BoekenrecensieEurotrash
Christian Kracht legt zijn onwaarschijnlijke familiegeschiedenis knetterend op de rooster ★★★★☆
Met Eurotrash schenkt Christian Kracht ons een magnifieke roman waarin zijn alter ego een absurde reis door Zwitserland onderneemt met zijn stokoude, aan wodka verslaafde moeder. Tragisch, hard en cynisch maar geregeld onwijs grappig.
De Zwitserse auteur Christian Kracht (°1966) is een belhamel op jaren. Hij houdt van een grimmig schokgolfje op tijd en stond. Met zijn debuut Faserland (1995) liet hij de Duitse literatuur op zijn grondvesten schudden en werd hij tot de voorhoede van de zogenaamde ‘popliteratuur’ gerekend, die nihilistisch en decadent vastgeroeste vormen en genres wegschoffelde. Maar de ex-Der Spiegel-journalist – die er een hoogst kosmopolitische levenswandel op nahoudt – verachtte dat etiket. Dat hij allerminst een eendagsvlieg was, bewees Kracht met 1979 (2001, dat zich afspeelde in Iran) en vooral met Imperium (2012), onthaald als een briljante remake van Joseph Conrads Heart of Darkness. ‘Met zijn belangrijkste instrumenten, ironie en dubbelzinnigheid, probeert hij betekenis te geven aan een wereld zonder waarden’, zo vatte Le Monde onlangs de teneur van zijn oeuvre samen.
Je kunt inderdaad zeggen dat Krachts romans – vaak gegoten in de vorm van een reis of een queeste – nerveuze zoektochten naar identiteit zijn. Dat is ongetwijfeld het geval in Eurotrash, waar hij de draad lijkt op te pikken van Faserland, waarin een bezeten rijkeluiszoon door Duitsland sjeesde, om uiteindelijk in Zürich te belanden, op zoek naar het graf van Thomas Mann. Aan het begin van het in Duitsland bejubelde Eurotrash bevinden we ons met de ik-verteller, toevallig Christian Kracht geheten, jawel, opnieuw in Zürich, ‘die stad van de opscheppers en de opsnijders en de vernedering (…), van geldzuchtige eerste luitenants en eigenmachtige ritselaars.’ Daar woont zijn ruim tachtigjarige, ‘door en door onaannemelijke’ moeder, verslaafd aan barbituraten en wodka, af en toe vertoevend in psychiatrische instellingen én weer opgeveerd na een wekenlange coma. Liggend op zijn hotelbed vraagt Christian zich af hoe hij zich toch aan zijn zwaar gestoorde, steenrijke familie heeft kunnen ontworstelen. Maar nu wordt hij weer op het appel geroepen bij mama. Ze wil een allerlaatste reis maken met haar zoon, terwijl hij haar moet begeleiden en verstrooien. Een reis naar Afrika bij voorkeur, om zebra’s te bekijken? Het wordt een doelloze tocht door Zwitserland — zullen ze edelweiss vinden? — waarbij meteen ook een gedeelte van het familiale fortuin uit de wapenindustrie — letterlijk — wordt rondgestrooid.
Kracht maakt van de taxirit van moeder en zoon een hallucinante, groteske roadtrip, waarin hij zijn onwaarschijnlijke familiegeschiedenis knetterend én geraffineerd op de rooster legt.
Duitse Houellebecq
Hij vertelt over zijn vader, de parvenu die opklom tot een directeur van het concern van Axel Springer, de man die zijn Amerikaanse graduation vervalste, én al die huizen in Gstaad, Cap Ferrat, Londen of aan het meer van Genève verzamelde. Of over zijn nazigrootvader die zich parmantig met prikkeldraad aan tafelpoten liet vastbinden door IJslandse au pairs of SS-expedities naar Tibet mee hielp organiseren. En over de verkrachting op haar elfde van zijn moeder door een fietsenmaker, gemaskeerd door de NSDAP. Het wordt opgedist met een ijselijke getergdheid. Vooral is er dat ‘grote, decennialange, eeuwenlange zwijgen, het ingevreten, ingekerfde, verbeten, onverbeterlijke zwijgen’. Waar andere auteurs voor zo’n familiesaga algauw 800 pagina’s nodig hebben, fikst Kracht het hier in een beknopte 200.
Kracht — weleens de Duitse Houellebecq genoemd — is fenomenaal in het puntig neerzetten van tragikomische scènes met spijkerhard cynisme, waar vreemd genoeg finaal een onvatbaar soort tederheid uit opwelt. Als lezer heb je net als verteller ‘Christian’ in eerste instantie een afkeer van die betweterige moeder, om haar dan toch in de armen te sluiten als een onvergetelijk personage. De wederzijdse versmading slaat bij flitsen om in weemoedige liefde. Prachtig is dat nietszeggende, grappige gekissebis, dat elkaar om de oren slaan met citaten van Flaubert, Talleyrand of Camus, net als die anekdotes over de wassen neus van Roald Dahl of de scheve tanden van David Bowie.
Kracht zet het genre van de autofictie uiterst slim naar zijn hand, knipogend naar literaire voorgangers of naar zichzelf als ‘verwend kreng’. Hij laat ons verdwalen in het niemandsland tussen waarheid en fictie. De drek druipt meermaals van de pagina’s: het is de trash én huichelachtigheid van de vorige generaties. Geen wonder dat de zoon onderweg regelmatig eigenhandig de volle stoma van zijn moeder moet vervangen.