Column
De verlatenheid moet blijven zoals ze is, pijnlijk en vormloos
Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.
Op de trap lagen twee briefkaarten. Op de ene stond een paradijselijk eiland, op de andere een tempel. Ze waren door onszelf op de bus gedaan, door mijn geliefde en mij, twee maanden geleden, tijdens onze vakantie in Indonesië. Vooral dat eiland herinnerde ik me goed. We sliepen in een hut op palen, schuin tegen een bergrug aan gebouwd, met uitzicht op witte, commercial-achtige stranden, een Hemingway-haventje waar we verse vis kochten, diepgroene bossen, dichte repen jungle, en eindeloos veel helderblauw zeewater.
Die beelden werden des te idyllischer omdat ik ze in mijn eentje onderging; ik bekeek de kaarten in mijn eentje, in een leeg huis. Een week geleden was ze bij me weggegaan, al dan niet tijdelijk. Ik had het er zelf naar gemaakt. Niet door vreemd te gaan, niet door haar te vernederen of belachelijk te maken, maar door haar langzaam uit te wringen, door haar uit te putten. (Ik zou hier meer over kunnen vertellen, maar ik wil dit verdriet nu eens niet uitbuiten, niet in een literaire vorm gieten, niet delen; die verlatenheid moet blijven zoals ze is, pijnlijk en vormloos.)
Op een van die lange, donkere Evenaar-avonden moest het gebeurd zijn dat we deze kaarten schreven, vermoedelijk op het terras, terwijl we muggen uitdrukten op elkaars huid. Het was haar idee. Het zou zijn, dacht ze, alsof we bij het ontvangen van de kaart, ver in de Hollandse toekomst, even terug zouden reizen naar hier.
Briefkaarten spelen een eigenaardig spel met de tijd, een spel dat door de e-mail, die bestaat bij de gratie van universele gelijktijdigheid (de mail wordt nagenoeg op hetzelfde moment ontvangen als hij is verstuurd), vrijwel is verdwenen. Het spel maakt de relatie tussen verleden, heden en toekomst, vreemd en relatief.
Ga maar na. Je schrijft een brief in het heden, en in die brief vertel je over het verleden, in de hoop dat iemand dat in de toekomst zal willen horen. En in de tussentijd, terwijl de kaart een indrukwekkende, onzichtbare reis maakt, kan de betekenis van het geschrevene totaal veranderen. In ons geval: wat was bedoeld als een tastbare herinnering aan mooie tijden, was verworden tot een pijnlijke confrontatie met het kale heden.
Dan de tekst. Mijn tekst: ‘Lieve vrienden, ik hoop dat jullie een goede terugreis hebben gehad. Groeten vanuit Indonesië. Ik heb net gekotst.’ Haar tekst: ‘Miauw als een babypoesje.’ Het waren verwijzingen die ik twee maanden later nauwelijks nog begreep. Had ik haar verteld over dat kotsen, dat had plaatsgevonden op de heilige trappen van de afgebeelde tempel? (Geef mij een tempel en ik geef u een plek om te kotsen.) En wat bedoelde ze met miauwen als een babypoesje? Nu ze niet meer in de buurt was, kon ik de betekenis van die woorden niet meer herleiden, alle inside jokes waren binnenstebuiten gekeerd.
De rest van de dag liet ik me meevoeren door herinneringen, aan de goede tijden en aan de slechte tijden, aan alle momenten waarop ze JA! zei, en aan dat ene moment dat ze NEE zei. Aan het einde van de dag liep ik een kantoorboekhandel binnen. Ik kocht twee briefkaarten. Op de ene schreef ik: ‘Ik ben woedend op je.’ Op de andere: ‘Ik hou van je.’
Ik sprak met de kantoorklerk af dat hij de briefkaarten over twee maanden op de bus zou doen. Terwijl ik naar huis liep, voelde ik een zekere kalmte over me heen komen, een kalmte die overging in oprechte nieuwsgierigheid naar wie ik zou zijn, over twee maanden, wanneer ik twee briefkaarten op mijn trap zou vinden.