ReportageReizen
Altijd zes stappen verwijderd van Venetië
Het lijkt wat pretentieus, of overbodig, over Venetië schrijven. Duizenden schrijvers hebben hun liefde voor de stad al mooier en beter geformuleerd. Maar duizend-en-één kleine gebeurtenissen blijven culinair journaliste Lene Kemps richting Venezia sturen. Een verhaal van serendipiteit en la Serenissima.
Elke zaterdag keek ik samen met mijn oma tv, een zwart-witfilm uit de jaren veertig of vijftig. Dat heeft een stempel gedrukt: een voorliefde voor mannen die een pak kunnen dragen zoals Cary Grant en Fred Astaire, en voor vrouwen à la Katharine Hepburn die er even goed uitzien in een wijde broek als in een glinsterende zeemeerminnenjurk. Misschien heb ik er ook een kleine afwijking aan overgehouden: een passie voor alles wat met Rossano Brazzi te maken heeft, en bij uitbreiding met Venetië.
Il bravo di Venezia (1941) was namelijk mijn eerste kennismaking met Rossano. Hij is Guido, de zoon van een veroordeelde die in ruil voor zijn vrijheid vieze klusjes moet opknappen voor De Raad van Tien, de bestuurders van Venetië. Zijn Venezia is een donker middeleeuws labyrint waar geheime berichten in de open monden van beeldhouwwerken worden gestoken, waar duistere heren in capes hun slachtoffers achtervolgen door enge steegjes.
Rossano zou ik in nog veel films zien. Zijn kortste en mooiste rol is die van maffiabaas Beckerman in The Italian Job. Hij sterft al in de begingeneriek, op de tonen van Matt Monro’s ‘On Days Like These’. Maar hij ziet er erg sexy uit achter het stuur van de Lamborghini Miura die hij te pletter rijdt.
Op Venetië zou ik langer moeten wachten. Ik was al dertig toen ik er voet aan wal zette, alsof ik bang was dat de stad die ik ondertussen in duizend films en boeken had ontdekt niet op zou kunnen tegen het beeld in mijn hoofd. Maar Venetië stelt niet teleur. Nooit. De kunstschatten, kerken en kanalen. De palazzo’s en gondola’s. Ik hou van alle clichés op een hoopje. Zelfs van de duiven op het San Marcoplein. Niet van de meeuwen. Die zijn groot en gemeen.
Spritz met korting
Ik heb besloten Italiaans te leren in Venetië. Om acht uur vertrek ik naar school, het Istituto Venezia bij de levendige Campo Santa Margherita. Ik zit trots en fris op de vaporetto, samen met de andere kindjes met boekentasjes. Ik heb een gelamineerd kaartje waarop het woord ‘studentessa’ staat. Daarmee krijg ik korting op papierwaren, spritzen, koffie en croissants – alle benodigdheden voor een fijn studentenleven – en een net iets grotere glimlach, zo lijkt het. Ik neem mijn ontbijt op het San Barnaba-plein, dat zo vertrouwd voelt dat ik mezelf wijsmaak dat ik er in een vorig leven gewoond heb. Tot het tot me doordringt dat het plein, de kerk en de groenteboot om de hoek een belangrijke locatie zijn in Indiana Jones and the Last Crusade. Niks reïncarnatie, gewoon een dikwijls bekeken blockbuster.
Zo gaat het wel vaker in Venetië. Voor de lunch beland ik graag in de Antica Locanda Montin, niet zo ver van de school. Het is een ietwat duister restaurant waar ik meestal alleen zit, maar het heeft een prachtige tuin. Verkleurde krantenknipsels vertellen over de succesvolle film die er ooit werd gedraaid: Anonimo veneziano (te zien op Netflix). Ik herken de hoofdrolspeelster Florinda Bolkan. Nu ja, herkennen. Op een cocktail in Milaan ontmoette ik de vrouw met wie ze twintig jaar is samen geweest: de bijzonder stijlvolle filmproducente Marina Cicogna, kleindochter van Volpi, een van de rijkste mannen van Italië. Zo kan ik ‘six degrees of separation’ spelen, waarbij je maximaal vijf tussenpersonen en dus zes ‘stappen’ verwijderd bent van wie ook ter wereld. Het lijkt alsof veel van wat ik gezien, gelezen en opgevangen heb maximaal zes stappen verwijderd is van Venetië. Elke dag kan ik een puzzelstukje leggen. Maar ik blijf er ook altijd nieuwe vinden.
De tuin van Eden
Ooit kocht ik een tweedehandsboek: A Garden in Venice (1903), omdat het woord Venetië in de titel stond. Het is geïllustreerd met middeleeuws uitziende houtsneden en zwart-witfoto’s. Het gaat over de tuin van Eden, het project van Lord Frederic Eden en zijn vrouw Carolyn, die op de zilte grond van Giudecca Engelse rozen en lelies wilden kweken. Verwacht geen praktisch boek over borders en potgrond. Je leest meer over de verrukkingen van Venetië: “A delightful place for man, sick or well” en over schier eindeloze picknicks en pergolaconstructies. Il Giardino Eden werd legendarisch. Maeterlinck, Rilke en Proust kwamen er wandelen. Cocteau schreef er een gedicht over. Na de dood van het echtpaar Eden werden de tuin en de villa ingenomen door Aspasia Manos, het burgermeisje dat door haar huwelijk prinses van Griekenland en Denemarken werd. Ze woonde er met haar dochter Alexandra, die tot koningin van Joegoslavië gekroond werd in 1944, en een jaar later al verbannen werd door Tito.
De tuin is niet te bezoeken. Maar ik wandel elke keer langs de vele kanaaltjes tot aan het bruggetje dat naar de gesloten poort leidt. Ooit zal de vriendelijke en verstrooide monnik die de sleutel heeft me binnenlaten. Voorlopig volstaan de glimpsen groen en de flitsen van overwoekerde sculpturen. Een ommuurde tuin is magisch. Ik zie er Alexandra ronddwalen, boos op haar echtgenoot die het verlies van zijn troon verdrinkt in alcohol en affaires. Zo depressief dat ze de opvoeding van haar zoon aan oma Aspasia moet overlaten. Venetianen herinneren zich Alexandra als een elegante maar trieste vrouw die vaak zat te aperitieven op het terras van de Palazzo Gritti.
Kunstenaar Friedensreich Hundertwasser nam dit paradijs over en nu bestuurt zijn stichting het. In 2019 bracht Hermès het parfum Un Jardin sur la Lagune uit, waarvoor neus Christine Nagel hoogst uitzonderlijk de tuin heeft mogen bezoeken. Ze beschrijft een half verwilderde oase: “Ongeorganiseerd en onverfijnd, maar ook simpelweg mooi en uitzonderlijk”.
Vanop de luchthaven neem ik de Alilaguna-boot naar de stad. De bus is sneller, de trein heeft zijn eigen charme, de watertaxi is chiquer. Maar de Alilaguna is onovertroffen. In de pikorde aller vaartuigen staat deze boot het allerlaagst. Hij moet voor alles en iedereen stoppen, zelfs voor een roeiboot of twee robuust uitziende eenden. Ik doe er anderhalf uur over om mijn bestemming te bereiken. Maar het is de enige juiste manier om de stad te benaderen. Ze doemt statig en elegant uit het water op, als het filmdecor dat ze is. Het is een theatrale entree, passend bij de setting.
Bovendien vaar je langs het intrigerende Isola di Tessera. Je ziet een aanlegsteiger en een gebouw met zuilen. Je zit al meteen in de sfeer: aftakeling, ondergang en mysterie. Wie heeft daar gewoond? Wat is daar gebeurd? Tessera maakte deel uit van de militaire verdedigingsgordel van de lagune. Later kwam er een radiostation van de marine. Het werd vijftien jaar geleden eigendom van psycholoog en managementgoeroe Edward de Bono, die het huis restaureerde en er workshops organiseerde. ‘I sold off my islands to fund divorce’ blokletterde The Times in 2013. De hele vijfduizend vierkante meter is nog steeds te koop voor 2,2 miljoen euro. Je krijgt een villa met kapel, een wijn- en boomgaard, een loods voor boten en een helipad. Elk jaar worden een nieuwe eigenaar en een volgend ambitieus project aangekondigd: een luxeresort, een immense spa, of een glamping.
In Venetië voel je bij elke blik en stap de wispelturigheid van het lot. Glorieuze families kopen palazzo’s en sterven uit. Eilandjes floreren maar de gehele bevolking verdwijnt na een ziekte of oorlog. Atlantis is overal. Zo passeer ik tijdens een fietstocht op het Lido door Malamocco, nu een slaperig gehucht, maar ooit een bloeiende en belangrijke nederzetting. Het was op zich al een vervanging voor de stad Metamaucum, die in de 12de eeuw na een storm gewoon verdween. De inwoners beweren dat je bij kalm water de ruïnes kan zien. Dove? Waar dan, wil ik weten. En dan maken ze een weids gebaar. Venetianen houden wel van een goed verhaal.
Er zijn meer dan honderd van die eilandjes, op sommige staan kleine dorpjes, andere zijn niet meer dan een bouwval en wat rotsen. Op de meest ‘griezelige’ stippen in het water huizen het kerkhof (San Michele), een inrichting voor geesteszieken, nu een museum (San Servolo), opvang voor pestslachtoffers (Lazzaretto Vecchio en Lazzaretto Nuovo) en dan is er nog Poveglia, dat gesloten is voor het publiek en net daarom bestormd wordt door urban explorers. Hier was eerst een quarantainecentrum en daarna een inrichting voor zwakzinnigen.
Ik verkies Torcello, waar je in de Locanda Cipriani nog altijd een heerlijke bellini kan drinken. Of Mazzorbo, waar het sterrenrestaurant Venissa zich heeft geïnstalleerd. De eigenaars hebben de Venetiaanse druif, de dorona – verdronken in de grote overstroming van 1966 – opnieuw gekweekt, hebben de moestuin in ere hersteld en chef Chiara Pavan kookt de sterren van de hemel. Na elke desastreuze acqua alta vindt deze stad zichzelf opnieuw uit.
Made for romance
Rossano Brazzi leerde me ook het zonnige en elegante Venetië kennen. In de film Summertime (1955) van David Lean – baseline: Venice, the city made for romance – laat hij het hart van Katharine Hepburn, een oude vrijster zoals dat toen werd genoemd, sneller kloppen. Ze ontmoet de antiekhandelaar Brazzi voor de eerste keer op het terras van Caffè Florian. Als ik er zit, kijk ik altijd even rond. Helaas heb ik er nog nooit een Brazzi of iemand die op hem lijkt, ontmoet.
De filmtune ‘Summertime in Venice’, gezongen door Brazzi, wordt een bescheiden hit. Brazzi, die zijn halve leven in Rome doorbrengt, sluit Venetië in zijn hart. Dat hij er midden jaren tachtig, als hij al in de zeventig is, terechtstaat voor internationale wapenhandel en drugsmokkel, is weer zo’n absurde kronkel in een erg Venetiaans verhaal. Hij wordt uiteraard volledig vrijgesproken. Zelfs in zijn films is hij nooit zo avontuurlijk of doortrapt geweest.
Ook dat andere horecacliché, Harry’s Bar, bezoek ik graag. De kelners laten me er uren rustig zitten met één drankje, blijven hapjes aanslepen, en het is er heerlijk mensen kijken. De Italiaanse journalist Luigi Barzini, die in zijn boek The Italians het karakter en de gewoontes van zijn landgenoten probeert te verklaren, meent dat Venetiaans horecapersoneel een categorie apart is. “Harry’s bar kan beschouwd worden als een illustratie van het oude en griezelige Venetiaanse vermogen om bezoekers blij te maken, alsof ze een magische en opwindende stof hebben ingeademd. Zo blij dat velen van hen vergeten om naar huis te gaan.”
Veilig verdwalen
Het is cliché om te zeggen dat Venetië een stad is om in te verdwalen. De plaats ontneemt je het gevoel van controle en legt je haar ritme op. In de thriller Don’t Look Now (1973) van Nicolas Roeg heeft dat verloren lopen tragische gevolgen: Donald Sutherland wordt neergestoken door een seriemoordenaar-dwerg in een rode cape. Het regent er altijd, in het Venetië van Roeg, en de personages verliezen elk besef van tijd. Ze zien de toekomst en het verleden tegelijkertijd. Het schemerige doolhof wordt de spiegel van hun verwarde geest. Veel tijden komen hier samen. Het luisterrijke, altijd aanwezige verleden van de legendarische republiek. De onzekere toekomst van het zinkende schip. Het leven van vandaag, dat voorbijvaart: de vuilnisophaaldienst of de postbode op zijn boot. Het is een time overload, waardoor het lijkt alsof alle klokken stilstaan. Venetië is er altijd geweest en zal er altijd blijven.
Ik stap zonder enig gevoel voor oriëntatie meestal zelfverzekerd door, in de vaste overtuiging dat ik altijd wel weer op een gekend punt terecht zal komen. Indien niet zal ik ongetwijfeld een schitterende ontdekking doen. Die winkel van miniatuurboten, de oude dame die zelfgeborduurde zakdoeken verkoopt of het atelier van het enige Venetiaanse modehuis dat ik ken: Roberta Di Camerino. Er kwam toevallig iemand buiten, zodat ik binnen mocht. Ik weet ook dat ik die plaatsen nadien alleen nog per toeval zal terugvinden.
Of het nu de sluipmoordenaar in Assassin’s Creed is of de zeeman Corto Maltese, deze onpeilbare stad is de gedroomde achtergrond voor ‘imaginaire’ helden. Tekenaar Hugo Pratt heeft lang in Venetië gewoond en al zijn herinneringen en de mysterieuze verhalen van zijn oma in de avonturen van Corto verwerkt. Als hij zijn held laat vertellen over de drie geheime plaatsen in Venetië kan ik niet anders dan geloven. Het zijn verborgen plekken die volgens Corto nog meer dan andere oorden een magische kwaliteit bezitten: calle dei Marrani in het Ghetto Vecchio, de calle dell’Amor degli Amici dicht bij de universiteit, Ca’ Foscari, in het sestiere San Polo en de Ponte de le Maravegie gelegen tussen Accademia en de Saca de la Toletta. Zegt Corto: “Het waren de plekken waar de Venetianen (en soms ook de Maltezers) naartoe trokken als ze de gevestigde autoriteiten beu waren. Op het eind van het steegje gingen ze door de deur naar mooiere plaatsen en andere verhalen. Se ne vanno per sempre in posti bellissimi e in altre storie.”
Die deurtjes zijn er nog steeds. Je moet niet eens zo hard zoeken.
Vorige week is de Biennale Architettura in Venetië van start gegaan. ‘How will we live together’ duurt tot 21 november. Alle info: labiennale.org