AchtergrondLiteratuur
Het slechtste boek aller tijden is nu vertaald in het Nederlands: ‘Ik kon er geen touw aan vastknopen’
Het slechtste boek aller tijden, van de Ierse Amanda Ros, is eindelijk uitgebracht in het Nederlands. ‘De schrijfster kon nog geen twee woorden goed achter elkaar zetten, maar ik heb haar in mijn hart gesloten’, zegt vertaler Robbert-Jan Henkes.
Soms, heel soms, is een boek zo onwaarschijnlijk slecht dat het juist daardoor interessant wordt. Het schoolvoorbeeld is Irene Iddesleigh van de Ierse schrijfster Amanda McKittrick Ros (1860-1939). Toen het in 1897 verscheen, riepen critici het meteen uit tot slechtste boek aller tijden. Inmiddels geniet Ros’ hinkelende proza in kleine kring een cultstatus. Vooral liefhebbers van haar landgenoot James Joyce lopen ermee weg.
Ros-‘fans’ komen bijeen op internationale voorleesdagen in ambassadeurswoningen. Dan doen ze een wedstrijdje: wie het langst uit Irene Iddesleigh kan voorlezen zonder in de lach te schieten, heeft gewonnen.
De roman is nu voor het eerst verschenen in een Nederlandse vertaling. Een dubbele primeur, want het is meteen de allereerste vertaling wereldwijd. Het Nederlands Letterenfonds wilde er geen subsidie voor verstrekken. “Ronduit schandalig”, zegt vertaler Robbert-Jan Henkes aan de telefoon vanuit Frankrijk. “Maar het zou natuurlijk evengoed schandalig zijn geweest als ze me wél subsidie hadden gegeven.”
Ironie
De toon is gezet. Als je je inlaat met Ros en haar liefhebbers, betreed je onvermijdelijk het glibberige pad van de ironie. Voordat je er erg in hebt, kun je boven niet meer onderscheiden van onder en achter niet meer van voor. Want wanneer is een boek eigenlijk slecht? En kan slecht tegelijk ook goed zijn?
Eerst maar eens de inhoud. Irene Iddesleigh gaat over het weesmeisje Irene, dat opgroeit bij warme pleegouders. Ze is verliefd op haar huisleraar, met wie ze een stiekeme affaire heeft. Helaas moet ze hem aan de kant schuiven omdat ze wordt uitgehuwelijkt aan haar aristocratische buurman. Vanaf dan gaat alles mis. Irene gedraagt zich thuis bloedirritant, zozeer dat haar echtgenoot haar opsluit in een toren. Wanneer haar vroegere geliefde haar bevrijdt, lijkt alles goed te komen. De tortelduifjes trouwen, maar lang duurt hun geluk niet: hij raakt aan de drank en verlaat haar. Zo eindigt Irene alsnog moederziel alleen. Zelfs haar zoon, in de gauwigheid verwekt tijdens haar eerste huwelijk, wil niets meer van haar weten.
Een drama als dit heeft in principe alles in zich om de lezer te ontroeren. Toch gebeurt dat niet, want de schrijfster maakt het je onmogelijk om met Irene mee te leven. “Dat komt doordat ze het hoofdpersonage volstrekt onsympathiek neerzet”, verklaart de vertaler. “De nadruk ligt op haar onhebbelijke gedrag, terwijl Irene eigenlijk een heldin en een slachtoffer is: ze volgt haar hart in plaats van de sociale conventies en wordt daarvoor gestraft. Karakterologisch komt dat totaal niet uit de verf.”
Over de aristocratische echtgenoot, een man met veel geduld en zelfbeheersing, schrijft Ros juist vol bewondering, terwijl hij degene is die zijn vrouw twee jaar lang in volle eenzaamheid opsluit. “Die man is een enorme schoft”, zegt Henkes. “Maar Ros had dat niet in de gaten, waarschijnlijk omdat ze erg onder de indruk was van de aristocratie. In haar naïviteit zet ze de slechterik dus sympathieker neer dan de heldin. Dat maakt haar boek zo interessant: het is moreel gecompliceerder en gelaagder dan bedoeld.”
Intrigerend is ook dat Ros alle literaire wetten aan haar laars lapt, vermoedelijk omdat ze die wetten als onbelezen vrouw niet kende, schrijft de vertaler in zijn nawoord. Neem de klassieke regel ‘show, don’t tell’. Ros doet precies het tegenovergestelde: ze vat een dramatische gebeurtenis het liefst in haar eigen omslachtige woorden samen en waakt ervoor om de lezer direct met een personage te laten meekijken en -luisteren. Of neem de basisregel ‘less is more’. Ook die is aan Ros niet besteed, integendeel. Als zij ergens vijf, zes of misschien wel zeven schepjes bovenop kan doen, zal ze het niet laten.
Metaforen en alliteratie
Vooral bij metaforen gooit de schrijfster alle remmen los, zoals blijkt uit de hierna geciteerde zin. In het verhaal is dit het moment waarop de aristocratische buurman begint te vermoeden dat Irene verliefd is op haar huisleraar. Let op de ontsporende beeldspraak van het ‘zaadje’:
‘Het was tijdens de tweede van deze sociale samenkomsten dat het eerste zaadje van jaloezie werd gezaaid in de boezem van Sir John Dunfern, een kiem die niet genegen was te verdwijnen tot zij geleidelijk uitgroeide tot zo’n rappe staat van rijpheid dat zij zo mogelijk voorgoed aan haar stoffige schuilnest werd ontworteld.’
Een ontworteld zaadje in een rappe staat van rijpheid? Het moet niet gekker worden. Maar dat wordt het wel, daar kun je bij Ros van op aan. Want zo onmatig als zij is in haar metaforen, zo gretig strooit ze ook met alliteratie. Te pas en te onpas knalt ze haar knappe vondsten erin. Irenes zoon schreeuwt zijn moeder bijvoorbeeld toe: ‘Valse vrouw! Ellendige echtgenote! Monsterlijke moeder!’ Elders heet Irene een ‘dolende dame van dwarse delicten’. Zij voelt zich ‘gekluisterd aan ketenen van taaie tegenzin en teleurstelling’.
Onmatigheid en hoogdravendheid, dat lijken de hoofdkenmerken van Ros’ stijl. En onbegrijpelijkheid, voegt de vertaler toe. “Ros begint elk hoofdstuk met een abstracte alinea waarin ze een heel mooi beeld probeert op te roepen. Ik kon er vaak geen touw aan vastknopen. Mijn streven was om het zo te vertalen dat de lezer het ook niet zou snappen.”
Hoofdstuk XVIII begint bijvoorbeeld als volgt: ‘Spotzieke Engel! De kwellingen van een gekastijde kudde zijn nul en generlei, gewogen in de weegschaal van vooruitzichten in het verschiet. […] De doden zijn de ongewisse wereldse toekomst ontvloden, en rijzen in rotten op in de rangen van rentenierende rechten, de rechtschapen school der onzichtbaren en het rebelse bulderen van het razende niets.’ Amen, zou je bijna zeggen.
Als vertaler heeft Henkes veel ervaring met kreupel Engels, want hij stortte zich – met zijn collega Erik Bindervoet – ook op James Joyce. Die presenteert in het beroemde Eumeüs-hoofdstuk in zijn roman Ulysses een hele catalogus van slecht Engels, compleet met verkeerd woordgebruik, contaminaties, pleonasmen, vastlopende zinnen enzovoort. Henkes vond het lastig om voor elke fout van Joyce een Nederlands equivalent te vinden. “Maar Ros vond ik nog moeilijker. Over het werk van Joyce is een heleboel geschreven. Dat helpt om te begrijpen wat hij bedoelde. Bij Ros had ik die luxe niet, waardoor ik soms compleet in het duister tastte. Het was een enorme uitdaging, daarom ben ik het ook gaan doen.”
Het verkeerde woord op de verkeerde plek, daarin excelleert Ros als geen ander. Ze heeft het over ‘enigermate verpulverd’ en over ‘gebroken brokstukken’. ‘Socialisme’ is in haar belevingswereld een ander woord voor sociale omgang. Om nog maar te zwijgen over haar spelling van tête-à-tête, dat ze verbastert tot tetè-a-tetè.
Huwelijkscadeau
Ze schreef het boek zonder hulp van een uitgeverij. Haar man, een stationschef, liet het op eigen kosten drukken als huwelijkscadeau. Er is dus nooit een redacteur aan te pas gekomen die haar had kunnen terugfluiten. Goddank, meent Henkes, anders hadden we de vruchten van haar vrije geest moeten missen. “Ze kon nog geen twee woorden goed achter elkaar zetten, maar ik heb haar in mijn hart gesloten.”
Zelf was Ros uitermate tevreden over haar debuutroman, net als over het tweede boek Delina Delaney en over haar gedichten. “Ik verwacht dat ik over duizend jaar nog gelezen word”, zei ze zelfverzekerd. Daar zou ze best eens gelijk in kunnen krijgen.
De vraag is wel of je zo’n slecht boek vol uitglijders en komisch-kreupele zinnen nog literatuur kunt noemen. En of je er verstandig aan doet om het te vertalen en uit te geven, of zelfs om het te lezen.
Leeservaring
“Dat zijn de verkeerde vragen”, reageert Henkes. “Kijk, Joyce-liefhebbers zien heus wel dat het proza van Ros raar gewrocht is en dat de syntaxis vaak niet klopt, zodat je erin verdwaalt. Maar daar zitten zij niet mee, want Joyce deed precies hetzelfde. Alleen deed Joyce het bewust, met het idee dat het grappig was, terwijl Amanda Ros het serieus meende. Zij vond het echt mooi wat ze deed. Haar werk is een klinkende triomf van naïeve schrijfkunst. Maar is het daarom minder waard? Dat vind ik een bange vraag.”
De bedoeling van de schrijver zou niet moeten uitmaken, vindt hij. Wat telt, is de leeservaring. “Ik heb mensen horen zeggen: ik hou van experimentele literatuur die buiten de gebaande paden treedt, maar dan wil ik wel een signaal krijgen dat het experimentele literatuur is. Mensen zijn zo bang om voor de gek gehouden te worden. Dat is toch stom? Beauty is in the eye of the beholder. Als je van zo’n boek kunt genieten, is het goed.”
Amanda McKittrick Ros, Irene Iddesleigh, uit bij Uitgeverij Vleugels, 160 pagina’s