Interview
David Byrne: "Ik geloof steeds minder dat muziek iets kan veranderen in de wereld"
Wat een gewéldige concerten, op Gent Jazz en Rock Werchter. David Byrne (66) en zijn twaalfkoppige band verbijsterden iedereen. Muziek gaat de wereld niet veranderen, weet Byrne, maar een goede plaat (en een bijbehorende fantastische tournee) kunnen je éígen utopiaatje mogelijk maken, eventjes.
David Byrne is grijs geworden en heeft een buikje. Verder oogt hij nog precies als de wat wereldvreemde student met houterige motoriek die we eind jaren 70 leerden kennen in zijn band Talking Heads. Die baanbrekende New Yorkse popgroep bestaat al dertig jaar niet meer, maar voormalig voorman Byrne doet onder eigen naam nog veelvuldig van zich spreken.
De student is hoogleraar geworden en richt zijn creativiteit inmiddels op disciplines als film, theater en boeken. Maar hoe gedistingeerd hij ook oogt, “er zit nog altijd een kinderlijke nieuwsgierigheid in mij. Alles wat ik doe, begint ermee dat ik iets te weten wil komen.”
Daartoe kiest hij niet altijd de makkelijkste weg. Zo is zijn in maart verschenen album American Utopia – zijn eerste solowerk in veertien jaar – onderdeel van een dubbelproject: Reasons to Be Cheerful. Dit is een website waarop Byrne alles verzamelt wat hem vrolijk stemt in tijden die hij als deprimerend ervaart.
David Byrne zat thuis in New York aan het ontbijt en las de krant. “Ik raakte bijna in een depressie van alle vragen die in me opkwamen. Is onze manier van leven de enig juiste? Waar zijn we mee bezig? Is dit wat we willen? Is onze planeet eigenlijk nog wel te redden? En wie moet dat gaan doen? Onze wereldleiders?” En dat was nog voordat Donald Trump tot president werd verkozen. “We beleefden de laatste maanden van Obama toen ik de balans wilde opmaken van hoe we er met z’n allen voor stonden.”
Niet te best, zegt David Byrne nu. Reasons to Be Cheerful is zijn groeiende verzameling projecten en initiatieven van enthousiaste burgers en ondernemers om de wereld een beetje beter te maken. “Dingen waar ik gewoon erg vrolijk van word.” Het heeft wel iets aandoenlijks om Byrne zo enthousiast te zien worden over voor ons doodnormale zaken als windmolenparken en fietsenplannen in grote steden. Een beetje giechelend vertelt hij erover. En, zo zegt hij de volgende dag, “jullie zijn misschien met al dit soort dingen bekend, maar voor veel Amerikanen ligt dat anders”.
Ook op American Utopia, zijn eerste soloplaat in veertien jaar, stelt Byrne veel vragen, zoals: zijn we allemaal niet te veel met onszelf bezig? “Ja, de meesten wel. Maar er zijn over de hele wereld ook mensen die dingen bedenken waar we wat aan kunnen hebben. Die stop ik in Reasons to Be Cheerful. Het optimistische antwoord op alle pessimistische gedachten die de liedjes oproepen.”
American Utopia is geen aan Byrnes fantasie ontsproten staat. “Voor mij staat utopia voor een verlangen naar iets beters. Is dit echt het beste waartoe we in staat zijn? Nee toch. Maar waar ging het mis?”
Het vormt een mooie aanvulling op de vragenlijst waaraan Byrne al begon als frontman van Talking Heads. Wie herinnert zich niet de videoclip van de aloude hit ‘Once in a Lifetime’ (1980) waarin de houterig dansende Byrne vertwijfeld roept ‘How did I get here’ en oplossingen zoekt voor kwesties als ‘Waar is die grote auto?’ en ‘Waar gaat die snelweg naartoe?’ Byrne: “In essentie doe ik nog hetzelfde.”
Zijn band was eind jaren 70 zeer invloedrijk en gaf de gitaarpop met puntige, hoekige liedjes een frisse opsteker. Hun muziek was lieflijker en melodieuzer dan de punk van die tijd – en dan die van stadsgenoten de Ramones. Talking Heads werd mede door de soms absurdistisch aandoende teksten al snel de belangrijkste vertegenwoordiger van de meer intellectuele kant van de nieuwe gitaarpop die new wave werd gedoopt.
Maar Talking Heads werd vanaf 1978, toen de Britse producer Brian Eno zich bij hen aansloot, ook steeds dansbaarder. Eno wist de band te interesseren voor Afrikaanse dansritmes. Byrne acht Eno nog altijd de grote man achter het majestueus dansbare Afro-funkgeluid op het Talking Heads-album Remain in Light (1980).
“We waren kunststudenten en vol verwarring over de wereld om ons heen. En eigenlijk ben ik altijd zoekende gebleven”, zegt de goedlachse Byrne. De hits ‘Psycho Killer’ (1977), ‘Once in a Lifetime’ (1980) en ‘Slippery People’ (1984) waren een hoogtepunt uit de New Yorkse new wave en postpunk, en zijn nog altijd niet kapot te krijgen.
Toerist in je leven
Talking Heads ging in 1988 uit elkaar. Alle reünie-aanbiedingen ten spijt heeft Byrne het altijd vertikt de band te herenigen. “Ik ben toch te veel een solist geworden.” Hij maakte balletmuziek, regisseerde een film (True Stories, 1986) en schreef boeken.
Maar, zo beaamt Byrne, Talking Heads is altijd een schaduw blijven werpen over alles wat hij en de andere bandleden daarna zijn gaan doen. Neem de door Jonathan Demme geregisseerde concertfilm Stop Making Sense (1984), waarin de in een idioot groot pak gestoken Byrne het bioscooppubliek liet dansen in de gangpaden.
Niet alles wat hij daarna gemaakt heeft, was misschien even geslaagd, zo vindt Byrne, maar sinds Talking Heads is zijn kunstopvatting eigenlijk niet veranderd. “Ik ben altijd een soort beschouwer van buitenaf geweest. Vooral observerend. Vrienden noemen mij een antropoloog van Mars.”
Al op een van Talking Heads’ vroegste nummers, ‘The Big Country’ (1978), horen we Byrne zingen alsof hij van bovenaf op Amerika neerziet. Wat hij ziet, bevalt hem allerminst. Hij concludeert dat hij er voor geen goud zou willen wonen. Op ‘Everybody’s Coming to My House’, een van de beste nummers op American Utopia, klinkt hij enthousiaster: ‘We’re only tourists in this life, but the view is nice.’
De song kwam tot stand dankzij de hulp van – opnieuw – Brian Eno. “Brian en ik hebben al die decennia contact gehouden. Eens in de zoveel tijd stuurt hij via mail een stukje muziek van zichzelf waarmee hij zelf even niks kan. Zo ging het ook met de drumtrack van ‘Everybody’s Coming to My House’.”
Het ritme van het nummer doet denken aan de oude Talking Heads. Andere nummers zijn luchtiger van aard, want Byrne wilde onder geen beding een zwaarmoedig klinkende plaat maken. “Er moest iets van optimisme in doorklinken.”
Stof tot nadenken
Een tintelend instrumentarium en een fris, open geluid maken van American Utopia een transparante, rijke liedjesplaat, precies wat Byrne voor ogen had. Maar voor iemand die zo veel nadenkt over wat de functie van muziek is (hij publiceerde vijf jaar geleden het onderzoekende boek How Music Works), is de vraag toch van belang wat hij wil met zijn album. Amusement bieden, of stof tot nadenken?
“Allebei” is het snelle antwoord. “Het maken van een album met liedjes betekent iets anders dan dertig jaar geleden.” Iedereen kan nu zelf zijn muziek uitbrengen, dat is het punt niet, zegt Byrne. De kwestie is wie er naar gaat luisteren. “Er is zoveel muziek binnen ieders bereik, dat de keuzes onbeperkt zijn. Daardoor weet je dat je niet meer zo’n invloed zult hebben als dertig jaar geleden. Evengoed is muziek nog altijd wel de kunstvorm waarin ik het meest kwijt kan.”
Maar, zo vervolgt Byrne, “of muziek de juiste kunstdiscipline is om mensen op andere gedachten te brengen, dat vraag ik me steeds meer af. Muziek maken is misschien wat ik het best kan. Maar ik geloof steeds minder dat muziek iets kan veranderen in de wereld. Ooit had ik het wellicht utopische idee dat je met je liedjes zo diep in iemands bewustzijn kon boren, dat die misschien wel heel anders tegen alles ging aankijken. Maar welke liedjes hebben echt iets teweeggebracht zoals sommige films en boeken dat hebben gedaan?”
Natuurlijk, de antiracismesongs van Nina Simone zijn geweldig. Ander voorbeeld: ‘Strange Fruit’ van Billie Holiday, over het lynchen van zwarte Amerikanen. “Maar ik denk niet dat een racist andere ideeën krijgt als hij naar Billie Holiday zou luisteren.” Het zijn liedjes die de liefhebbers sterken in hun gevoel aan de juiste kant van de streep te staan, vindt Byrne. “Dat is het mooie van muziek. Je voelt dat je niet meer de enige bent.”
Want wat muziek wél als geen andere kunstvorm kan, vindt Byrne, is mensen verenigen. Maar als muziek zo weinig kan veranderen, heeft hij dan niet voor de verkeerde kunstdiscipline gekozen? “Als het mijn levensdoel was mensen te veranderen, dan misschien wel ja. Maar dat is niet zo. Ik vind de verdeling die ik nu heb gemaakt wel goed. Ik heb een plaat met tien nieuwe liedjes die allemaal in zekere zin de tijd waarin wij leven reflecteren. Deze tijd stemt mij somber, maar er zijn dingen die me vrolijk maken. Die verwerk ik in het Reasons to Be Cheerful-project.”
Ook al zullen plaat en project samen de wereld niet veranderen, het is al mooi als iemand thuis naar American Utopia luistert en daarvan een beetje blijer wordt dan hij was. “Dat die dan hetzelfde gevoel krijgt als ik toen ik onlangs ergens in Zuid-Amerika een kleine club bezocht. Had ik lang niet gedaan. De muziek was hard, er werd volop gedanst. Ik dacht echt even dat ik mijn utopia gevonden had.” Het gevoel dat de muziek je even naar een andere, betere wereld heeft gebracht, “dat is voor mij eigenlijk het hoogst haalbare”.
Veelzijdig artiest
Behalve als muzikant bij Talking Heads en op vele (solo)platen die hij sinds Rei Momo (1989) onder eigen naam uitbracht, heeft David Byrne zich bekwaamd in tal van disciplines. Vijf van zijn bezigheden.
Filmmaker
True Stories (1986) is een geestige, door Byrne geschreven en geregisseerde speelfilm. Byrne speelt zelf ook in deze film, waarin waargebeurde, bizarre verhalen uit Amerikaanse kranten tot liedjes en scènes worden verwerkt.
Beeldend kunstenaar
David Byrne tekent, schildert, fotografeert en exposeert. In 2006 verscheen het boek Arboretum, een facsimile-uitgave van zijn schetsboek met boomtekeningen.
Componist
Byrne maakte muziek bij balletvoorstellingen en films. Zijn werk samen met Ryuichi Sakamoto voor de film The Last Emperor (Bernardo Bertolucci, 1987) werd bekroond met een Oscar.
Schrijver
How Music Works houdt het midden tussen een autobiografie en een muziektheoretische verhandeling. David Byrne vertelt wat de rol van muziek is in zijn leven en hoe die rol veranderde.
Platenbaas
In 1990 richtte Byrne het platenlabel Luaka Bop op, dat zich specialiseert in het uitbrengen van vaak vergeten of moeilijk vindbare plaatopnamen uit alle windstreken.