ExpoBrancusi
Constantin Brancusi, de Roemeense boerenzoon die de beeldhouwkunst heruitvond
Vandaag opent in Bozar in Brussel een tentoonstelling van en over het werk van Constantin Brancusi, de boerenzoon uit de Karpaten die de grondlegger van de moderne beeldhouwkunst werd. Het is een onthullend huzarenstuk.
“Wij Roemenen vertellen graag verhalen”, zegt de gids in het busje. “Maar je weet nooit of ze waar zijn of niet.” We zijn met een delegatie journalisten onderweg van de luchthaven in de noordelijke voorstad Otopeni naar het centrum van Boekarest, waar we de komende dagen met eigen ogen zullen kunnen vaststellen hoe interessant de aanstaande editie van Europalia wel wordt.
“Wist u dat Nicolae Ceausescu hoogstwaarschijnlijk gay was?” zegt de gids plompverloren wanneer we voorbij de Ceausescu Mansion komen, de somptueuze villa die de communistische dictator bij leven en welzijn bewoonde met zijn machtsgeile eega Elena Petrescu. Nu heeft hij ieders volle aandacht. Vervolgens dist hij een verhaaltje op over hoe de achttienjarige Ceausescu in de gevangenis, waar hij werd vastgehouden omwille van zijn politieke activiteiten, ‘homoseksuele betrekkingen’ zou hebben aangeknoopt met een man die later een hoge militair werd. Het is een anekdote die zelfs in de meest lichtvoetige kronieken van het leven van de dictator niet terug te vinden is.
Vlak voor we ons hotel bereiken, rijdt het busje langs een regeringsgebouw. “Hier zitten ze samen”, zegt de gids met nauw verholen misprijzen in zijn stem, “de bedriegers en de bloedzuigers van ons land.” ‘The bloodsuckers’: in het Engels klinkt het nog dreigender. Het is duidelijk: we zijn in het land van Dracula. Waar na dertig jaar democratie de beroepscategorie der politici nauwelijks in de publieke achting is gestegen.
Te voet naar Parijs
Er is niet het minste verband tussen Nicolae Ceausescu en Constantin Brancusi, de bekendste Roemeense kunstenaar van de moderne tijd. Brancusi was al acht jaar dood toen Ceausescu in 1965 aan de macht kwam. Maar ze zijn wel allebei uitgegroeid tot nationale symbolen van Roemenië. De een als de verpersoonlijking van het kwaad dat de Roemenen moedig hebben bedwongen, de ander als een schepper van schoonheid die een haast universeel aura heeft gekregen. En ze zijn allebei nationale mythes, door henzelf gecreëerd, samengesteld uit hele leugens (in het geval van Ceausescu) en sympathieke onwaarheden (in het geval van Brancusi), en na hun dood nog verder opgeblazen in plaats van doorprikt.
Constantin Brancusi (1876-1957) werd geboren als boerenzoon in de Karpaten en stierf als onbetwiste grondlegger van de moderne beeldhouwkunst in Parijs. Zijn werk is uit ruwe materie gehouwen, uit steen, marmer en hout, of gesmolten uit metaal, maar zijn leven is een ijle legende.
Als tiener ging hij al van huis weg, trok rond als een soort vagebond, hield zichzelf in leven door te klussen als afwasser in restaurants en als tonnenmaker, kwam als achttienjarige in de kunstschool van Craiova terecht, waar zijn talent werd opgemerkt en vanwaar hij met een beurs naar de academie van Boekarest werd gestuurd. Hij studeerde af als traditionele beeldhouwer, zag In 1904 geen toekomst meer voor zichzelf in Roemenië, pakte zijn knapzak en zijn wandelstok en trok te voet naar Parijs, het toenmalige wereldcentrum van de kunst. Dat is de oermythe rond Brancusi. Waarvan diverse onderdelen, bijvoorbeeld dat hij die meer dan tweeduizend kilometer van Boekarest naar Parijs integraal te voet zou hebben afgelegd, met een paar kilo’s zout mogen worden genomen.
Iets minder mistig, maar zo mogelijk nog mythischer, zijn de beginjaren in Parijs: hoe een schooier uit een onherbergzame uithoek van Oost-Europa in een mum van tijd de chouchou en later zelfs de spirituele toeverlaat van de avant-garde werd. Brancusi was 28 toen hij er arriveerde. Voor bijkomende opleidingen in de klassieke academies was hij te oud. Hij ging dan maar tweede viool spelen bij gevestigde beeldhouwers. Bekend is zijn passage in 1907 bij de toen wereldberoemde Auguste Rodin, bij wie hij al snel weer opstapte omdat hij onder de dwingelandij van diens klassieke, naturalistische stijl uit wou.
Maar vanaf het moment dat hij zijn eigen werk begon te maken, in zijn eigen uitgezuiverde, minimalistische stijl, wilde heel artistiek Parijs met hém gezien worden – Amedeo Modigliani en Henri (Le Douanier) Rousseau, Fernand Léger en Marcel Duchamp, alle dadaïsten en surrealisten in de dop – en werd hij binnen de kortste keren gefêteerd als een pionier van het modernisme in de beeldhouwkunst. Die hij ook ontegensprekelijk was.
Champagne in yoghurtpotjes
Brancusi heeft de mythevorming rond zijn persoon zelf op gang gebracht, op gezette tijden duchtig aangewakkerd, en tot het eind van zijn dagen strak geregisseerd. En hij deed dat met behulp van de fotografie.
Brancusi had dat nieuwe medium al ontdekt toen hij nog in Roemenië woonde en werkte. Elk beeld dat hij maakte, liet hij fotograferen door een beroepsfotograaf. Hoe het werk werd afgebeeld, vond hij even belangrijk als het werk zelf. In Parijs leerde hij Man Ray kennen, die het surrealisme binnenbracht in de fotografie, en de fotografie in het surrealisme. Bij hem won Brancusi technisch advies in over fototoestellen en donkere kamers. En vervolgens ging hij er zelf mee aan de slag. Nooit zou er nog een fotograaf worden toegelaten tot zijn atelier. Voortaan bepaalde Brancusi zelf hoe zijn werk naar buiten kwam, hoe het moest worden gezien en gelezen. De foto’s hadden zelfs een invloed op het werk zelf – soms vernietigde of veranderde hij een beeld omdat het hem niet beviel op foto.
Ook zijn portretten maakte hij zelf. Nagenoeg elk bekend portret van Brancusi is een zelfportret. Op die manier manipuleerde en idealiseerde hij zijn biografie. Het beeld van de kunstenaar met de lange baard, half kluizenaar half wijsgeer, in de ambachtelijke maar bijna sacrale sfeer van zijn volledig witgeschilderd atelier, tussen de ruwe stenen en de totems en de werktuigen: het is image building avant la lettre. Op de bekendste foto die hij van zichzelf heeft gemaakt, heeft hij de knipper van de zelfontspanner in zijn linkerhand en verdwijnt het kabeltje waarmee die aan het fototoestel verbonden is onderaan uit beeld. Het is een van de meest iconische selfies uit de kunstgeschiedenis.
Terwijl het atelier van Brancusi – in de Impasse Ronsin in Montparnasse – in werkelijkheid een plek was waar het mondaine deel van de Parijse kunstwereld en de artistieke bohème regelmatig samenschoolde, waar de drank rijkelijk vloeide en de zeden los waren. Brancusi was een vrouwengek, en wel in die mate dat zijn affaires met vrouwen nog een aparte mythologie zijn gaan vormen. Een kunsthistorica die ooit bij hem op bezoek ging, getuigde achteraf dat de charmeur Brancusi dure champagne uitschonk in plastic yoghurtpotjes.
Brancusi-aquarium
De foto’s van Brancusi zijn voor zijn nalatenschap bijna net zo belangrijk als zijn sculpturen. Brancusi maakte veel van zijn werken in series en in verschillende materialen. In zijn atelier groepeerde en combineerde hij die, waarbij de sokkels waarop hij ze bevestigde ook nog eens van groot belang waren. Die zogenaamde ‘groupes mobiles’, mobiele groepen van sokkels en sculpturen, legde hij vast op foto’s. Zoals de ensembles op de foto stonden, zo moesten ze geëxposeerd worden.
Maar in de laatste decennia van zijn leven kwam Brancusi nauwelijks nog buiten, en verlieten er amper nog werken zijn atelier. Terwijl hij toch rusteloos bezig bleef met het schikken en ordenen van zijn oeuvre. Hij stelde trouwens alleen nog thuis tentoon. Het atelier in de Impasse Ronsin was intussen uitgegroeid tot een complex van een viertal ruimtes met elk een andere functie, inclusief een mezzanine waar Brancusi sliep. Opgeteld vormden ze een uniek privémuseum waarin de kunstenaar leefde en werkte.
Net voor zijn dood in 1957 werd Brancusi Frans staatsburger en schonk hij de volledige inhoud van zijn ateliers, meubilair en archief inbegrepen, aan de Franse staat. Maar wel op voorwaarde dat het Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris de ruimtes zou heropbouwen in hun oorspronkelijke staat – Brancusi wist dat de koterijen in de Impasse Ronsin tegen de vlakte zouden gaan. Pas in 1997 kreeg ‘l’atelier Brancusi’ zijn definitieve plek in een door architect Renzo Piano ontworpen, half-ondergronds bijgebouw van het Centre Pompidou. Het grote verschil met de ateliers in de Impasse Ronsin is dat alle wanden van glas zijn, zodat de bezoeker van buiten naar binnen kan kijken en veeleer ensembles ziet dan aparte sculpturen. ‘Een aquarium!’ spotten de critici bij de opening. Maar de opstelling van de werken is identiek aan die op de laatste serie foto’s die Brancusi in zijn atelier maakte. Het is de meest uitgebreide Brancusi-collectie ter wereld, in de mooiste kijkdoos van Europa.
Militair kunsttransport
De Brancusi-tentoonstelling van Europalia, vanaf vandaag te zien in Bozar, is een huzarenstuk. Omdat artistiek directeur Dirk Vermaelen en zijn team erin geslaagd zijn meer dan dertig topstukken van Brancusi naar Brussel te halen, wat niemand voor mogelijk hield. Waaronder een iconische Kus, een L’origine du monde, een bronzen Leda en een rechtopstaande, marmeren Muse op een prachtige houten sokkel. Plus het unieke La sagesse de la terre: een klein werk uit Brancusi’s begindagen in Parijs, waarvan maar één versie bestaat, en dat tot op de dag van vandaag voorwerp is van een juridisch dispuut tussen de erfgenamen van de oorspronkelijke koper, een Roemeense verzamelaar en de Roemeense staat. Sommige werken kwamen met een geheim militair transport uit Roemenië, zozeer wordt Brancusi er vandaag beschouwd en beschermd als nationaal erfgoed.
Maar de Europalia-expo toont vooral ook een nooit geziene hoeveelheid foto’s van Brancusi’s hand. “We presenteren het volledige mysterie,” zegt artistiek directeur Dirk Vermaelen, “plus de sleutels om het te ontsluieren.”
Brancusi. Sublimation of Form. Tot 12 januari 2020 in Bozar, Brussel.
Europalia Romania Opening Night, met dj’s uit Boekarest. Vrijdag 4 oktober vanaf 19.30 uur in Les Brigittines, Brussel. Inkom gratis.