Expo
Dora Maar in Tate Modern: Picasso’s geliefde was veel meer dan zijn muze
Ze wordt meestal in één adem genoemd met Pablo Picasso, ook al was Dora Maar zelf een uitmuntende kunstenaar die in de jaren 30 feilloos de jongensclub van de surrealisten wist te infiltreren. Ze leerde de Spanjaard nieuwe technieken en hielp Guernica schilderen. Tate Modern stelt nu haar oeuvre tentoon.
“Dora wie?” Dat antwoordt zowat iedereen als we over de nieuwe tentoonstelling in Tate Modern in Londen vertellen. Bijna automatisch leggen we uit dat Dora Maar in de jaren 30 Picasso’s muze was en ook een zestal jaar zijn lief. Ze was de vrouw die poseerde voor zijn Huilende Vrouw en wie hem fotografeerde bij zijn meesterwerk Guernica.
Nadien bedenken we ons dat dat eigenlijk maar een slappe omschrijving is, gekopieerd uit het gros van de geschiedenisboeken. Dora Maar was veel meer. Een uiterst bedreven kunstenaar die op geheel eigen wijze een baan door het surrealisme trok en weinig rekening hield met de conventies van die tijd. Ze sprong moeiteloos van schilderkunst naar commerciële fashionfotografie, leverde provocerende advertenties af en verdiepte zich in erotische beelden en straatfotografie. Ze experimenteerde erop los met dubbele belichting, collagekunstwerken, fotogrammen en technieken als de cliché-verre, een combinatie van schilderkunst en fotografie. Technieken die Picasso halfweg de jaren 30 zo gretig wilde leren dat hij volledig in de ban raakte van haar.
Toen ze een relatie begon met Picasso was ze op de piek van haar carrière. Maar na afloop ging het pijlsnel bergaf. De intense band tussen de twee werd Maars breekpunt en duwde haar productieve carrière in de schaduw van haar demonen. Naar verluidt herstelde ze nooit volledig van de breuk. Na een zenuwinzinking werd ze jarenlang in een psychiatrische instelling opgenomen.
Tate Modern focust voornamelijk op de gloriejaren voor Maars meltdown, en enkele werken erna. De tentoonstelling is de eerste in haar soort op Engelse bodem. Ze is tot stand gekomen in samenwerking met het Centre Pompidou in Parijs, waar ze afgelopen zomer te zien was. Je wandelt er door haar veelzijdige artistieke carrière en ontdekt hoe ze telkens weer tot nieuwe inzichten kwam.
Dora Maar groeide op in Argentinië als Henriette Théodora Markovitch. Haar moeder was een Franse fashionista, haar vader een Kroatische architect die in 1910 met zijn familie van Parijs naar Buenos Aires verhuisde voor zijn werk. Over haar naam bestaat heel wat speculatie. Toen ze zich in 1932 op haar 25ste opnieuw in Parijs vestigde en een studio oprichtte met artdirector Pierre Kéfer veranderde Henriette Markovitch in Dora Maar. Haar nieuwe familienaam klonk catchy, chique en zou volgens haar biografen verwijzen naar onze taal en de twistende betekenis van het woordje ‘maar’, dat ze als een definitie van zichzelf zag.
Wat opvalt, is haar liefde voor het eigenaardige, het onderbewuste, het monsterlijke, zelfs het afzichtelijke. Het vroegste bewijs is te vinden in foto’s die ze in 1931 nam van de Mont Saint-Michel. Ze gebruikte dubbele belichting voor kerken en huizen, scheve perspectieven in straatbeelden en maakte surrealistische collages van interieurs. In haar mode- en reclameshoots focuste ze op absurde montages. Toen ze in 1934 naar Londen vertrok om de straten te fotograferen zocht ze altijd de grenzen van het bevreemdende op: geamputeerde mannequins, misvormde gezichten of blinden met witte oogbollen alsof ze in zichzelf gekeerd zijn.
Een sleutelbeeld in de expo is Portret van Ubu (1936), een foetaal schepsel met schubben en klauwachtige poten. Ubu staat voor alles wat we als mens niet willen weten en zien, maar toch gefascineerd naar blijven staren. Haar ubu is geïnspireerd op een toneelstuk van Alfred Jarry uit 1896 over een lui, vulgair, laf en egoïstisch wezen: alles waar de zelfzekere bourgeoisie bang voor was.
Hoewel de expo naar alle kanten stuitert, is het niveau steeds hoog. “Ze was enorm ambitieus”, vertelt haar biograaf Victoria Combalia. “Ze wist nooit zeker welke richting ze zou inslaan, maar ze had de energie om alle richtingen uit te proberen.”
Een beeld dat blijft hangen is het portret van Assia Granatouroff (1934). Het model rust naakt tegen een witte muur met haar gezicht verscholen achter haar frou en haar armen achter haar heupen. Rechts van haar doemt een schaduw op die minstens twee keer zo groot is. Haar dijen en kuiten zijn uitvergroot tot een soort rubensiaanse figuur. Dora Maar koos voor een brutaal sterke, bijna uitdagende vrouwelijkheid en gaf zo een nieuwe vorm aan de erotica van die tijd.
Een zeldzaam interview uit 1990 met Tate-directeur Frances Morres in zaal 7 onthult details over Guernica, het oorlogsschilderij van Picasso over de Spaanse burgeroorlog. Dora Maar vertelt welke elementen door haar in het werk zitten. Ook maakt ze komaf met de speculaties of ze al dan niet op Guernica wordt afgebeeld. Ze blijkt de meest rechtse figuur te zijn, met de armen in de lucht. Die onthullingen doet ze af als ‘niet zo belangrijk’. Vanuit het perspectief van de expo kunnen we haar geen ongelijk geven.
Tot 15 maart in Tate Modern, Londen. Eurostar biedt een 2FOR1-korting.