, serieus, we hebben wel vaker tegen elkaar gezegd: ‘Wow, wij zijn een goed koppel, man!’ Stilaan raken we nu wel verstoken van onderwerpen, maar we weten waaraan dat ligt: door corona zien we geen mens meer. Gelukkig kunnen we ook heel goed samen zwijgen.”
Heb ik het goed onthouden uit één van je geschriften dat je Isabelle al op haar 20ste in het vizier kreeg, maar haar destijds niet durfde aan te spreken?
Verhulst: “Het zal niet gebeuren, maar als ik ooit mijn autobiografie zou schrijven, eindigt míjn Leven om het te vertellen met die scène aan de toog van café Charlatan in Gent. Ik loop daar binnen en daar staat ze: het mooiste barmeisje van de wereld! En vervolgens word ik dement, zoals ook Márquez is overkomen. Dat zou toch een mooi einde zijn?”
© Humo