InterviewJonge professoren
Vijf jonge Vlaamse professoren over hun onderzoek: ‘Eigenlijk ben ik al twaalf jaar ballonnetjes aan het opblazen’
Een op de vijf professoren is vandaag jonger dan 40. De prof als oude, witte man is een jongere witte man geworden: op het vlak van diversiteit is er nog werk aan de aula. Wij spraken met vijf van hen. ‘Einstein moest niet bezig zijn met het aantal papers.’
Professor Benjamin Gorissen (35) ontwerpt aan de KU Leuven zachte robots: ‘Eigenlijk ben ik al twaalf jaar ballonnetjes aan het opblazen’
Zijn officiële titel aan de KU Leuven is professor aan de faculteit Ingenieurswetenschappen, maar aan zijn neefjes vertelt hij dat hij uitvinder is, gespecialiseerd in zachte robots. “Als het over robots gaat, denkt iedereen aan de metalen machines met motoren die aan elkaar vasthangen”, zegt Benjamin Gorissen (35) uit Houthalen. “Het probleem aan die humanoids is dat je ze nooit aan de zijde van mensen ziet. Dat is te gevaarlijk: bij een botsing zou de mens het er beroerd van afbrengen.”
Het zag er even naar uit dat Gorissen een menswetenschappelijke richting zou uitgaan. “Ik ben heel mijn jeugd animator geweest, waardoor dat een logische stap leek. Maar omdat ik op school ook goed was in wiskunde en fysica dacht ik ook aan burgerlijk ingenieur.”
Zijn thesis schreef hij over flexibele actuatoren, wat later zachte robots zouden worden. “Wij maken robots uit ballonnetjes die met rubbers aan elkaar vasthangen. In plaats van elektriciteit gebruiken we luchtdruk of waterdruk. Eigenlijk ben ik al twaalf jaar ballonnetjes aan het opblazen. In het begin zei iedereen: moet je daar nu zo lang voor studeren? Maar functionele eenvoud is voor mij juist heel interessant.”
Dat vonden ook buitenlandse universiteiten. Benjamin Gorissen ging eerst een jaar naar Japan, en kon daarna drie jaar als onderzoeker aan de slag aan het prestigieuze Harvard (VS). “Daar heb ik een actuator gemaakt die kan springen. Het lijkt iets kleins, maar het was mijn eerste kleine eurekamoment.”
Die ontdekking gaf zijn carrière ook een flinke boost. Gorissen werd uitgenodigd om nog twee jaar te blijven. “Dat was fantastisch, maar ook ongezond. Veel mensen zitten voor één jaar aan Harvard met een beurs. In die tijd willen ze een paper afronden: als je daar kunt publiceren, ben je gelanceerd. Dus wordt er zeven op zeven gewerkt. Het is niet zo dat mensen aan Harvard slimmer zijn, maar er heerst wel een enorme drive om jezelf te bewijzen.”
Na een tussenstop bij Facebook is de Limburger sinds vorig jaar docent aan de KU Leuven, de eerste trap van het professorschap. “De vrijheid aan de academische wereld is veel groter. Mijn bureau ligt vol met speelgoedjes die me inspireren om robots te maken.” De mogelijke toepassingen zijn enorm: Gorissen werkte al aan opblaasbare tenten. Maar er is ook een idee voor een toepassing in de medische wereld waar zachte robots zouden kunnen worden ingeslikt om een biopsie uit te voeren.
Toch is zijn carrièrepad niet altijd over rozen gegaan. “Ik heb moeten leren omgaan met afwijzingen door mensen met een andere visie op wetenschap. Mijn eerste beurs heb ik niet gekregen. Ook als je prof wil worden, volstaat een goed cv niet. Het is een stoelendans: eerst moet er iemand weggaan, en dan moeten alle kaarten goed vallen voor jij de job krijgt. Daar hoort een flinke dosis geluk bij.”
De grote droom van de professor is om zijn technologie de ruimte in te sturen en Venus of Jupiter in kaart te brengen met springende ballonnetjes. “Twee jaar geleden heeft de Perseverance voor het eerst een paar kilometer gereden op Mars. Dat was fantastisch, maar we kunnen beter. Met een groot aantal springende ballonnetjes, voortgestuwd door temperatuurfluctuaties, zouden we een groter gebied in kaart kunnen brengen. De robotjes die ik maak kosten minder dan een euro, maar samen kunnen ze veel meer dan één grote robot.”
--
Professor Damya Laoui (37) doet onderzoek naar kankerbestrijding: ‘Ik had weinig rolmodellen in mijn omgeving’
Haar onderzoek naar kankerbestrijding gooit internationaal hoge ogen, maar het carrièrepad van professor Damya Laoui (37) had er totaal anders kunnen uitzien. “Als kind droomde ik ervan om natuurdocumentaires te maken voor de BBC. Zoölogie leek een goede voorbereiding, maar dat kon alleen in Gent. Omdat we het thuis niet breed hadden, zat op kot gaan er niet in. Ik heb nog even getwijfeld over het conservatorium, ik speelde behoorlijk goed altviool, maar dat bood dan weer weinig jobzekerheid.”
Toen een vriend van haar zei dat hij aan de VUB bio-ingenieur ging studeren, besloot Damya Laoui om met hem mee te gaan. Ze raakte pas echt gepassioneerd door het vak tijdens haar masterproef over immuuncellen in tumoren. “Ik werd begeleid door een jonge doctoraatsstudent die me vroeg wat ik ervan zou denken om te doctoreren. Tot dat moment had ik nog nooit aan een academische carrière gedacht! Ik was de eerste van de familie die naar de universiteit ging, en dat vond ik al heel wat.
“Maar mijn punten waren de eerste jaren ook niet zo uitzonderlijk – ik moest ’s avonds gaan werken om mijn studies te bekostigen – waardoor ik nooit in aanmerking zou komen voor een doctoraatsbeurs. Gelukkig bestonden er toen nog projectbeurzen bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) waardoor ik in 2009 aan mijn doctoraat kon starten.”
Na haar doctoraat werkte Damya Laoui een tijdje in het Zwitserse Lausanne. In 2015 keerde ze terug naar de VUB. “Het liefst wilde ik wetenschapper zijn en zelf mijn onderzoek bepalen. Als postdoc-onderzoeker heb je wel enige vrijheid, maar tegelijkertijd ben je totaal afhankelijk van het budget dat je promotor binnenhaalt. Ik had intussen twee kinderen, ik had geen zin in die onzekerheid. Toen heb ik op de universiteit gezegd: ik wil prof worden voor mijn 35ste. Anders ga ik elders werken.”
Jobaanbiedingen waren er, zeker nadat Laoui in 2017 door het Amerikaanse Massachusetts Institute of Technology – een van de meest prestigieuze technische universiteiten ter wereld – werd uitgeroepen tot beloftevolle Europese innovator. Het jaar nadien kreeg ze ook de Ignace Vanderschuerenprijs voor haar onderzoek naar gespecialiseerde immuuncellen in tumoren. “In een tumor zitten naast kankercellen ook cellen van ons eigen immuunsysteem. Omdat sommige van die immuuncellen gemanipuleerd worden, gaan ze de kankercellen nog extra helpen in plaats van ze te bestrijden. Lange tijd werd aangenomen dat we niets kunnen doen met die dendritische cellen, maar wij hebben ontdekt dat er verschillende soorten bestaan en dat twee ervan toch nog een antikankerpotentieel hebben.”
Dat was een zeer belangrijke ontdekking. Slechts een kleine groep kankerpatiënten overlijdt aan een eerste tumor omdat die bij een vroegtijdige diagnose meestal behandeld kan worden, bijvoorbeeld met chemotherapie. Het zijn eerder de metastasen, uitzaaiingen naar andere delen van het lichaam, waaraan mensen overlijden, omdat er geen goede therapieën voor bestaan. “Wij hebben een vaccin ontwikkeld dat bij muizen heel beloftevolle resultaten geeft. In de komende jaren zal blijken of we met die dendritische cellen ook bepaalde kankers kunnen bestrijden bij mensen. Dat is mijn grote wetenschappelijke droom.”
Dat onderzoek is erg duur. “Jaarlijks moet ik 1 à 1,5 miljoen euro binnenhalen. Vijfentwintig procent van mijn tijd ben ik aan het zoeken naar geld. Vorig jaar heb ik daarvoor 17 projecten en beurzen uitgeschreven. Het is iets wat ik heb moeten leren, maar gelukkig worden we ook geholpen door fondsenwervers zoals Yamina Krossa.”
Damya Laoui is vandaag verbonden aan de VUB en het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB). Twee jaar geleden, op haar 35ste, werd ze voltijds professor aan de VUB, in een tenure track-mandaat. Dat betekent dat ze mits een gunstige beoordeling in 2025 vastbenoemd kan worden. Als vrouw met een migratieachtergrond – Laoui is de dochter van een Belgische moeder en een Algerijnse vader – is dat vandaag nog altijd uitzonderlijk.
“In het middelbaar kreeg ik af en toe met vooroordelen te maken over mijn afkomst, aan de universiteit niet meer. Maar mijn afkomst heeft me wel parten gespeeld omdat ik weinig rolmodellen had in mijn omgeving. Ik heb geluk gehad dat ik de juiste mensen ben tegengekomen. Ik heb hard gewerkt, maar ik blijf het ook oneerlijk vinden dat ik het wel heb kunnen maken, en een ander niet. Waar ik kan, probeer ik daarom iets terug te geven.”
--
Niels Appermont (33) is al vijf jaar professor economisch recht: ‘Als ik voor de aula sta, steel ik graag de show’
Niels Appermont was pas 28 toen hij in oktober 2017 professor economisch recht werd aan de Universiteit Hasselt. Allicht is hij een van de jongste doctors die in ons land werd aangesteld als prof.
Appermont was zijn doctoraat over het gebruik van buitenlandse trusts door Belgische belastingplichtigen nog aan het afronden in Zuid-Afrika, toen er aan de UHasselt een vacature werd uitgeschreven. “Ik besloot mijn kans te wagen en zette alles op alles om mijn doctoraat af te ronden, maar ik ging er helemaal niet van uit dat ik de job ook zou hebben. Slechts één op de tien onderzoekers die met een doctoraat begint, blijft uiteindelijk in de academische wereld.”
Maar de sterren stonden gunstig. Appermont werd de eerste professor economisch recht aan de UHasselt. Vorig jaar werd hij er op zijn 32ste gepromoveerd tot hoofddocent. Sinds 2014 staan er 11 onderzoeksprojecten en 65 publicaties op zijn naam. “In de eerste vijf jaar als docent moet je bepaalde targets halen om vastbenoemd te worden. Universiteiten moeten voor hun financiering ook bepaalde parameters behalen, waardoor je als academicus op output wordt afgerekend. De doelstellingen zijn vooral kwantitatief van aard: soms kan het zinvoller zijn om zes artikels te schrijven in plaats van één boek.”
“Dat is over heel de wereld zo”, vervolgt hij. “Maar in mijn ogen is het een systeemfout. Het is een boutade, maar Einstein of Newton moesten niet nadenken over hoeveel papers ze moesten publiceren. Vandaag is academisch werk heel vergelijkbaar met zelfstandig ondernemerschap. Als je zelf niks doet, gebeurt er ook niks. Je moet de onderzoeksgroep mee aandrijven, het onderwijs ontwikkelen, maar ook maatschappelijke dienstverlening aanbieden. Dat is heel veel werk.”
Waar is hij als wetenschapper het meest trots op? “Een jaar na de uitbreiding van de antiwitwaswet naar het voetbal mocht ik samen met een Nederlandse collega de impact van die beslissing op het Belgische voetbal onderzoeken voor de UEFA. Als juristen hadden we daar toch een aantal bedenkingen bij. De antiwitwaswet is ontworpen voor de banksector. Maar wie beschouw je als klant van een voetbalclub? Zijn dat makelaars? Of iedere supporter? Als pilootproject had het interessant kunnen zijn, maar er zijn zo veel onduidelijkheden dat de toepassing tot vreemde bokkensprongen heeft geleid.
“Het is nog te vroeg om iets te zeggen over de impact van ons rapport, maar als academicus is dat wel wat mij boeit. De maatschappij betaalt ons loon, dus moeten we als academici iets terugdoen in de vorm van onderzoek dat een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of beleid.”
Tussen al zijn publicaties in wetenschappelijke tijdschriften vonden we ook één artikel in Het Nieuwsblad terug: een dubbelinterview met zijn dooppeter Luc Appermont. Heeft de academische wereld raakvlakken met de showbizz? “Ik geef heel graag les”, zegt de professor economisch recht. “Sommige collega’s zouden een moord plegen om onderzoeksprof te worden, maar ik zou het niet kunnen missen.
“Voor mij is het contact met studenten een wezenlijk onderdeel van mijn job. Het helpt om de inzichten aan te scherpen, om dingen door te geven, en om te leren van elkaar. En als ik voor de aula sta, steel ik ook graag de show.”
--
Sarah Verhulst (40) is hoogleraar gehoortechnologie: ‘We willen de hoorapparaten van de toekomst ontwikkelen’
‘Ik hou van muziek en in mijn vrije tijd ga ik graag naar festivals”, vertelt Sarah Verhulst, hoogleraar gehoortechnologie aan de UGent. “Vanuit die interesse ben ik burgerlijk ingenieur elektronica gaan studeren en deed daarna een master in de akoestiek aan de Technische Universiteit van Denemarken.”
Ze promoveerde er op cochleaire mechanica. “Ik heb voor mijn doctoraat numerieke modellen gebouwd van de geluidsverwerking in het slakkenhuis”, zegt Verhulst. “De haarcellen in ons slakkenhuis genereren zelf ook geluidsgolven, of echo’s, als we er geluid insturen. Je kunt dat geluid niet horen − de amplitude is zeer klein − maar wel opmeten. Als je het signaal verandert, zal het oor anders reageren. Dat leert ons veel over hoe de mechanica van het oor werkt.”
Het toepassingsgebied van die modellen bleek enorm. “Je kunt er gehoorschade mee simuleren, maar ook nieuwe algoritmes mee bouwen voor hoorapparaten”, aldus Sarah Verhulst, die na een postdoctorale opleiding aan Boston en Harvard University (VS) in 2013 professor werd aan de universiteit van Oldenburg in Duitsland.
Twee jaar later haalde ze een ERC-beurs binnen, een prestigieuze beurs van de Europese Onderzoeksraad (European Research Council of ERC) die talentvolle wetenschappers ondersteunt om een onderzoeksgroep uit te bouwen. “Omdat ik intussen twee kleine kinderen had, hebben we toen beslist om terug te keren naar Gent”, vertelt Verhulst, die er het Hearing Technology Lab uitbouwde waar ze vanuit verschillende disciplines het gehoorsysteem bestuderen. “Ik ben het meest trots op die interdisciplinaire aanpak: in ons lab wordt gewerkt op het snijvlak van de neurowetenschappen, de audiologie en de ingenieurswetenschappen.”
Op korte termijn hoopt ze een nieuwe test te ontwikkelen die gehoorschade vroegtijdig kan opsporen. “Vandaag wordt gehoorschade voornamelijk getest met een pieptoon. Als je die piep hoort moet je een hand opsteken, maar de voornaamste en eerste klacht van mensen met gehoorschade is niet dat ze geen geluid meer kunnen detecteren, maar dat ze niet goed meer horen bij achtergrondlawaai. De test die wij aan het ontwikkelen zijn, gaat meer op dat soort schade in.”
“In de verdere toekomst hopen we met ons lab een rol te kunnen spelen bij de ontwikkeling van hearables − de hoorapparaten van de toekomst. Niemand zou nog een klassiek hoorapparaat dragen als airpods ook het gehoorverlies kunnen compenseren. Op langere termijn willen we onze neurale netwerkalgoritmes die het geluid optimaliseren voor mensen met vroege gehoorschade, in hardware omzetten zodat deze − in real time − gebruikt kunnen worden in dergelijke apparaatjes.”
Hoe goed is haar eigen gehoor als veertigjarige concertliefhebber? “Bij de gewone diagnostische tests scoor ik goed, maar als we naar vroege gehoorschade kijken, is er toch al schade. Ik heb op concerten daarom altijd mijn oordoppen bij, en ik ga dicht bij de PA staan. Daar is de geluidskwaliteit het beste, maar daar kan ik ook met een half oog de geluidsmeting volgen. Het is beroepsmisvorming, maar ik wil toch altijd even kijken of die binnen de wettelijke normen valt.”
--
Waldo Galle (34) is deeltijds prof duurzaam en circulair bouwen: ‘Tien jaar geleden was het alsof ik nonsens verkondigde’
Toen hij startte met zijn studies ingenieurswetenschappen-architectuur, ambieerde Waldo Galle (34) uit Deinze een job als architect. “Maar gaandeweg zag ik in hoe schadelijk de bouwsector is voor de planeet en verschoof mijn interesse naar de circulaire bouweconomie.”
Voor zijn doctoraat bestudeerde hij de financiële haalbaarheid ervan. “De basisidee van circulair bouwen is het slim gebruik van bouwmaterialen waardoor die oneindig hergebruikt kunnen worden”, zegt Galle. “De oplossingen zijn bekend: vervuilende materialen vervangen door duurzamere alternatieven en die multifunctioneel en demonteerbaar maken. Maar een echte transitie bleef uit, omdat de betaalbaarheid steeds ter discussie stond. Tijdens mijn doctoraat heb ik een methode ontwikkeld om de levenscycluskost van een gebouw te berekenen en toonde ik aan dat op lange termijn de besparing wel 10 tot 20 procent kan bedragen.”
Sinds het begin van zijn onderzoek is het bewustzijn rond duurzaamheid erg toegenomen. “Tien jaar geleden was het alsof ik nonsens verkocht, maar de realiteit, niet het minst de oorlog in Oekraïne, heeft ons tot nieuwe inzichten gedwongen. Door de stijgende prijzen en de onzekerheid op de markt is de overtuiging gegroeid dat we anders moeten omgaan met materialen. Als we geopolitiek onafhankelijk willen worden − en bijvoorbeeld geen Russisch staal of hout meer willen invoeren − moeten we anders bouwen. Daar zijn steeds meer beleidsmakers en bouwpartners van overtuigd. Vandaag is de uitdaging vooral om sneller te gaan, zodat we de energiedoelstellingen van 2050 kunnen behalen.”
Is dat haalbaar? “De baksteen die veel Vlamingen in hun maag hebben, wordt door ruimtelijke plannen en fiscale regels in stand gehouden. Dat helpt niet om als sector een omslag te maken. Maar er zitten kansen in het innoveren van de bouwsector. Aannemers worden steeds professioneler en bereiden veel meer voor in ateliers, en ontwikkelaars verkennen vandaag nieuwe eigenaarsstructuren. Dat kan de transitie versnellen.”
Als wetenschapper hoopt Waldo Galle om op een dag de magische formule te vinden die circulair bouwen in alle sectoren kan implementeren. “We hebben een verantwoordelijkheid tegenover de volgende generaties. Als we moeten wachten op de volgende crisis, zal het te laat zijn. We hebben hem nog niet gevonden, maar misschien bestaat er wel een knop om een versnelling hoger te schakelen.”
Hoe ziet hij zijn eigen toekomst? “Ik ambieer geen traditioneel academische carrière”, zegt Galle. “Vandaag ben ik halftijds prof bij de Vrije Universiteit Brussel en halftijds onderzoeker bij VITO, een Vlaamse onderzoeksorganisatie op het gebied van duurzame ontwikkeling. Voor mij is die combinatie ideaal: als wetenschapper kan ik wegen op het debat, maar dankzij mijn werk voor VITO blijf ik dicht bij de bouwpraktijk. Vanuit de universiteit wordt zo’n deeltijdse betrekking niet altijd aangemoedigd − het is tamelijk intensief om die verschillende petjes te combineren − maar ik vind het belangrijk om ook in de praktijk te staan. Ik wil een kennisverbinder zijn, geen professor achter een bureau.”