ColumnDe schaal van Mulders
De ogen van de koningsarend doen denken aan de priemende koplampen van sommige ‘sportieve’ auto’s
Jean-Paul Mulders onderzoekt alles wat u bij de hersenkwabben kan grijpen.
Het is opgehouden met regenen, wijn fonkelt weer in de glazen en we zijn op weg naar iets wat lijkt op echte vakantie. Ook de banaliteit keert terug, zienderogen: files zijn weer talrijk en onverzettelijk als vroeger, gejoel stijgt op boven de daken en voor vijf euro vlieg je naar een uithoek waar je niets hebt verloren. Als we al iets geleerd hebben van het virus, dan is het niet om behoedzamer met de planeet om te springen.
Uit de natuurdocumentaire die ik op televisie zie, blijkt eens te meer dat het mensdom de vuilste poekies voortbrengt van het hele dierenrijk. Ik volg de avonturen van krabben die bang zijn voor water en van de bijeneter, die behoort tot de orde van de scharrelaarvogels. Dat maakt hem in mijn ogen al sympathiek. Ik leef mee met de vrolijk gekleurde fladderaars, die soms van twee kanten tegelijk belaagd worden: vanuit het water door een krokodil die onverwachts opduikt, en vanuit de lucht door een koningsarend die een sappige snack in hen ziet. Zo’n koningsarend kijkt overigens kwaadaardig. Zijn ogen doen denken aan de priemende koplampen van sommige auto’s, die al eens sportief uit de hoek komen. Ik heb nooit begrepen wat er sportief aan is een gaspedaal in te duwen of trommelvliezen van onschuldige voorbijgangers te molesteren.
‘Het zijn behendige vliegers, die ook in de vlucht insecten te grazen weten te nemen’, lees ik intussen over de bijeneter. ‘De aanwezigheid van grote prooi-insecten als sprinkhanen, libellen en bijen is voor bijeneters een absolute voorwaarde.’ Zo’n freak ben ik geworden, dat ik met de laptop op schoot naar televisie zit te kijken, op zoek naar verdieping en duiding. Ik draai toch al een tijdje mee, en nog steeds krijg ik niet genoeg van de wereldwonderen in al hun verscheidenheid.
Ik geniet van de prachtige kleuren, die op mijn nieuwe televisie aangrijpender dan ooit zijn. Zolang ik mij herinner, was ik verzot op natuurdocumentaires. Ik hou van mimicry en van camouflage. Ik bewonder de listen en streken die wezens gebruiken om een partner te strikken of in leven te blijven, niet zelden ten koste van anderen. A Perfect Planet, heet de serie. Te midden van al die schoonheid geeft David Attenborough – bijna een eeuweling nu – de kijker een preekje over klimaatopwarming. Dat voelt alsof iemand tijdens de seks in je oor komt fluisteren over het risico op soa’s.
Much respect voor sir Attenborough, die natuurlijk overschot van gelijk heeft. Maar er is dichtbij al zoveel dat mij zorgen kan baren, dat ik niet altijd de moed heb na te denken over dingen die net iets verder van mij zijn verwijderd. We hebben Vlaamse legioenen, Indiase varianten, dreigende inflatie, tijdslots in zwembaden, schutters die van het padje af zijn en mensen die dat sympathiek vinden. Laat mij nu alstublieft even op adem komen, een Orval bestellen en kijken naar de wereld alsof ik daar zelf geen deel van uitmaak.
De zon zakt weg achter de daken. Op het terras ruikt het naar koffie en sigaren. Er passeert een jongedame die zich op hoge hakken in wankel evenwicht houdt.
“Er is hoop,” zegt iemand, “zolang er mooie vrouwen zijn.”