Theaterbiënnale
De utopie van de performers
Een woord als ‘performer' klinkt stilaan heel bekend in de oren van theaterliefhebbers. Toch wil de theaterbiënnale van Venetië achterhalen wat dan wel het verschil is met een 'gewone acteur'. "We zijn allemaal performers geworden!"
De theaterbiënnale van Venetië heeft geen wereldwijde impact zoals de kunst- of architectuurbiënnale. Het is een festival als vele andere, al gaat het wel door in dezelfde voormalige kazernes als de andere biënnales. Een zware handicap. Je kan er wel een podium en tribune improviseren, maar geen toneeltoren. Dat dwingt tot kleinere producties.
De biënnale maakt van die nood echter een deugd. Tijdens het festival loopt er een ‘college’: een plek waar jonge, eigenzinnige theatermakers kunstenaars ontmoeten die op de biënnale te gast zijn. Dat maakt van dat college een broedplaats van nieuwe ideeën in het vrij conservatieve Italiaanse theaterlandschap.
Geen toeval dus dat de vraag naar het verschil tussen acteur en performer, of tussen het ‘ouderwetse’ toneel en het ‘avontuurlijke’ performance, hier opduikt. In België is dat een uitgemaakte zaak: dat zijn verwante, maar aparte genres. Maar in Italië jeukt de vraag nog steeds. En gelijk hebben ze: het verschil is allesbehalve helder.
(On-)voorspelbaar
Federico Bellini, dramaturg bij de Biënnale, probeerde voor het debat de gedachten te bepalen. "Wat een acteur doet weten we. Hij doet voor de duur van een voorstelling alsof hij iemand anders is, avond na avond. Een performer daarentegen ‘blijft zichzelf’. Plot en karakterontwikkeling zijn voor hem van geen tel. Het gaat om de intensiteit. Performances zijn onherhaalbaar, onvoorspelbaar, zelfs taboedoorbrekend. Het publiek heeft deel aan dat ritueel. ‘Performance’ slecht inderdaad vaak de ‘vierde wand’ tussen podium en zaal."
"In de praktijk", werpt Bellini tegen, "doet dat onderscheid zich zelden zuiver voor. Veel moderne theatermakers willen immers niet langer dat acteurs ‘verdwijnen achter hun rol’. Ze moeten zich ‘laten zien’. Op het verhaal na heb je zo performance. Omgekeerd zijn performances soms niet zo ‘onherhaalbaar’ als het lijkt. Everything fits in the room van Simone Aughterlony bewijst dat op deze biënnale. Op het eerste gezicht verliezen de performers zich in improvisaties, maar het stuk ligt van a tot z vast. Alsof het theater was, maar dan zonder woorden of plot."
Antonio Latella, artistiek directeur van de Biënnale, duwt verder op de zere plek. "Zelfs artiesten kunnen het onderscheid vaak niet benoemen. Regisseurs kiezen spelers zogezegd omwille van hun kwaliteit als ‘acteur’ of ‘performer’. Toch kunnen ze zelden uitleggen wat ze dan bedoelen. Reden genoeg dus voor een debat tegen de achtergrond van het biënnale-programma.
De biënnale stelde een opmerkelijk panel samen. De Italiaanse regisseur Armando Punzo werd beroemd door regies met en voor gedetineerden. Zijn Poolse collega Pawel Sztarbowski daagt in zijn Teatr Powszechny in Warschau de rechtse regering uit met controversiële onderwerpen. De Nederlandse Bianca van der Schoot onderzoekt problematische kanten van de sociale realiteit op een direct lichamelijke manier, zonder veel verhaal. Zij was dus de echte performer aan de tafel.
Iedereen performer
De opvallendste deelnemer aan het debat was zonder twijfel Chris Dercon. Hij werd bekend als internationale museumdirecteur. Zijn eerste job in het theater, als directeur van de Berlijnse Volksbühne, liep daarentegen al na minder dan negen maanden, in maart 2018, op ontslag uit. Toch was hij hier op zijn plaats. Hij kent namelijk beter dan wie ook de oorsprong van de performancekunst. Die maakte binnen de beeldende kunst opgang vanaf de jaren 1960. De laatste jaren kent ze een nieuwe hausse in de musea. Dercon zwengelde die trend zelf aan als directeur van Tate Modern.
Hij wees er meteen op dat de performances die musea nu tonen noch qua vorm, noch qua doelstellingen of methode lijken op de oude. Ooit verstoorden performances de rust in de musea met blitzacties. Performers als Marina Abramovic en haar partner Ulay zetten zowel de kunsthandel als de musea een neus met immateriële kunst die niet te verkopen of te verzamelen viel. 'Maar', stelt Dercon, 'Abramovic en Ulay zijn lang ‘dood’.
Niet letterlijk natuurlijk. "Maar vandaag gooien performancekunstenaars nog zelden hun vege lijf in de strijd. Dat werk besteden ze uit aan ‘gedelegeerde’ performers. Ze zijn ook graag te gast in musea. Maar het opmerkelijkste’, meent Dercon, "is dat performers niet langer uitzonderlijk of virtuoos moeten zijn. Ze lijken in feite steeds meer op hun publiek, want", zo citeert hij de Italiaanse filosoof Paolo Virno, "wij zijn allemaal performers geworden. We performen de hele tijd." Geef hem eens ongelijk als je ziet hoe mensen zichzelf etaleren op sociale media.
Weg met fictie
Impliciet zei Dercon dat ‘live art’, of dat nu theater of performance heet, moet aansluiten bij een realiteit buiten het theater of het museum. Dat onderschreven alle andere deelnemers grif. De opmerkelijkste uitspraken deed Van der Schoot.
"Je moet je afvragen wat het betekent om een goede performer te zijn. Daarvoor moet je eerst uitzoeken hoe je het werk het best dient. Hoe kom je tot een beter begrip van de manier waarop je naar de werkelijkheid kijkt? Moet dat wel in de vorm van theater of performance?" Van der Schoot definieerde performance daarmee als een haast existentiële zaak. "Je moet aanwezig te zijn. Veel vertolkers verstoppen zich, uit schrik. Dan krijg je nooit verbinding, en verandert er ook nooit iets."
Die agenda onderschreven de andere panelleden op hun manier. Zou het dan kunnen dat 'performance' slechts een ander woord is voor de hoop dat 'live art' verandering en verbinding kan bewerkstelligen?
De theaterbiënnale loopt nog tot 5 augustus. biennale.org