ExpoHyperrealism Sculpture
Hoezo, hyperrealisme is fantasieloos? Deze expo bewijst net het tegendeel
Weinig in de kunst lijkt eenvoudiger of fantasielozer dan het echte leven na te bootsen, maar Hyperrealism Sculpture. Ceci n’est pas un corps toont net hoe veelzijdig en fascinerend het hyperrealisme wel is. Goed nieuws dus dat ze nu een tweede leven krijgt in Tour & Taxis.
Na een eerdere, vroegtijdig afgebroken passage in Luik (de pandemie, weet u wel), strijkt deze rondreizende tentoonstelling over de stroming van het hyperrealisme opnieuw neer in ons land. Speciaal voor deze gelegenheid zijn er tien nieuwe werken toegevoegd, in een vernieuwde scenografie op maat van het historische Tour & Taxis.
De tentoonstelling biedt een overzicht van de beweging vanaf haar ontstaan in de jaren 60 tot vandaag. Net als de pop art en het fotorealisme zetten de hyperrealisten zich af tegen de toen in de VS alomtegenwoordige abstracte kunst. Ze kozen ervoor om in hun beeldhouwkunst de vormen en texturen van het menselijke lichaam zo goed mogelijk te gaan imiteren en ontdekten de kracht van het (levens)echte. Die kracht wordt paradoxaal genoeg pas voelbaar wanneer dat echte nagemaakt wordt, omdat je er dan pas naar gaat kijken, of omdat er dan pas een verschil ontstaat, tussen echt en níét echt, vertrouwd en bevreemdend, realiteit en kunst.
De tentoonstelling is opgesplitst in zes delen. Om te beginnen komen pioniers als Duane Hanson, John DeAndrea en de Belgische Jacques Verduyn aan de beurt. Duane Hansons Cowboy with Hay of zijn Two Workers, de exacte replica’s die hij maakte van twee medewerkers van een Duits museum (een conciërge en een klusjesman) fascineren meteen. Deze natuurgetrouwe kopieën (de twee museummedewerkers kregen zelfs het echte haar en kleren van hun modellen) wekken een gelijkaardig soort fascinatie als wanneer je je eigen dubbelganger tegen het lijf zou lopen.
Veelzijdigheid
In de volgende zalen ontdekken we dan de enorme veelzijdigheid van het hyperrealisme. Er is het poëtische werk van Fabien Mérelle, die een soort van kroniek van zijn leven in beeldvorm maakt, een persoonlijke mythologie in pyjama. Zijn Tronçonné, een zelfportet van hemzelf als in stukken gehakte boom of het speelse A l’Origine, waarin hij een olifant op zijn rug torst, tonen hoe je met realistische beelden ook de verbeelding aan het werk zet. Daarnaast valt er humor te rapen, bijvoorbeeld bij George Segal, die een gipsen figuur aan een flipperkast plaatst, of bij Peter Land, die een zelfportret maakte van zichzelf als dakloze, slapend in een eindeloze tunnel van kartonnen dozen, of in het politiek-ironische werk van Maurizio Cattelan, die drie armen uit de muur laat rijzen, in iets wat het midden houdt tussen een fascistische groet en een kitscherige kapstok.
Nog meer sterk werk vinden we in de zalen met lichaamsdelen, een traditie zo oud als de Venus van Milo, of in die waar men met de afmetingen van de lichamen is gaan spelen. Zo is er een miniatuurversie van een knielende vrouw op een sokkel, een werk van Sam Jinks, dat de kwetsbaarheid van een mens tastbaar maakt of de vele meters grote baby van Ron Mueck, die van diezelfde kwetsbaarheid iets monsterlijks weet te maken.
Rekbaarheid
Indrukwekkend is ook de zaal met ‘vervormde lichamen’, waar onder andere het werk Elie van Berlinde de Bruyckere, een gemutileerd lichaam als de verpersoonlijking van pijn, indruk maakt, of de schattige monstertjes van Patricia Piccinini, genetische transformaties als een baby met slurf of een weerwolfachtig meisje, die vragen oproepen over de mens als ‘homo deus’.
De grenzen van de rekbaarheid van het hyperrealisme worden opgezocht in het werk Idiot II van Erwin Wurm, waarbij het publiek zelf instructies krijgt om in een stoel vast te komen zitten, en ook in de even interessante als hilarische projectie van Glaser/Kunz, waarbij een poserende figuur zich losmaakt van haar eigen sculptuur.
Hyperrealism Sculpture, nu in Tour & Taxis. Hier vindt u alle info.