AchtergrondWetenschap
Het wild rond kernrampplek Fukushima lijkt weinig last te hebben van de straling − integendeel
Na de kernramp in Fukushima moesten 150.000 inwoners het gebied verlaten. De straling maakt immers al het leven onmogelijk, toch? Volgens een recente studie gaat dat voor wilde dieren bepaald niet op.
Als je de slechte films mag geloven, zou het voor wetenschappers niet moeilijk moeten zijn om te zien wat een kernramp met de natuur in de omgeving doet. Tel gewoon het aantal wilde zwijnen met twee koppen en de slangen met pootjes, die ze hebben gekregen doordat de radioactieve straling hun dna, het genetische bouwplan, overhoop heeft gegooid.
De praktijk is anders. Zo blijkt uit onder meer een gepubliceerde studie naar genetische schade en stress bij wilde zwijnen en Japanse rattenslangen die leven in het geëvacueerde gebied rond het Japanse Fukushima, waar 150.000 inwoners moeten vertrekken. In 2011 vonden hier meltdowns plaats in de kerncentrale na een aardbeving gevolgd door een tsunami, en kilometers in de omtrek is het stralingsniveau nog altijd hoger dan veilig wordt geacht. Niet alleen zagen de Amerikaanse en Japanse onderzoekers geen dieren met extra koppen, ze vonden helemaal geen spoor van stralingsschade.
De zwijnen en slangen werden tussen 2016 en 2018 gevangen in en rond de evacuatiezone, beschrijven de onderzoekers in vakblad Environment International. Zij keken naar de bloedwaarden van het stresshormoon cortisol en naar misvormingen en slijtagesporen in het dna.
Relaxter leven
Niet alleen troffen de wetenschappers geen aanwijzingen voor stralingsschade aan, in gebieden met meer radioactiviteit hadden de dieren juist mínder cortisol in hun bloed. Dat heeft niets met de straling zelf te maken, denken de auteurs: vermoedelijk leiden zwijnen op plekken met hoge stralingsniveaus een relaxter leven door niet gemeten factoren. Minder mensen in de buurt, bijvoorbeeld.
Voor de duidelijkheid: over de verwoestende kracht van een korte, grote stralingsdosis bestaat geen twijfel. Kijk alleen al naar het Rode Bos dat direct rond de kerncentrale van Tsjernobyl in Oekraïne ligt, waar in de jaren tachtig het zwaarste kernongeval uit de geschiedenis plaatsvond. In dit gebied van zo’n 10 vierkante kilometer stierven de dennenbomen massaal af door de radioactieve klap, waardoor het groene bos van kleur verschoot en roestbruin werd.
Rode Bos
Ingewikkelder wordt het als het gaat om de relatief zwakke straling die langdurig rond deze rampplekken blijft hangen. Als het wild hiervan last ondervindt, hebben wetenschappers moeite om dat overtuigend aan te tonen. Zelfs het eerder genoemde Rode Bos zit weer vol wild, van wolven tot zwijnen en van herten tot lynxen.
De bevindingen van de nieuwste studie rond Fukushima sluiten aan bij veel eerdere publicaties over de natuur rond kernrampgebieden, zegt Jim Smith. Hij deed als hoogleraar milieuwetenschappen aan de Universiteit van Portsmouth onderzoek rond Tsjernobyl en is niet betrokken bij dit onderzoek uit Fukushima.
Uit een vorig jaar gepubliceerd onderzoek met camera’s rond dezelfde rampplek in Japan, bleek dat er geen stralingseffect op de populatiegrootte van grotere zoogdieren en hoenderen naar voren kwam. Sommige soorten kwamen juist het meest voor in gebieden die zijn verlaten vanwege de straling.
Toch zijn de effecten van lage stralingsdoses op de natuur nog voer voor wetenschappelijke discussie. Er zijn ook studies die er wel op duiden dat dieren last kunnen hebben van straling. Zo concludeerden onderzoekers in 2007 dat de soortenrijkdom van vogels beduidend lager was in de zwaarst verontreinigde bossen rond Tsjernobyl. Uit onderzoek waaraan Jim Smith meewerkte komt naar voren dat de geslachtsklieren van baarsachtigen in de sterkst radioactief vervuilde meren rond Tsjernobyl later volgroeid zijn dan in de schonere meren.
Het is alleen moeilijk deze effecten zomaar aan straling toe te schrijven, aldus Smith. Verschillen in soortenrijkdom zijn ook te verklaren door verschillen in leefgebied. Zo zijn de meest radioactieve bossen zwaarder getroffen door de kernramp zelf, waardoor bijvoorbeeld het bladerdek nog niet volledig is hersteld.
“Er gebeurt zóveel tegelijkertijd dat het moeilijk is om causale verbanden hard te maken”, zegt hij. Bovendien is er volgens hem een gebrek aan financiering voor herhaalstudies om te kijken of observaties standhouden. Smith zelf denkt dat de natuur rond kernrampgebieden hoogstens subtiele effecten ondervindt van de lage stralingsniveaus.
Rattenslangen
Als de zwijnen en de slangen klaarblijkelijk weinig te duchten hebben van de straling rond Fukushima, kunnen mensen dan niet weer gewoon rond de centrale gaan wonen? Zo simpel ligt dat niet, legt stralingsdeskundige Lars Roobol uit. Om te beginnen geldt: hoe simpeler het organisme, hoe minder er kapot kan, dus hoe beter het tegen straling kan. Vandaar dat kakkerlakken vrolijk doorwandelen bij stralingsniveaus waarvan mensen het loodje leggen.
Hoe het de relatief eenvoudige Japanse rattenslangen vergaat, zegt daarom weinig over mensen. “Een wild zwijn komt al dichter in de buurt: een zoogdier met complexe organen en een lage hartslag, dat ook qua omvang en gewicht best op een mens lijkt.”
Veel kennis over de effecten van straling op mensen is vergaard door overlevenden van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki te volgen, legt hij uit. Een eenmalige, acute dosis van 1 gray (een eenheid voor de hoeveelheid straling) verhoogt de kans op kanker bijvoorbeeld van ruwweg 30 naar 35 procent.
Alleen is de dosis van 0,02 gray per jaar die de Japanse overheid aanhoudt als acceptabele grens rond Fukushima zó laag, dat onduidelijk is wat het doet met mensen, aldus Roobol. “Zeker omdat onze cellen beperkte dna-schade zelf kunnen repareren” − ook een mogelijke verklaring voor het gebrek aan stralingsschade bij de Japanse slangen en zwijnen.
Gaat het om radioactiviteit, dan worden er zo min mogelijk risico’s genomen. “In grote delen van deze gebieden zouden waarschijnlijk mensen kunnen leven zonder iets te merken”, zegt hoogleraar Jim Smith. “Maar als er genoeg mensen komen wonen, zullen er mogelijk wel een paar extra gevallen van kanker door ontstaan. Dat wordt onacceptabel geacht.”
Zwijnen zitten hier minder mee. En dus verandert Fukushima, net als Tsjernobyl, in een vrijhaven voor wilde dieren. Ook een valide reden om het gebied onbewoond te laten, vindt Smith. “Waarom zouden we deze gebieden niet behouden als natuurreservaat?”