InterviewBoeken
Deborah Wolf, de weduwe van Remco Campert: ‘Ik mis hem niet, ik mis ons’
Deborah Campert (84) was de laatste echtgenote van schrijver en dichter Remco Campert. Ze zag hem afgelopen zomer wegzweven uit hun appartement in Amsterdam. Ze zou willen huilen om zijn dood, maar ze kán niet huilen. En zij zijn muze? Ga weg.
Door het grote raam is Remco Campert op die dag van driehoog naar buiten gezweefd. Hij werd aan de hand genomen door een hoogtewerker, en
Deborah Campert zag het gebeuren, met open mond, hij in een soort bed door de lucht.
Zelfs als je dichter bent, is dat een niet-alledaagse gebeurtenis, zegt ze, al had Campert in het gedicht ‘Licht van mijn leven’ voorgesorteerd op zo’n finale luchtreis.
laat me dan, dat moment gekomen,
opnieuw nog even
zweven boven het Stedelijk
dan verder al hoger
boven de bomen in het Vondelpark
waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval
Deborah Campert (84) staat voor het raam waardoor hij vorig voorjaar het appartementencomplex verliet, en de hoogtewerker hem liet neerdalen bij de ambulance, zonder dat hij nog een laatste rondje door het Amsterdams luchtruim maakte.
Drie weken later, in de nacht van 3 op 4 juli 2022, overleed schrijver, columnist en dichter Remco Campert in het ziekenhuis, op 92-jarige leeftijd. In kranten en televisie werd uitgebreid stilgestaan bij de dood van een van de allergrootste Nederlandse auteurs, met een oeuvre van meer dan honderd boeken en talloze columns.
Hij mocht er dan fragiel uitzien, en een gezegende leeftijd hebben bereikt, Deborah had niet het idee dat Remco op zijn eind liep. Hij zei weleens: Ik denk niet dat ik nog lang te leven heb. Ach joh, zei Deborah dan, dat zeg je altijd, voorlopig zit je hier bij mij.
Toen het er toch van kwam, dat hele gedoe, vond ze het vooral een slordige dood. Niet dat doodgaan leuk kon zijn, maar achteraf gezien had het allemaal wat acceptabeler gekund. Gewoon in zijn slaap, of met allemaal familie erbij. Veel minder rafelig, dat vooral.
BIO
in 1938 geboren als Deborah Spelman in Kansas City (VS) • huwde in 1959 met Eelco Wolf, emigreerde naar Nederland • richtte in de jaren 1970 verschillende kunstgaleries op • was in de jaren 1980 hoofd kunstcollectie van ABN Amro • huwde in 1996 met Remco Campert • publiceerde onder meer C’est la vie en Wij knippen de wind
Wat er dus gebeurde, was dat Remco uit zijn bed was gevallen. Ze hadden die avond vroeg gegeten, even televisie gekeken, en hij ging met zijn rollator naar zijn eigen slaapkamer. Deborah zou dan later chocolade en water brengen, en hem een kusje geven. Maar opeens hoorde ze: Debbbieeeee. Ze haastte zich naar zijn slaapkamer, en daar lag hij op de grond. Hij bleek door de val zijn heup te hebben gebroken, en moest geopereerd worden in het ziekenhuis.
De lift in hun Amsterdamse appartementencomplex was te smal om hem naar beneden te brengen, dus moest er een hoogtewerker aan te pas komen.
Ah, dat ziekenhuis, daar waren ze zo slordig, zegt ze zuchtend. Twee keer viel hij uit bed, omdat men vergeten was de zijhekken omhoog te doen. Alles leek fout te gaan. Toen bleek Remco covid te hebben, heel vervelend, en kon ze hem alleen maar ingepakt bezoeken. Praten ging nog wel, en steeds zei hij: Debbie, wanneer mag ik weer naar huis.
Op het laatst heeft ze de huisarts gebeld: ze geven hem morfine, maar niet genoeg; hij wordt in leven gehouden, en is doodongelukkig. De dosis morfine werd verhoogd, door toedoen van de huisarts, en toen is hij – goddank! – ’s nachts gestorven. Helaas, ze was er niet bij.
Luie lapzwans
Mis je hem? Dat is wat de mensen sinds die tijd aan haar vragen. Nee, zegt ze steeds: ik mis hem niet, ik mis ons, ik voel me eenzaam. Remco was niet het type van een gezellige man. Niet dat hij niet gezellig was, maar hij was niet dat type. Ze heeft hem 56 jaar gehad, hij was er gewoon, hij was er heel lang, en nu is hij er niet. Weet je wat het is, zegt ze, het is vooral raar.
Waar ze de laatste tijd veel aan denkt, is dat Remco daar in die kist ligt, alleen onder een blauwe deken. Zo eng. Zelf heeft ze ook een blauwe deken voor als het haar tijd is, en dan liggen ze samen in een graf. Want zo hadden ze het bedacht, als een verwijzing naar het moment suprême dat hun liefde opvlamde, in 1966. Ze hoorde hem voor het eerst poëzie voorlezen, met die ene regel, ‘zij op de bank lag te slapen/onder de blauwe deken’. Toen dacht ze: ahhh, ik wil die vrouw zijn onder die blauwe deken, en met hem daar op de bank liggen. Die nacht is hij met haar naar huis gegaan, zo is het begonnen.
Een luide lach klinkt, terwijl ze terugloopt naar de erker, om te gaan zitten op zijn stoel, met uitzicht op de grote beuk. Hier zat hij dus te zitten, zijn vaste plek. In hun vorige huis in Amsterdam hadden ze vijf verdiepingen, en ze hadden allebei een eigen verdieping. De stoel stond ongebruikt in de gezamenlijke woonkamer, het zwarte leer stuk gekrabd door de poes. Toen ze twee jaar geleden naar dit appartementencomplex verhuisden, heeft ze ’m opnieuw laten bekleden.
Best gek, zegt ze, nu is het een stoel met een betekenis, de stoel van Remco.
Ze hadden zo hun rituelen met zijn tweeën, elke dag. Zij douchte hem, kleedde hem aan en dan ging hij op weg naar zijn stoel, en dat was dat. Dan zat hij dus, en spelde de krant. De enige gedichten die hij maakte, maakte hij in zijn hoofd, en die bleven daar. Of soms wat ultrakorte poëtische krabbels. Om 4 uur mocht hij zijn Marlboro-lights roken, bij een potje scrabble, en namen ze eerst een glaasje witte wijn, en dan een glaasje rood. Dat was genoeg voor ouwe mensen.
Als zij boodschappen ging doen, bleef hij op zijn plek, hij is in die twee jaar dat ze hier woonden nooit het huis uit geweest. Als ze weer thuiskwam, riep ze: Honey, I’m home. Dat vond Remco heel grappig. Niet dat hij zo’n uitbundige lacher was, meer van uh-uh, van binnen. Trouwens, een lapzwans was hij ook, en lui. Hij liet alles aan haar over, zeker zo makkelijk. Heel vroeger betaalde hij soms een rekening, en hun huis in Noord-Frankrijk heeft hij helemaal zelf aangeschaft. Maar een rijbewijs had hij niet, hij liet zich rijden door een sterke vrouw. Hij had het goed bekeken. Daarom pasten ze zo goed bij elkaar, zegt ze. Geef haar maar de touwtjes in handen.
Maar als het om schrijven ging, was hij buitensporig energiek. Hij heeft zo ontzettend veel en goed geschreven, en ze zegt nu aan het herlezen te zijn geslagen. Nee, geen gedichten, ze is niet zo’n gedichtenlezer, maar vooral de CaMu’s, de gecombineerde columns die hij jaren voor de Volkskrant maakte met Jan Mulder. Dan heeft ze hem weer helemaal bij zich, zijn gevoel voor humor, zijn scherpte. Geen moment denkt ze: wat een ouwe meuk. Het is allemaal interessant, het is helemaal Remco.
Heel mooie billen
Alleen als ze zijn voornaam uitspreekt, Dwremco, proef je iets van haar Amerikaanse achtergrond. Ze werd in 1938 in Kansas City geboren als Deborah Spelman. Ze werd verliefd op een Nederlandse student die in haar ouderlijk huis tijdelijk onderdak kreeg. Op haar 20ste raakte ze zwanger van hem, trouwde, en emigreerde naar Nederland. En daar liep het huwelijk stuk.
Wil je de Nederlandse taal onder de knie krijgen, zo had haar echtgenoot als inburgering voorzien, dan moet je poëzie lezen, zoals van Remco Campert. Dus toen ze hem voor het eerst bij gezamenlijke vrienden tegenkwam, wist ze wie hij was. Van tevoren was haar gevraagd of ze Remco gezelschap wilde houden, om gezellig wat te babbelen. Ze vond de situatie maar eigenaardig, veel kwam er niet uit Remco. Hij luisterde goed, dat was al heel wat, eigenlijk viel hij helemaal niet tegen. En bij een tweede gelegenheid, gebeurde het dus, van wat we maar het blauwedekenmoment noemen.
Remco had een soort verlegenheid die ze aantrekkelijk vond, zeker in combinatie met zijn lengte. Ze vond hem sowieso heel mooi, met een mooie stem, mooie handen. Geen doorsnee knappe man, wel een mooi figuur, heel mooie billen vooral. Dat zag ze de eerste nacht, en dacht: zo, dat is een meevaller.
Eigenlijk was het, in retrospect, heel simpel voor haar: ze hielden van elkaar vanaf het moment dat ze elkaar voor het eerst zagen. Hij ging aanvankelijk terug naar zijn twee dochters en vrouw in Antwerpen, maar dat was een tussenstap. Hij was daar allesbehalve gelukkig, en ook verliefd op haar. Ja, dat weet ze precies, want ze is nu al zijn brieven aan het lezen, ook de eerste brieven.
Ze staat op, en komt terug met drie ordners met brieven van Remco, keurig in het plastic mapjes opgeborgen. ‘Allerliefste Madam D’, leest ze in die eerste brief van 10 maart 1966. Daarin schrijft Campert dat hij haar brieven ‘tussen mijn overhemd en blote buik verborg waar hij erg koel was, net als je handen soms’. ‘Ik kan je niet zeggen hoe blij ik me voel, en blozend, alsof ik weer 15 ben.’
In een andere ordner zijn de brieven bewaard die hij op de kist achterliet, een kist die op de overloop stond, tussen hun verdiepingen in. Zij was veel onderweg voor haar werk, en hij ook. Remco liet dan een getypte brief voor haar achter. Wat een bezit hè, zegt ze, en ze zijn ook allemaal zo aardig van toon, vol liefde – en allemaal aan haar gericht! De brieven is ze nu aan het ordenen voor uitgeverij De Bezige Bij, om er een boek van te maken. Ze zegt dat ze hierdoor de hele tijd met hem bezig is, nog meer dan toen hij leefde. Maar het geeft haar een warm, zalvend gevoel.
Door het lezen van die brieven, wordt ze ook teruggeworpen in de tijd, en kijkt ze terug op hun samenzijn, of op hun niet-samenzijn. Want in die 56 jaar dat ze elkaar kennen, hebben ze vijftien jaar gescheiden gewoond. Maar ook in die periode, bleven ze contact houden. Gingen ze samen naar hun huis in Noord-Frankrijk, alsof er niks aan de hand was. Ze sliep met andere mannen, maar geen lange verhouding, ofzo. In de geest bleef ze altijd bij Remco, en ze weet dat hij dat ook had. Als ze oud waren, zo hadden ze afgesproken, zouden ze weer bij elkaar gaan wonen. En dat gebeurde, ze trouwden in 1996.
Ja, ze hebben een slordig leven geleid, slordig op veel terreinen. Er was veel ontrouw in hun leven, niet goed op de boel letten, nachten doorhalen. Zij liet haar zoon en dochter aan hun lot over, en Remco was er niet voor zijn twee dochters. En altijd veel, heel veel drank, het leven speelde zich af in cafés of in kunstenaarssociëteit De Kring. Het was eigenlijk een grote alcoholische chaos, iedereen leek in die tijd vooral met zichzelf bezig te zijn. En tegelijkertijd had ze haar eigen galeries en was ze twintig jaar kunstadviseur van ABNAmro.
Vrouwen kwamen hem altijd aanwaaien, vertelt ze, hij was zo makkelijk te pakken. Natuurlijk was hij kritisch, anders ging hij wel met iedereen mee naar huis. Maar hij heeft altijd veel vrouwen gehad, heel mooie vrouwen. Hij is niet voor niets drie keer eerder getrouwd geweest.
Maar ze heeft zich altijd redelijk zeker gevoeld van zichzelf, als hij aandacht van andere vrouwen kreeg. Ach, dacht ze, die komt toch terug. Eén keer was hij heel erg verliefd op een vrouw, hij liep als een hondje achter haar aan. Toen voelde ze zich doodongelukkig, en stortte ze zich ook in allerlei amourettes, zonder dat er ooit een grote liefde tussen zat. Ze kan er nog kwaad om worden. O, als ze die vrouw nu tegenkomt, dan staat ze niet voor zichzelf in.
Aanstellerig
Jezus, ik lijk wel een schrijversvrouw, zegt ze minachtend, zo de hele tijd pratend over Remco, zo bezitterig. Ze voelt zich er akelig onder, alsof zij ooit haar identiteit heeft ontleend aan haar echtgenoot. Dat doet ze zeker niet, wil ze benadrukken, ze is iemand van zichzelf die altijd genoeg aandacht kreeg om wat ze voorstelde, zoals in de kunst. Een muze was ze helemaal niet. Pfff, ja hij schreef eens wat aan haar, maar een muze... Dat klinkt ook weer zo aanstellerig, en opschepperig.
Ze doet de deur van Remco’s kamer open. Te zien is een opgemaakte twijfelaar met een blauwe sprei, en boven het bed een kunstwerk van Mariëtte Linders van een rode schaduw met de tekst ‘Man die de woorden zoekt’. Daarnaast een bureau met stapeltjes papier. Een bijna lege boekenkast. Een schilderij dat Hugo Claus speciaal voor hun huwelijk maakte. Een foto van Stephan Vanfleteren van hen samen. Een kastje met de boeken van zijn vader, Jan Campert. Een foto van hun huis in Noord-Frankrijk.
De kamer noemt ze ontzield, en het had al niet zoveel ziel, omdat Remco hier nooit heeft gewerkt, of geleefd. Hij sliep hier alleen maar. En hij was niet zo van de dingen en spullen, het kon hem allemaal niets schelen. Hij was nogal gehecht aan zijn typemachine, zegt ze, ja die daar onder het bureau. Die wilde hij in orde laten maken, maar ze kon niemand vinden om het te repareren.
Ze pakt een boek op van een kastje, en ziet de tekst: ‘Voor Deborah, herinnering aan Parijs.’ Weet je, zegt ze zachtjes, we hebben echt een leuk leven gehad, samen. Ze zou willen huilen om zijn dood. Maar ze kan niet huilen, ze kan zich niet eens herinneren ooit gehuild te hebben. Soms ligt ze zich ’s nachts in bed te vervelen, en dan denkt ze: en nu ga ik huilen. Maar het gaat niet.
Zo, en nu is het genoeg, zegt ze, we gaan weg uit deze kamer, het is hier niet leuk meer.
Het scrabblebord komt uit de kast, het speelveld van hun dagelijks vertier, jarenlang om vier uur, een potje van een uur. Ook de paarse, katoenen zak met verkleurde letters, en een onbeschreven blocnote om de score bij te houden komen op tafel. Ze vonden het heerlijk om spelletjes samen te doen. In hun huis in Noord-Frankrijk gingen ze vaak pingpongen, en Remco was een grote sjoeler. Maar met scrabbelen won zij het meest, ja ze heeft een streberige kant. Ze dacht ook weleens dat hij haar maar liet winnen. Het kon hem geen barst schelen, als hij maar kon roken en drinken.
Ze ruikt aan het bord, nee geen Remco, zegt ze, ook geen sigarettenrook.
Net na zijn dood heeft ze een tijdje gescrabbeld met haar dochter, of met haar zoon, of het vriendje van haar kleindochter, maar zoiets verwatert. En het was niet hetzelfde, het was niet met Remco. Nu neemt ze om vier uur een wijntje, en zet ze de televisie aan. Je gaat toch niet in je eentje scrabbelen.
Hè, zegt ze zuchtend, het was zo gezellig toen Remco hier nog was.
Ze wijst naar een spiegel in de kamer, waarop ze ‘Poëzie is een daad’ heeft laten zetten. Ze vindt het Remco’s mooiste gedicht, en leest het regel voor regel voor, om uit te komen bij:
maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
Dat is het nu, zegt ze, het is dat gedicht geworden, de stilte in de zaal.