Review
'Crack-Up': het ravissante geploeter van Fleet Foxes
Fleet Foxes steekt zijn nek uit op zijn derde plaat. Of daarmee een nieuwe groep is geboren? Welnee. Of het experiment loont? Godzijdank wel.
Er komt een moment in de carrière van bijna elke zichzelf respecterende, naarstig zwoegende indierockband waarop de overmoed van muilkorf en leiband wordt ontdaan om vervolgens wild tegen de muren van het Eigen Kunnen aan te stuiteren. Gemakshalve wordt dan gezegd dat zo’n band in zijn jazz –of progrockfase is gesukkeld: een riskante bedoening die veelal gepaard gaat met navelstaarderij en overijverig experiment. Dat kán soms goed aflopen, denk aan OK Computer van Radiohead of aan The Sophtware Slump van Grandaddy. Misschien hoort zelfs To Pimp A Butterfly van Kendrick Lamar thuis in die categorie.
Even vaak betekent het de (commerciële) doodsteek voor een groep. Zie: alles wat MGMT na zijn succesvolle debuut fabriceerde. Of de (weliswaar briljante) platen die Talk Talk aan het einde van de jaren tachtig maakte. Dan weer blijft de klassieke status van een band onaangeroerd, zelfs na een commerciële misstap. Tusk van Fleetwood Mac, iemand? Chinese Democracy van Axl Rose en zijn legertje huurlingen?
Haartjes overeind
Hoe zal het Crack-Up van Fleet Foxes vergaan? De uit Seattle afkomstige new folk-band wordt overal geroemd vanwege de avontuurlijke piste die frontman Robin Pecknold er forceert. Jazeker, hij is kwistig met galm en ongepolijste fieldrecordings, hij laat al eens een liedje over de kop gaan in metalige noise (‘I Should See Memphis’), schuwt veelal de traditionele songstructuren, flirt met symfonische, atonale herrie, met subtiele toefjes elektronica, verrassende jazzakkoorden en romantisch klassiek. Of hij haalt uit met zwaarwichtige historische en culturele referenties.
Op Crack-Up blijken die voorzichtige avantgardistische verfraaiingen geenszins problematisch. Immers, de kern van wat Fleet Foxes was (en nog steeds is) blijft intact: dit is een meerstemmige folkpopband zoals Crosby, Stills, Nash & Young er eentje was. Of zoals My Morning Jacket – nog zo'n groep die risico's durfde nemen – er één is. De zangharmonieën van de heren doen alweer de haartjes op je huid overeind staan. Het hypnotiserende gekabbel van zijn in de Californische zon gerijpte retrosound werkt alweer aardig op het gemoed. Jazeker, het mag niet verbazen dat ‘Fool’s Errand’ als single naar voor werd geschoven want die song is het meest hapklaar en helder, ook al switcht het nummer nogal roekeloos van uptempo naar tergend traag.
Kumbaya
Waarom blijven deze songs hardnekkig aan onze ribbenkast plakken? Omdat Pecknolds wanhoop zo zoet smaakt. Omdat hij het na twee zielsverschrompelende succesplaten, na de wereld te hebben rondgereisd en na vijf sabbatjaren te hebben genomen waarin hij studeerde aan de Columbia University, nog steeds niet weet. Zijn vertwijfeling is de onze. Zijn oneindige zoeken is dat van u en van mij. “Wherever you run, you see all you leave behind you, lies inside”, zingt Pecknold langsheen twinkelende piano’s en gloedvolle akoestische gitaren.
Het besef dat zijn ontreddering niet uniek is, sluipt gaandeweg de songs binnen. “To be held within one’s self is deathlike, oh I know/But all will be, for mine and me, as we make it”, klinkt het. Voor u een bloemenkroontje op het hoofd zet en ‘Kumbaya My Lord’ begint te zingen: écht klef wordt het nooit. Shiva zij geprezen.
Et voilà: de progrockplaat van Fleet Foxes. Of eenvoudigweg een iets naarstiger queeste dan die van de eerste twee platen. Wie graag diep in de eigen ziel ploetert, mag nu overstag gaan. (Nonesuch)