Concertrecensie
Het Zesde Metaal in de Handelsbeurs: hoe regionaal ook universeel kan zijn ★★★★☆
Neen, na vijftien jaar er zit nog geen steeds geen corrosie op Het Zesde Metaal. ‘Skepsels’, de onlangs verschenen vijfde plaat van de groep, mag dan al een midlifecrisis suggereren, op het podium van de Gentse Handelsbeurs klonken Wannes Cappelle en zijn maats energieker dan ooit.
Wuk? Zelfs wie thuis geen woordenboek West-Vlaams/Nederlands in het rek heeft staan en nog nooit een vakantie heeft geboekt in het exotische Bevergem, kan voor de songs van Het Zesde Metaal niet ongevoelig blijven. Dat komt omdat frontman Wannes Cappelle er moeiteloos in slaagt zijn streektaal van een poëtische glans te voorzien en er liedjes mee te bedenken die, qua zeggingskracht, nauwelijks hoeven onder te doen voor die van Wilco, Connor Oberst of Bonnie ‘Prince’ Billy. Zijn kronieken van het dagelijkse bestaan klinken even authentiek als herkenbaar en eventuele grammaticale onregelmatigheden vormen daarbij al lang geen obstakel meer. Net als Brihang bewijst Het Zesde Metaal dat regionaal best ook universeel kan zijn. Niet de taal is van belang, wel wat je ermee uitdrukt.
Eigenlijk had Wannes Cappelle zich een jaar of twee geleden voorgenomen een poosje in zijn hangmat door te brengen, maar dat was buiten zijn niet te stuiten arbeidsethiek gerekend. Hij trad tijdelijk toe tot de congregatie van Broeder Dieleman, maakte een ep geïnspireerd door Vlaamse Meesters en sleutelt momenteel, samen met Dries Heyneman en Zouzou Ben Chikha, aan het scenario van Grond, een achtdelige serie over de doodgraverswereld voor VIER. Sinds november ligt er een nieuwe langspeler van Het Zesde Metaal in de winkelrekken en uiteraard dient ook die nu op diverse podia aan de man te worden gebracht.
Bij bovengetekende wilde ‘Skepsels’ in al zijn minimalisme aanvankelijk niet echt beklijven. Lag het aan de iets te afgeborstelde productie? In ieder geval bleken de songs op het verhoogje van de Handelsbeurs pas écht tot leven te komen. Ze bloeiden open als een plantje onder de straal van een warmtelamp en gaven plots blijk van zoveel dynamiek dat je zou hebben gezworen dat iemand ze backstage nog snel een injectie met anabole steroïden had toegediend. Cappelle beloofde prompt dat het concert ‘amazing’ zou worden, al sprak hij het uit als ‘e meezing’: een subtiele manier om duidelijk te maken dat hij enige publieksparticipatie wel op prijs stelde.
Zoals verwacht bestond een flink deel van de set uit nieuwe nummers, waar niet zelden een zwaarmoedig randje aan zat. Ze waren ingegeven door de vaststelling dan we, door onze honger naar steeds méér en beter, onszelf voorbij dreigen te hollen (‘Andere mens’). De personages uit de liedjes van Het Zesde Metaal waren ‘uit het paradijs verdreven’ en in hun hoofden was het ‘eeuwig nacht’ (zie het broeierige ‘Slaven van het leven’). Ze moesten ‘dode talen boven halen om mekaar te verstaan’, zoals in het met oriëntaalse klanken opgeleukte ‘Jèn’, waar een relatie werd gerund als een bedrijf (‘zijn we onze stichtingsdag nog indachtig?). In ‘A je mie mist’ klaagde de zanger er dan wel over dat hij zijn kinderen niet zag opgroeien, omdat zijn passie hem zo vaak uithuizig hield.
Dat het vroeger zeker niet beter was, bleek uit het met treiterige lalala’s aangezwengelde ‘Tid van Ton’ (‘De wereld was verdeeld / voor het gemak in noord en zuid/ We leerden de arme kindjes lezen / In ruil buitten we ze uit’). ‘Stempel’, waarin Filip Wauters stiekem een Clash-gitaartje verborg, ging over vooroordelen en de onherstelbare schade die ze veroorzaken. Wannes Cappelle was trouwens op zijn best wanneer hij zich kwaad of verontwaardigd toonde, zoals in het vluchtelingenepos ‘Calais’, een nummer vol onderhuidse wanhoop met indringend gitaarwerk van Wauters en Tom Pintens. Dit was rock-‘n-roll op het scherpst van de snee. Ook ‘Levensgevaarlijk gewond’, dat verwees naar een schilderij uit de zeventiende eeuw van Anthony Van Dyck, ging behoorlijk diep.
‘Kom bie mie’ wentelde zich in een sfeer die herinnerde aan Daniel Lanois en dat was geen toeval: door de huilende pedalsteelbijdragen neigde het Zesde Metaal naar Americana, zij het dan met een Wevelgems accent. Stefanie Callebaut van SX voorzag ‘De onvolledigen’ van een fikse dosis soul en maakte een al even goeie beurt in het bloedstollende ‘Peis je nog aan mie’, waarin twee ex-minnaars elkaar voortdurend in de haren vlogen. Hopelijk onthoudt de zangeres nu dat je zoveel meer effect sorteert in goed West-Vlaams dan in slecht Engels.
De finale werd ingezet met een stevig ‘Gie, den otto en ik’, het bewijs dat niet alleen Bruce Springsteen beeldende car-songs in de vingers heeft. ‘Niets doen is geen optie’ werd versierd met snijdende Replacements-licks en tijdens het ironische ‘Naar de wuppe’ doopte Robin Aerts zijn bas in een vat Jamaicaanse dub. Tussendoor noteerden we ook enkele gesmaakte sobere momenten, zoals het filosofische ‘Da besta nie’ en de folky afsluiter ‘Benauwd’.
Tijdens de verlengingen verraste het Zesde Metaal nog met een afgekloven pianoversie van het immens populaire ‘Ploegsteert’, het verhaal van een wielerheld die op tragische wijze van zijn voetstuk dondert, en het spannend opgebouwde, door merg en been klievende ‘Ier bie oes’. Na twee uur trok Wannes Cappelle een sierlijke streep onder de avond met ‘Ouder komen’, een lied over verval en vergankelijkheid. ‘In mijn dialect is ‘worden’ gelijk aan ‘komen’. In West-Vlaanderen wordt dus méér gekomen dan elders’, grijnsde de zanger nog. En zo gingen we, ondanks de donkere teneur van de songs, dan toch met een glimlach de nacht in.