InterviewLennart Driesen
‘Er hebben al velen gezegd: ‘Gij gaat nog slaag krijgen in uw leven’’
‘Lachen, zwanzen en een pint drinken: daar drááit het toch om?’ De verzamelde wijsheid van de oude Grieken raakt nog niet tot aan de enkels van de Kempische filosofie die opvoeder Lennart Driesen (26) aanhangt. Eerst zag Vlaanderen hem als ietwat slungelige ideale schoonzoon, uiteindelijk bleek hij in De mol de gretigste saboteur aller tijden, een onverbeterlijke kwajongen die met alles lijkt weg te komen.
In het weekend dat Lennart eindelijk zijn zotskap mocht afzetten, waagde ook het openbare leven zich aan een voorzichtig eerste rondje.
Lennart Driesen: “Het eerste terrasweekend heb ik aan mij voorbij moeten laten gaan vanwege de grote drukte. Ik ben eens benieuwd: zal ik daar nog altijd, zoals vroeger, kunnen zitten als anonieme Lennart? Ik hoop van wel, maar ik hoor dat ik me maar beter voorbereid (lachje).
“Ik lijk ineens tot BV te worden gekatapulteerd, maar dat bén ik niet. Ik ben maar een simpele boerenzoon, hè? Onlangs zat ik in De Cooke & Verhulst Show, waar ik Nick van Big Brother tegenkwam. Ik wilde graag een foto met hem, maar híj vroeg er één aan mij. Terwijl die mens op Instagram 120.000 volgers heeft! Zelf heb ik er sinds vorige nacht ook 2.000 meer. Hoe kan dat nu? En daarnaast kreeg ik berichtjes van Rik Verheye en Celine Van Ouytsel. Miss België, begot!”
Stel dat jij na afloop van je eerste terrasje ergens in een haag belandt met je broek op je kop...
Driesen (knikt): “...wat zeker kan gebeuren. Dan heeft iedereen het gezien, hè? Intern circuleren er nu al dergelijke foto’s, waarover mijn maten zeggen: ‘Déze zullen we eens naar Dag Allemaal sturen!’ (lacht)
“Maar ik heb niks te verbergen. Op tv was ik wie ik ook in het echt hoop te zijn: een aangename, humoristische kerel. Ik hoef mij niet joviaal op te stellen, want ik bén joviaal. Ik rammel ook gewoon graag met de mensen hun voeten, dat heeft er altijd al in gezeten. Door mijn Kempische accent en mijn – blijkbaar – puppy-ogen ging dat saboteren in De mol echt vanzelf.”
Je hebt er toch empathie en mensenkennis voor nodig?
Driesen: “Ik praat graag met mensen. Bij moeilijke momenten probeer ik er te zijn en bij kwade momenten probeer ik ruimte te geven. Ik zal dat van nature goed aanvoelen, zeker? Ik verkeer al mijn hele leven constant tussen de mensen, en ik heb niet liever. Zet mij alleen aan een bureau en ik word zot.”
Vertrouwen mensen jou snel?
Driesen: “Dat hoor ik in het dagelijks leven toch vaak. Ik heb een ontwapenend effect, wordt gezegd. Dat is in mijn werk als opvoeder ook heel belangrijk. Ik ben niet bruut. Ik kom met een lach binnen en de mensen denken: ‘Da’s nen toffe.’ Ook bij De mol gebeurde het zo.”
Hoeveel duimpjes heb jij tijdens de opnames opgestoken naar de camera?
Driesen (lacht): “Op een bepaald moment zeiden ze dat ik af en toe met de camera mocht spelen, en dát hadden ze niet moeten doen. Ik denk dat ik makkelijk tweehonderd keer onnozel heb gedaan. Ik genoot er ook van om een brutale mol te zijn. Het was de bedoeling dat ik bij de puzzelopdracht drie à vier stukjes zou wegmoffelen, maar ik vond dat zó plezant dat ik er zeker vijftien heb achtergehouden. Dat is dan de 12-jarige deugniet in mij die tevoorschijn komt. Die moet niet van zo heel diep komen, denk ik.
“Ik heb óók met de voeten van de makers gerammeld. Ik zat bijvoorbeeld eens bij de andere kandidaten toen ze me kwamen halen: ‘Lennart, ben je klaar voor je dagboekmoment?’ En dan zei ik losweg, met een dikke knipoog: ‘Ha ja, gulle moet mij nog briefen voor morgen, zeker?’ Daar werden ze zo ongemakkelijk van: ‘Lennart, wat zegt gij nu?’ Geweldig!”
Vond de redactie dat ook geweldig?
Driesen: “Ik zag ze soms zuchten: ‘Hij heeft echt een eigen willetje, hè?’ Maar ze hebben het mij altijd vergeven. Mijn vriendin Lotte zegt soms, als ik haar weer eens met iets onnozels in het ootje heb genomen: ‘Gij zijt eigenlijk toch een rotzakje, hè?’ (lacht) En er hebben al velen gezegd: ‘Gij gaat nog slaag krijgen in uw leven.’ Maar dat gebeurt niet: waar iemand anders slaag voor krijgt, daar kom ik mee weg.”
Je haalde vroeger al graag kattenkwaad uit.
Driesen: “Ik was een beschaafde kwajongen. Wat ik bijvoorbeeld héél plezant vind, is mensen doen schrikken: als laatste speler in de kleedkamer blijven zitten en dan op de voetbalcoach springen als die het licht aandoet. Elk stom mopje dat je kunt bedenken heb ik uitgehaald: veters aan elkaar binden, broeken in de knoop leggen...”
Je bent gedoemd om de flauwe plezante nonkel op het familiefeest te worden, vrees ik.
Driesen: “Zéker. En ik zal die rol met veel liefde invullen.”
Zijn je drie broers even erg? Want dan denk ik: ‘Arme ouders.’
Driesen: “Arme moeder, ja, want zij zegt vaak: ‘Eigenlijk heb ik vijf kinderen!’ (lacht) Het is van onze papa dat ik die stomme mopjes heb opgepikt. Als ik vroeger op school mijn brooddoos opendeed, dan zat daar al eens de dop van de lege pot choco in. De andere kinderen vonden dat raar, maar ik kon daar altijd mee lachen.
“In ons gezin lijken we allemaal nogal op elkaar: we lachen en zwanzen graag, en we zijn sociale wezens. Ook letterlijk: we zijn allemaal in de sociale sector terechtgekomen.”
VUILE RAT
Wie wortels heeft in de Kempen, kan vaak geen andere potgrond verdragen. Zie jij jezelf ooit ergens anders wonen?
Driesen: “Ik heb vier jaar op kot gezeten in Antwerpen en dat had wel iets: je bent overal vlakbij, dat is makkelijk. Maar ik blijf liever in de Kempen. Ik wil in míjn stamcafé een pint kunnen gaan drinken, niet in een hippe kroeg. In Schoonbroek kent iedereen elkaar en hééft iedereen elkaar graag: ik doe vriendelijk tegen iedereen en iedereen is vriendelijk terug. De facteur klopt de meeste uren van heel het dorp, want die blijft overal een praatje doen.”
Ik stel me een jeugd in de Kempen voor als zorgeloos, gezellig, met veel buiten spelen.
Driesen: “Exáct (lacht). Ik denk dat ik maar half-z’n-gat besef wat voor fantastische 25 jaar ik al achter de rug heb. Een zorgeloze kindertijd, drie broers om mee te voetballen, een school die één kilometer verderop lag... En dan mag ik nog mijn pollekes kussen: naast mijn fantastische ouders heb ik ook nog al mijn grootouders. Vóór corona gingen we elke zondag bij hen rummikubben, kaarten en koffiekoeken eten. Reken daar nog eens de voetbal bij (kijkt glazig in de verte)... ja, dat is dan toch echt een topleven?”
‘De voetbal’, is dat KFC Schoonbroek of Club Brugge?
Driesen: “Allebei! Ik heb lang bij FC Zwaneven gevoetbald in derde provinciale. Maar ik wist al van in het begin dat ik daar niet het grote licht was. En toen het wat te serieus werd, dacht ik: tijd om mijn talent te gaan ontplooien in het cafévoetbal. Pas op, bij cafévoetbal dacht ik eerst aan dikke mannen die ook zat op het plein staan, maar dat is het dus niet: onze ploeg bestaat uit mannen die eigenlijk in tweede of derde provinciale zouden meekunnen, maar die liever ’s avonds gezellig blijven hangen. Als wij op het veld staan, dan voetballen wij twee helften lang voor ons leven, maar de dérde helft, die zich afspeelt aan de toog, moet er ook zijn.
“Voetbal beheerst mijn léven, hoor. Ik kan mij oprecht slecht voelen als ik een halfuur na de match naar huis moet omdat ik een verplichting heb. Dan zou ik kunnen wenen. De zaterdag is heilig. Dat is elke week: om één uur sjotten, keihard gaan, en – wat er ook gebeurt – tien minuten na de match eens goed klinken, om dan zaterdagavond rustig zondagochtend te laten worden. Van onze ploeg blijft meer dan de helft tot na middernacht hangen: dat is toch het schoonste dat er is?
“Ik heb in mijn leven nog nooit stress gehad, behálve voor een voetbalmatch. Straks speelt Brugge, en als ze nog eens verliezen, dan kan ik daar echt slecht van lopen. Maar als je mij gelukkig wilt maken, dan neem je mij gewoon mee naar het stadion.”
Hoe wordt een Kempenzoon fanatieke supporter van Club Brugge? Dat is zoals in de woestijn wonen en er toch nog in slagen om te verdrinken.
Driesen (lacht): “Mijn tante woont in Brugge. Daarom heb ik als kind besloten om voor Club Brugge te supporteren. Gelukkig is het niet Anderlecht geworden.
“Ik heb lang een abonnement gehad. Als Brugge een thuismatch heeft, dan moet ik anderhalf uur rijden. Maar het is echt maf: de helft van de Antwerpse Ring wordt dan ingenomen door supporters die van de Kempen naar de kust rijden. In Brugge kom ik oude schoolkameraden van Turnhout tegen! En dan kruipen we aangeschoten in de spionkop. Niet tussen de rauwe boys. Gewoon lachen, zwanzen en een pint drinken: dat is toch waar ’t leven om draait? Tegenwoordig heb ik geen abonnement meer, maar dat compenseer ik door naar élke Europese uitwedstrijd te gaan kijken: Real Madrid, Atlético Madrid, Manchester United, PSG... Ik heb op die manier half Europa al gezien.”
Trouwens: ik moest je van Gilles De Coster nog uitlachen met je voetbalprestatie in het Olympiastadion tijdens De mol.
Driesen: “Ik moest saboteren, hè! Maar ik plaag Gilles ook graag. Dat is ook heel makkelijk, want hij is Beerschotsupporter. In De mol zat ergens een proef met graffiti, en toen ik een spuitbus in handen kreeg, heb ik meteen ‘vuile rat’ op de muur gezet, in koeien van letters. ‘Ha Gilles,’ zei ik toen hij het zag, ‘ze kennen u hier al!’”
MARGINAAL KANTJE
Was je een even vurige student?
Driesen (lacht): “In geen geval. Maar ik ging wel supergraag naar school. Niet omdat ik zo’n geslaagde student was, wel integendeel: ik deed niks. Naar school gaan was telkens een daguitstap. Ik wil mezelf niet als een intelligente jongen naar voren schuiven...”
‘Ultra-intelligent’, volgens de redactie van De mol.
Driesen (hoofdschuddend): “Zever! Dat mogen ze echt niet zeggen. Maar ik ben ook geen achterlijke: drie jaar lang fietste ik door het middelbaar. Ik deed Wetenschappen-Wiskunde en ik moest echt niks doen, ook omdat een 11 op 20 voor mij goed genoeg was: een A-attest is een A-attest. Maar in het vijfde jaar kreeg ik ’t niet meer gebolwerkt. Ik moest opeens studeren, en eigenlijk kon ik dat niet. Mijn concentratie is een ramp. Ik heb er keihard mijn voeten aan geveegd, en moest blijven zitten.
“Ik ben ooit één keer héél kwaad geweest op ons mama. Op de laatste dag van de kerstvakantie, toen ik voor de tweede keer mijn vijfde jaar deed, kwam ze naar mij toe en zei ze: ‘We hebben beslist dat jij morgen naar een andere school moet.’ Toen heb ik gejánkt gelijk een klein kind. Ik wilde niet weg. Mijn vriendenkring was fantastisch, de middagpauze was elke dag een feest.
“Maar raar genoeg: ik dacht dat ik op mijn vorige school al in de hemel zat, maar die nieuwe school was een hemelniveautje hoger. En ik moest nóg minder doen, want het was tso, de richting Sociaal-Technische Wetenschappen. Echt waar: als ik naar school ging, kon ik zelfs mijn boekentas vergeten.”
Hoe viel je eerste jaar hogeschool mee, waar je orthopedagogie ging studeren?
Driesen (blaast): “Een totale ramp. Ik denk dat ik van de elf examens negen buizen had: als ik naar het ene examen ging, wist ik nog niet welk examen ik de dag erná had. Ik wist de campus amper liggen. Toen heeft ons ma voor de tweede keer op tafel geklopt: ‘Wij betalen met plezier voor uw kot, maar nu moet ge u herpakken, of volgend jaar betaalt ge het zelf.’ Dat was weer goed getimed van haar. Ik ging van verwend jong naar bewuste student. Afijn, ik was toch voor 80 procent van mijn herexamens erdoor. En sindsdien heb ik op drie jaar tijd maar een handvol herexamens gehad. Op feesten en plezier maken heb ik niet eens moeten inboeten.”
Er was voor jou geen examen zonder spieken. Wat was je meest inventieve methode?
Driesen: “Voor Duits moesten we elke week tien standaardzinnetjes leren. Elke week kwamen er tien bij, het werden er steeds meer. Wat deed ik dus: ik scande telkens het boek en printte een verkleinde versie af op een minuscuul papiertje. Op den duur had ik zo een aan elkaar geplakt miniatuurboekje dat ik onder de lessenaar stak. En mijn maten wilden dat ook, dus maakte ik er voor hen ook één: de halve klas had tijdens de toetsen Duits mijn miniboekje in handen.
“Ik probeerde alles: mijn atlas stond vol notities in de naad, waar je ’t niet meteen ziet. We stuurden sms’en, we fezelden... En bij de examens op de hogeschool had ik stress over mijn plekje in de aula, want ik moest achter een slimmerik zien te zitten. (Denkt na) De kinderen op mijn werk moet ik altijd aansporen om goed te studeren, maar nu ze dit lezen, zullen ze ook denken: ‘Jij bandiet!’”
Wat was jouw feesthoogtepunt?
Driesen: “Ik denk dat ik alleen maar hoogtepunten heb gehad. Ik ben drie keer naar Lloret de Mar geweest, en ook eens naar Albufeira. Ik probeer het een béétje weg te steken, maar ik heb een zeker marginaal kantje.
“Ook in het nachtleven kon ik het niet laten om mensen voor de zot te houden (lachje). Er kwam eens een meisje naar mij dat ik niet kende: ‘Uw maat zegt dat ge wat verveeld zit met uw situatie.’ Wist ik veel wat hij gezegd had. ‘Hoe voelt dat om een derde tepel te hebben?’ Ik zei: ‘Verdorie, heeft hij dat verteld? Maar mijn maat, heeft híj gezegd dat hij eigenlijk twee dikke tenen aan één voet heeft?’ (lacht) Zulke dingen waren schering en inslag. Eigenlijk was mijn hele leven ongewild een intensieve voorbereiding om ooit de mol te zijn.”
PITTIGE JOB
Als opvoeder ben je net als je ouders in de sociale sector terechtgekomen. Help je mensen nog liever dan dat je met hun voeten rammelt?
Driesen: “Misschien wel (lachje). Ik wist altijd al dat ik mensen wilde helpen. Lui die het niet makkelijk hebben stappen in de goede richting doen zetten. Mensen weer doen lachen.
“Ik weet niet hoe dat zaadje is geplant bij mij. Ik kan er niet tegen om mensen ongelukkig te zien. Ik zal dan snel eens kijken of ik niet kan helpen. Zelfs op café, als het iemand is die ik niet ken. Dan zet ik mij ernaast en luister ik.”
Had je dat als kind ook al?
Driesen: “Ik kon alleszins absoluut niet om met pesters. Ik ging er niet vóór staan om de confrontatie aan te gaan – daarvoor was ik te veel een pussy – maar ik ving dat kind achteraf wel op: ‘Trek het u niet aan.’ Plagen is fantastisch, maar pestgedrag is iets helemaal anders.”
Wat doet een opvoeder precies?
Driesen: “Ik werk in een OOOC, een Onthaal-, Observatie- en Oriëntatiecentrum, met jongeren van 3 tot 18 jaar. Vroeger heb ik altijd gedacht dat ik wilde werken met volwassenen met een beperking. Maar ik heb dat twee à drie maanden gedaan en dat werd mij iets te eentonig. Dinsdag naar de markt, woensdag dit, donderdag dat: altijd hetzelfde. Dan ben ik eigenlijk per ongeluk in de bijzondere jeugdzorg terechtgekomen.
“Twee derde van onze jongeren wordt bij ons geplaatst door de jeugdrechter. Dat gaat van een 6-jarig kind dat thuis mishandeld werd tot een 14-jarige puber die na zijn eerste joint onhandelbaar is geworden. Wat ik als leefgroepwerker samen met heel het team moet doen: polsen hoe het ermee gaat. Wat triggert hem? Wordt hij kwaad als ik over zijn papa begin? Wordt hij koppig als ik zeg dat hij om halftien moet gaan slapen? Wanneer is hij open en wanneer sluit hij zich af? Die jongeren zitten twee weken tot drie maanden bij ons.”
Er is dus een voortdurende doorstroom.
Driesen: “En dat is een nadeel, omdat je beperkt bent in de band die je kunt opbouwen. Maar ergens is het ook goed, want hoe sterker je band, hoe harder hun problemen ook bij je binnenkomen. Bij de écht onhandelbare gevallen ben je – en dat klinkt cru – ook blíj dat je er na een paar maanden van af bent.
“Het is een pittige job, hoor, waarin je tragische verhalen tegenkomt. Vaak komen er jongens bij ons binnen van wie we eigenlijk al weten: die gaat van z’n leven niet meer naar huis kunnen. Omdat de ouders bijvoorbeeld gevaarlijke drugsverslaafden zijn, of omdat het misbruik te erg was. Dan wordt er een traject opgestart dat uitmondt in pleegzorg, een begeleidingstehuis, begeleid zelfstandig wonen, de psychiatrie...”
Werk je in een gesloten instelling?
Driesen: “Nee, het is een open instelling: wij mogen geen enkele deur op slot doen. Er is wel een afzonderingslokaal, maar je moet dan rekenen op de goodwill van een kwaaie jongere om braaf daar te blijven. Als die geen zin heeft om op zijn stoel te gaan zitten, dan pakt hij die stoel en gooit hij hem naar uwen bol.”
Heb je dat al vaak meegemaakt?
Driesen: “Dat gebeurt geregeld.”
Dat klinkt redelijk zwaar.
Driesen: “Vandaar ook dat ik het tijdens de eerste lockdown écht moeilijk heb gehad. Het werd even te heftig, met een heel uitdagende groep jongeren. En verder zat ik altijd maar alleen, zoals iedereen. Op een terras zitten, zwanzen en zeveren, voetballen... Daar lééf ik voor. Maakt niet uit met wie: ik zal elke avond de avond van mijn leven hebben. De zon schijnt echt uit mijn gat, normaal gezien, en dat was efkes weg. ’s Avonds stapte ik met tranen in de ogen in de auto. Ik ging met stress naar het werk. Er was veel agressie. Altijd conflict, en ik hou niet van conflict. Ik haal héél snel voldoening uit wat ik doe – een glimlach of een ‘dank u’ is al genoeg – maar toen was er nergens voldoening te rapen. En ik merkte dat dat vrat aan mijn geluk.
“De zware dingen die je meemaakt in je leven kun je zien als ballast, als een zware rugzak, maar mij heeft ’t alleen maar sterker gemaakt. Ik ben heel mijn leven alleen maar gegroeid. En zo wil ik het: beter worden, bijleren... Ik heb twee linkerhanden, maar als iemand mij vraagt om mee een tuinhuis in elkaar te timmeren, dan ga ik aan de slag: ik kan er maar iets van opsteken.”
Welke dingen hebben je zoal sterker gemaakt?
Driesen: “Ons mama heeft niet de makkelijkste tijd achter de rug. Daar zit ik mee in: het moet goed gaan met mijn mama voor ik zelf gelukkig kan zijn. Nu probeer ik er gewoon te zíjn. Mijn oudste broer zit in Leuven, ik ben twee jaar geleden alleen gaan wonen, de twee anderen zitten op kot... Thuis is het de laatste jaren een beetje stilgevallen: van vier drukke jongens tot bijna niks. En ons mama kan er zo van genieten om ons vieren samen in huis te hebben. Dus ik probeer toch zeker één of twee keer per week langs te komen. Ik weet hoeveel plezier ze daarvan heeft.”
Niet alleen je ouders komen uit de sociale sector, ook je lief: Lotte is thuisverpleegster.
Driesen: “Ik weet niet hoe dat komt. Wij zijn een familie die het graag uitlegt. Wij luisteren graag. En wij doen niet liever dan elkaar te helpen. Lotte heeft dat ook. Ze heeft nog maar één grootmoeder, met wie ze niet erg close is, en voor haar zijn haar patiënten een beetje ‘grootouderfiguren’. Ze krijgt ook zoveel dankbaarheid. Met Pasen kunnen wij heel Schoonbroek van paaseieren voorzien, en wij hebben het jaar rond dozen Merci’kes in huis. Daar wordt zij ook gelukkig van.”
Zou je kunnen samenzijn met iemand die cynisch naar het leven kijkt?
Driesen: “Nee, dat denk ik niet. Lotte is zeker niet mijn tegenpool, maar ze is wel wat rustiger en verlegener. Ik heb dat nodig. Het is niet dat ze mij afremt – dat klinkt negatief – maar soms zegt ze: ‘Veel plezier vandaag, maar hou het binnen de perken.’ Niet dat ik anders een losgeslagen wilde zou zijn, maar toch. Zij is degene die mij af en toe een kléín beetje op mijn plek moet zetten: ‘Ge waart grappig, Lenny, maar het is genoeg nu. Beetje dimmen.’ Ze doet dat altijd op een lieve manier (lacht). En ze heeft meestal gelijk.
“Ik zou niet samen kunnen zijn met een meisje dat even vlot en hypersociaal is als ik. Dat zou gewoon te vermoeiend zijn. En ik kan ook genieten van een avond rust. Neem nu The Voice: dat programma boeit mij geen flikker, maar mijn vriendin ziet dat graag samen met mij. Dus heb ik gezegd: ‘Oké, vrijdagavond is voor ons.’ En ook al krijg ik dan drie telefoons van kameraden, ik blijf rustig zitten. Ik weet dat dat voor haar hét moment van het weekend is, en dus doe ik dat met veel liefde en plezier.”
Je bent 26 nu en jullie zijn meer dan vier jaar samen: op die leeftijd kiezen veel mensen bewust nog niet voor een vaste relatie.
Driesen: “In het tweede stuk van mijn kotleven was ik nog vrijgezel, en dat was goed. Niet dat ik een vrouwenverslinder was: ik ben nooit uitgegaan met het idee om iemand te versieren. Dat interesseerde me niet.
“Een relatie was geen bewuste keuze: ‘Het is nu tijd voor een vriendin en voor het huisje-tuintjeverhaal.’ Maar ze kwam op het goeie moment op mijn pad. Het kotleven was bijna gedaan, het iets serieuzere leven stond achter de hoek... Alles viel mooi in elkaar. We wonen nu al twee jaar heel gelukkig onder de kerktoren.”
Geloof jij in de eeuwige liefde?
Driesen: “Eigenlijk wel. Ik denk dat je gerust je hele leven lief en leed met één en dezelfde persoon kunt delen, ook al ebt de verliefdheid weg.”
Je lief weet nu wel dat leugens en bedrog jou goed afgaan.
Driesen: “Bij de ontmaskering zei ze met een bang hartje: ‘Ik kan u nooit meer vertrouwen, hè?’ (lacht) Ze is een beetje op haar hoede nu ik zoveel complimenten krijg, maar ze mag op haar twee oren slapen.”
Vallen je puppyogen in de smaak bij vrouwelijk televisiekijkend Vlaanderen?
Driesen: “Af en toe kwam er wel iets braafs binnen: ‘Ik vind je knap en sympathiek: mocht je eens in de buurt zijn...’ Meer niet. Eén bericht is me wel bijgebleven, en ik weet niet goed wat ervan te maken: ‘Lennart, ik zou graag jouw badwater willen drinken.’ Ik dénk dat dat seksueel bedoeld is, maar zeker ben ik niet.”
Hoe ziet jouw verwachtingspatroon eruit? Zo snel mogelijk trouwen en kinderen krijgen?
Driesen: “Trouwen, dat bekijken we nog. Maar binnen een jaar zou ik wel een huisje willen. Mét tuintje: ik ben opgegroeid in een rustige doodlopende straat met een hof, een trampoline, een stuk gras om te voetballen... Meer moet ne kleine niet hebben. En ik wil zéker een kleine Lennart. Ik wil als trotse ouder naast de lijn staan bij het voetbal, ook al kan die jongen nog minder goed sjotten dan ik. Als hij maar plezier maakt.”
WORST IN PROMO
Jij gooide zomaar 10.000 euro uit de groepspot weg: hoe belangrijk is geld voor jou?
Driesen: “Niet belangrijk. Ik zou mezelf niet als gierig omschrijven, maar Albert Heijn bepaalt wel al jaren wat er in mijn ijskast ligt: dat hangt af van de promofolder (lachje). 35 procent korting op worst? Dan eten we worst! Verder is het voor mij allang goed als ik af en toe eens nieuwe kleren kan kopen. Ik rijd rond met de oude auto van mijn moeke en voke. Als ik nu de groepspot had gewonnen, dan zou ik nog met dat autootje blijven rijden. En als het kapot is, dan koop ik mij een nieuw wrak van duizend euro.”
Een opvoeder gaat sowieso niet voor de centen, maar kan hij wel ambitieus zijn?
Driesen: “Ik weet niet of ik dit wel heel m’n leven wil doen. Ik voel dat het na lange tijd aan me zou kunnen beginnen te vreten. Ken je De Kemping, het Eén-programma met Tijs Vanneste? Dát zou ik graag doen: mensen helpen met een lach en een zwans, maar evengoed serieus willen weten wat er op hun lever ligt, wat het verleden hun heeft aangedaan...
“Verder heb ik eigenlijk niet echt ambitie. Voetbaltrainer worden: dat zou nog tof zijn. Niet op niveau, hè. Dat combineert alles wat ik graag heb: sociaal zijn, met kinderen omgaan, mensen motiveren en het plezier van de sport meegeven... En achteraf een pintje drinken. Ja, dat zie ik mezelf wel doen. Zolang ik zelf maar content ben, en de mensen rond mij iets contenter kan maken.”
Wat staat er nog op de planning nu het Rijk van de Vrijheid stilaan lijkt open te gaan?
Driesen: “Ik mis het vooral om onder de mensen te zijn. Geef mij maar een goeie ouderwetse zaterdag: ontbijten met die van ons, om één uur gaan voetballen en pas de volgende nacht weer thuiskomen. Dat is het, hè: gewoon lachen, zwanzen...”
...en een pintje drinken?
Driesen: “Ha, gij kent mij al! Drinken we er seffens eentje?”
© Humo