NieuwsExpo
Aangrijpende expositie toont de laatste brieven van Joden aan hun geliefden
Het Shoah-museum van Drancy, een voorstad van Parijs, geeft Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog gedeporteerd werden weer een naam, een gezicht en een geschiedenis. Dat doet het museum aan de hand van facsimile’s van laatste brieven, die soms zelfs nog vanuit de treinen naar buiten werden gegooid.
Op de enveloppe is, ironisch genoeg, een postzegel geplakt met de beeltenis van Pétain, het collaborerende staatshoofd van Vichy-Frankrijk. In de enveloppe zat de laatste brief die Raphaël Ganon aan zijn ‘lieve vrouwtje en lieve meisjes’ verzond, in september 1942, vlak voor zijn vertrek naar Auschwitz. “Ik ben in goede gezondheid, dus maak je absoluut geen zorgen, mijn liefste (…) dank je wel voor de Turkse taart en je kip en al het andere.”
Tachtig jaar later ligt de brief, te midden van vele andere dichtbeschreven stukken papier van allerlei formaten, in een vitrine in het herdenkingscentrum en museum van de Shoah in Drancy. Het zijn de besmeurde, gescheurde geschriften van mensen die veelal niet terugkwamen, enkele deels met bloed geschreven. De tentoonstelling verhaalt van de onzekere reis die de briefjes en papiertjes zelfs nog vanuit de veewagens maakten naar de geliefde geadresseerden.
Vaak vonden ze hun bestemming dankzij anonieme toegewijde vinders, die de stukken papier van het spoor raapten en postten. Het zijn letterlijk: laatste brieven. In veel families worden ze als schatten bewaard. En nu worden ze in facsimile gepresenteerd op de plek vanwaar ze destijds werden verzonden, om door de wereld te worden gelezen.
Buiten bij het voormalige kamp Drancy, midden in een van de rafelige voorsteden van Parijs die door sommige presidentskandidaten als het anti-Frankrijk worden gekenschetst, staat een veewagon. Het herdenkingscentrum is in volstrekte stilte gehuld.
In de vitrines liggen brieven met teksten die ze in historisch perspectief plaatsen. Hoe zat het met de Franse collaboratie? Wat was de tijdlijn van de antisemitische maatregelen, de razzia’s, de meer dan zeventig konvooien naar het oosten? Wat gebeurde er op welk moment met de Joden van andere dan Franse origine, en wat was het lot van de Franse Joden? Hoe was de organisatie in het kamp, het geïnstitutionaliseerde bedrog en de misleiding door Duitsers én Fransen?
Over één ding is geen enkel misverstand: over de rol van de Franse politiediensten, die de razzia’s nauwgezet en met plichtsgevoel uitvoerden. ‘Operatie Lentebries’, met de typisch eufemistische benaming van de nazi’s, was de bekendste. De logica van de uitsluiting hoorde bij de ideologie van Vichy, dat maakt de tentoonstelling wel duidelijk.
Ook is er uitleg over de plek zelf. In wat in de jaren dertig was bedoeld als een voorbeeldig en rationeel modernistisch project, de Cité de la Muette in Drancy, werden al vanaf 1939 (buitenlandse) Joden geïnterneerd. In het U-vormige bouwwerk, met aan verschillende zijden kleine woontorens, waren door idealistische architecten 1.250 woningen gepland voor de middenklasse, met volop groen, elektriciteit en sportvoorzieningen. Tussen februari 1939 en mei 1946, toen de laatste ontheemde vertrok, zouden in de onaffe ruimtes, in de meest erbarmelijke omstandigheden, tienduizenden wachten op wat voor velen hun laatste reis was. De Cité werd de voorkamer van de hel.
Hoop
Toch klinkt nog vaak hoop door in de brieven. Al gaat het wellicht om de hoop van de bemoedigende. Het thuisfront wordt gevraagd zich sterk te houden. En ook, omdat het gewone leven doorgaat, om etenswaren te sturen, of om te denken aan het betalen van een kleine schuld (nota bene aan de echtgenote van iemand die ook op transport wordt gesteld).
Het kost inspanning de brieven te lezen. Onder de gezien de omstandigheden vaak montere toon, de gewoonheid van de mededelingen, gaat een zware lading schuil. Ook de kriebelige handschriften en de slechte staat van sommige brieven maken het lezen lastig. Maar het is vooral de emotie die soms belet te lezen. De tentoonstelling zou er een kunnen zijn van handschriften, maar het is er een van mensen en hun laatste woorden aan hun geliefden.
Zo leert de toeschouwer hele families kennen en hun opmerkelijke parcoursen in de 19de en 20ste eeuw. Vaak uit het oosten afkomstig, uit Polen, Oekraïne, Rusland, waren ze in Frankrijk geassimileerd, om weer naar het oosten te worden teruggezonden. Onder hen artsen, ondernemers, handwerklieden, wetenschappers; mensen met een beroep, een functie, een rol in het leven.
Van sommige gedeporteerden zijn er familiefoto’s in gelukkiger tijden, met hun kinderen en kleinkinderen in tuinen, op vakantie. We zien ze sporten en musiceren. De ongelooflijke en schitterende gewoonheid van de mensen staat in het onbegrijpelijkste contrast met de ongewoonheid van hun lot. Waar de nazi’s echter alles deden om de Joden te ontmenselijken door ze een nummer te geven, zoals ze de transporten nummerden, geeft deze tentoonstelling mensen hun naam terug, een gezicht, een familie, een geschiedenis.
Van hun lot waren velen zich toch wel bewust, zo blijkt uit hun allerlaatste, van de rails geraapte brieven. ‘We vertrekken met onbekende bestemming.’ ‘Ik weet niet wat te denken, noch of ik je ooit terugzie.’ ‘Ons einde is daar.’ ‘Zorg voor mijn kind alsof het van jou is.’
In het boek Lettres de Drancy spreekt de Joodse overlevende Odette Daltroff-Baticle over de stem van een 4-jarige jongen, nog te klein om zijn naam te kunnen zeggen, die ze ontmoette in Drancy. Ze herinnert zich jaren later de ongelooflijke basstem die uit dat kleine lichaam kwam: ‘Maman, ik ga bang zijn, maman, ik ga bang zijn.’
C’est demain que nous partons: Lettres d’internés, du Vel d’Hiv à Auschwitz., t.e.m. 22 december in het Mémorial de la Shoah.