InterviewMarlene Dumas
‘Het boek móést er komen, dat was ik aan hem verplicht’
Wreed en luguber zijn ze, maar ook grappig en bedwelmend. De prozagedichten van Charles Baudelaire verschijnen nu in een postume vertaling van Hafid Bouazza, met illustraties van Marlene Dumas. ‘Dankzij de humor wordt het nooit pathetisch.’
Eigenlijk hadden ze hier met z’n tweeën moeten zitten, maar daar heeft de dood een stokje voor gestoken. Schrijver Hafid Bouazza en kunstenaar Marlene Dumas werkten drie jaar samen aan Parijse walging. Het boek, dat woensdag verschijnt, zou de vertaling bevatten van alle vijftig prozagedichten van de Fransman Charles Baudelaire. Bouazza zou de vertaling doen, Dumas de illustraties.
Maar Bouazza overleed vorig jaar april, 51 jaar oud. Hij was niet verder gekomen dan het twintigste gedicht. En dan? Wat doe je met zo’n onvoltooide zwanenzang?
Dumas was uit het veld geslagen door de dood van haar goede vriend. Hij was altijd zo levenslustig, vertelt ze in haar atelier in Amsterdam. Een nachtdier, net als zij. Vooral na middernacht wisselden ze per e-mail woorden en beelden uit. Toen het voorgoed stil bleef, kon Dumas de rest van het jaar niet meer aan het boek werken.
Toch heeft ze geen moment getwijfeld, vervolgt ze met haar Zuid-Afrikaanse tongval. “Het boek móést er komen, dat was ik aan hem verplicht, én aan Baudelaire.” Ze waren al zo ver gekomen. Veel teksten en illustraties hadden ze samen besproken. Ze wisten zelfs al welke afbeelding er op de kaft moest staan. “En ach, vijftig gedichten vond ik toch erg veel”, zegt Dumas. “Voor mij is twintig ook genoeg.”
Eerste vrouwelijke kunstenaar
In 2015 en 2016 werkten Bouazza en Dumas voor het eerst samen, toen aan een Nederlandse uitgave van Shakespeares Venus and Adonis. Bij dat verhalende gedicht over een tragische liefde bleek dat ze elkaar goed aanvoelden. Ze gaven elkaar artistiek de ruimte. Het smaakte naar meer.
Het project rond Baudelaire kwam daarna eigenlijk door toeval tot stand. In 2018, toen Bouazza al wist dat hij de Franse prozagedichten zou vertalen, zag hij in Dumas’ studio het schilderij The Origin of Painting. Op dit grote doek – 1 bij 3 meter – heeft Dumas de eerste vrouwelijke kunstenaar afgebeeld: Kora van Sicyon, die leefde rond 650 voor Christus. Kora schildert de schaduw van haar geliefde op de wand, maar voor de argeloze kijker kan ze net zo goed tegenover een spook staan.
“Bouazza zag in dit schilderij meteen een gedicht van Baudelaire, ‘De dubbele kamer’”, vertelt Dumas. “Daarom vroeg hij of ik de hele bundel wilde illustreren. Toen ik zelf Baudelaire ging lezen, begreep ik wat hij bedoelde. Ook bij Baudelaire is het niet altijd meteen duidelijk wat er gebeurt, en ook bij hem gaat het vaak over fantomen. Zijn tekst heeft eenzelfde sfeer als mijn beeld: luguber en donker, maar tegelijk humoristisch.”
Eén fles absint per dag
‘De dubbele kamer’ vindt ze het mooiste prozagedicht, vooral vanwege de plotse wending die erin zit. Het gaat over de dichter die in zijn kamer een euforisch visioen beleeft. Over alles hangt een roze-blauwige waas, het ruikt goddelijk en op het bed ligt een schitterende vrouw: het Idool. De betovering blijkt te danken aan een flesje laudanum, oftewel opium. Maar zodra de magie is uitgewerkt, valt de dichter terug in de grauwe werkelijkheid en verlangt hij weer naar de dood. Dat dubbele zag Bouazza terug in Dumas’ schilderij over Kora van Sicyon en de schaduw – en zo belandde die afbeelding op de cover.
Extase, roes, het is een thema dat bij Baudelaire een belangrijke rol speelt. Bouazza was er ooit ook veel mee bezig, zowel in zijn werk als in het dagelijks leven. In zijn jonge jaren dronk hij enorme hoeveelheden absint, de gifgroene sterke drank die in Baudelaires tijd populair was. Zijn vaste consumptie bestond jarenlang uit één fles per dag, aangevuld met twintig bier. Hij snoof er ook coke bij.
De media schilderden Bouazza vaak af als iemand die zijn inspiratie vooral uit alcohol en drugs haalde. “Maar daar deden ze hem mee tekort”, zegt Dumas hoofdschuddend. De laatste jaren dronk hij volgens haar lang niet meer zoveel. “En je kunt ook dronken zijn van schoonheid, van kunst.” Ze wijst op het boek Roes dat Bouazza in 2010 met Yves van Kempen samenstelde: een verzamelbundel met literaire fragmenten over extase. “Het schrijven zélf was voor hem een roes. Literatuur was voor hem het grootste genot.”
Ook stilistisch had Bouazza veel gemeen met Baudelaire, gaat Dumas voort. Ze werden beiden geprezen om hun muzikale taal. En ze gebruikten herhalingen in vorm en inhoud om een sfeer van magie of bezwering te creëren. Met hun schrijfritme wilden ze de lezer bedwelmen. Bovendien hielden ze allebei van horror. Baudelaire vertaalde de macabere verhalen van Edgar Allan Poe in het Frans, terwijl Bouazza een voorliefde had voor psychologische griezelfilms. Logisch dus dat Bouazza zich aangetrokken voelde tot Baudelaires psychologische prozagedichten vol lijdende figuren en fantomen.
Hoe ziet Verdriet eruit?
Dumas wilde vooral de sfeer van de gedichten treffen. Aanvankelijk deed ze dit door verf uit te gieten over een gespannen doek dat ze daarna voorzichtig in verschillende richtingen kantelde. Zo was ook het ‘spook’ ontstaan in The Origin of Painting: de toevallige druipsporen bepaalden hoe de figuur eruit kwam te zien. “Maar uit toeval ontstaat niet altijd iets moois”, zegt ze eufemistisch. “Het kan ook eindigen in een modderpoel. Lichamelijk was het bovendien moeilijk vol te houden om die grote doeken te kantelen. Daarom heb ik dit gietproces niet overal toegepast.”
Haar laatste illustraties, gemaakt in afwezigheid van Bouazza, zijn ‘somberder’ van toon dan de eerdere, maar ze kan niet aanwijzen waar dat precies in zit. “Hoe ziet Verdriet eruit? Ik zou het niet weten.” Zwart misschien? Donker? Grimmig? Nee, te simpel, zegt Dumas, die in 2021 ook haar partner verloor, kunstenaar Jan Andriesse. “Als iemand sterft, wordt niet de hele wereld zwart”, verklaart ze. “Het vreemde is juist dat er verder niets verandert en dat de rest gewoon doorgaat. Rouw komt denk ik pas jaren later tot uiting in mijn werk, nauwelijks herkenbaar in een mix van andere invloeden.”
Ze praat liever niet te veel over het verlies. Wel wil ze kwijt dat ze de aanspraak mist. Ze had haar laatste doeken graag voorgelegd aan Bouazza en haar partner, gewoon om te horen wat zij ervan vonden. Nu moet ze volledig op zichzelf varen. Ook is ze een tijdje bang geweest dat ze haar humor zou verliezen, terwijl dat nou net zo’n onmisbaar element is in haar kunst – net als in de gedichten van Baudelaire. “Hij had geen vrolijke schrijftoon”, zegt ze, “maar dankzij zijn humor wordt het nooit pathetisch.”
Nu ligt de bundel er in een drietalige uitgave (Nederlands, Frans, Engels), klaar voor de internationale markt. De prachtige illustraties trokken eerder al de aandacht in het Musée d’Orsay in Parijs en zijn nu te zien op de Biënnale in Venetië. Of Bouazza tevreden zou zijn geweest met het eindresultaat? Dumas, na enige aarzeling: “Ja, ik denk toch van wel.”
Hafid Bouazza en Marlene Dumas, ‘Parijse walging’, uitgeverij Querido, 240 bladzijden, € 39,99.